ECLI:NL:TADRAMS:2019:125 Raad van Discipline Amsterdam 19-283/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:125
Datum uitspraak: 17-06-2019
Datum publicatie: 21-06-2019
Zaaknummer(s): 19-283/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Klager was het eens met de inhoud van het concept-verzoekschrift tot echtscheiding. Voor zover hij daar later van is teruggekomen had het op zijn weg gelegen om hiertegen in de civiele procedure verweer te voeren. Dat heeft hij niet gedaan. Voorts verzet geen norm zich ertegen dat een advocaat zijn cliënt deelgenoot maakt van een door de wederpartij ingediende tuchtklacht. Klager heeft geen belang bij de kosten die verweerster bij haar cliënte in rekening brengt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 juni 2019

in de zaak 19-283/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 mei 2019 met kenmerk 2018-770945, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn (inmiddels) ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld geweest. Verweerster heeft de vrouw in die procedure bijgestaan.

1.2    Bij e-mail van 19 januari 2018 heeft klager aan verweerster onder meer geschreven:

“ik heb gisteravond overleg gehad met mijn vrouw en zoon en zij willen het volgende nog toegevoegd hebben in het verzoek tot echtscheiding en dan is alles akkoord.

bij punt 7. Hoogte partneralimentatie wil zij dat als mijn salaris hoger wordt zij evenredig omhoog gaat met de partneralimentatie, deze evenredige verdeling zal ook gelden voor vakantiegeld en eventuele bonussen,

ik ga hier uiteraard mee akkoord,

dan wil mijn zoon graag dat de hoogte van de alimentatie voor mijn dochter (…) duidelijk vermeld wordt in punt 7. bij op grond van het vorenstaande

Als dit toegevoegd is dan is alles akkoord,”

1.3    Op 31 januari 2018 heeft verweerster namens de vrouw het verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen bij de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) ingediend. In het verzoekschrift staat, voor zover hier van belang:

“De vrouw is behoeftig en verzoekt daarom een alimentatie van de man. Zij baseert haar behoefte op de Hofnorm zijnde 60% van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het uiteen gaan van partijen. Dit netto besteedbaar inkomen was in 2016 toen partijen uit elkaar gingen € 5.097 per maand minus de kosten minderjarig kind € 850 (minus de eigen inkomsten van de vrouw). De vrouw heeft geen inkomsten. Op basis van het netto besteedbaar inkomen is de behoefte van de vrouw € 2.2076.

Draagkracht

Echter, inmiddels is de man een nieuwe aanstelling aangegaan per 1 april 2017 waar hij een bruto inkomen genereert van €3.500 per maand. Het draagkracht loos inkomen van de man is € 2.455,-. Aangezien het aan de man zelf te wijten is dat hij een lager inkomen heeft geaccepteerd, dan hij had kunnen verdienen, dient van het inkomen te worden uitgegaan ten tijde van het uit elkaar gaan van partijen.

Hoogte partneralimentatie

Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en draagkracht zijn partijen overeengekomen, dat de man met ingang van de te dezen wijzen beschikking zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.250 bruto per maand.”

1.4    Bij beschikking van 3 mei 2018 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken en bepaald dat klager € 1.250 bruto per maand aan partneralimentatie dient te betalen.

1.5    Op 12 oktober 2018 heeft klager via de interne klachtenregeling van het kantoor van verweerster een klacht over verweerster ingediend. Mr. L, advocaat te Amstelveen, heeft de klacht als klachtenfunctionaris in behandeling genomen. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.6    Bij brief van 24 oktober 2018 heeft verweerster op de klacht gereageerd. Bij brief van 8 november 2018 heeft klager op de brief van verweerster gereageerd. Op de laatste brief van klager heeft verweerster niet meer gereageerd.

1.7    Bij brief van 29 december 2018, aangevuld bij e-mails van 4 en 17 januari 2019, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    in de procedure bij de rechtbank willens en wetens feiten heeft geponeerd waarvan zij wist dat die onjuist waren;

b)    haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de door klager over haar ingediende klacht met haar cliënte te bespreken;

c)    ondanks haar toezegging aan de klachtenfunctionaris niet heeft gereageerd op de klacht die klager via de interne klachtenregeling heeft ingediend;

d)    de kosten van de correspondentie met klager, betrekking hebbend op de klachtbehandeling, voor rekening van de vrouw, haar cliënte, heeft gebracht;

e)    de afgifte van originele documenten betreffende koopakte huis, hypotheekakte, pensioengegevens, diverse verzekeringen en persoonlijke gegevens afhankelijk heeft gesteld van het intrekken van de klacht door klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Volgens klager heeft verweerster in punt 7 van het door haar op 31 januari 2018 ingediende verzoekschrift (zie hiervoor, 1.3) de feiten onjuist weergegeven: het netto besteedbaar inkomen in 2016 was veel lager dan verweerster stelt en anders dan verweerster stelt is het niet aan klager zelf te wijten dat hij een lager inkomen heeft geaccepteerd. Door deze onjuiste voorstelling van zaken heeft de rechtbank een onjuist bedrag aan alimentatie vastgesteld.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of hetgeen verweerster in het door haar opgestelde verzoekschrift heeft geschreven over het netto besteedbaar inkomen en de draagkracht van klager juist is, blijkt uit de door verweerster overgelegde e-mail van klager aan verweerster van 19 januari 2018 (zie hiervoor, 1.2) dat klager het concept van het verzoekschrift heeft gezien en het met de inhoud daarvan eens was. Gesteld noch gebleken is dat het door verweerster ingediende verzoekschrift afwijkt van het concept. Voor zover klager hier later van is teruggekomen, had het op zijn weg gelegen om hiertegen in de civiele procedure verweer te voeren. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerster heeft klager nog gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep of het indienen van een wijzigingsverzoek, maar ook dat heeft hij niet gedaan. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerster erkent dat zij haar cliënte heeft ingelicht over de door klager ingediende tuchtklacht. Anders dan klager betoogt, verzet geen norm zich ertegen dat de advocaat zijn cliënt deelgenoot maakt van een door de wederpartij (of een derde) ingediende tuchtklacht. Voor zover klager een beroep doet op Gedragsregel 3 lid 5, geldt dat deze regel ziet op de vertrouwelijkheid die voortvloeit uit de aard van de relatie van de advocaat met een derde, bijvoorbeeld een andere cliënt of informatie afkomstig van een vertrouwensarts. Die situatie is hier niet aan de orde. Het enkele feit dat klager bij de deken een klacht over verweerster heeft ingediend, betekent niet dat sprake is van een relatie die naar haar aard een geheimhoudingsplicht impliceert. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De voorzitter stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat de interne klachtenregeling van een advocatenkantoor van toepassing is via de overeenkomst van opdracht tussen het kantoor en de cliënt. Artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur, waarop de klachtenregeling is gebaseerd, is alleen van toepassing op klachten van eigen cliënten, niet op die van een wederpartij van die cliënten. Desondanks heeft verweerster toch gereageerd op de klacht van klager. Dat verweerster niet meer heeft gereageerd op de vervolgbrief van klager van 8 november 2018, omdat zij dat niet nodig vond, valt haar niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Gesteld noch gebleken is in welk belang klager ten aanzien van dit klachtonderdeel is of kan worden getroffen. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Klager heeft tegenover de betwisting daarvan door verweerster niet onderbouwd dat verweerster de originelen van de door klager genoemde documenten pas aan hem zou teruggeven als hij zijn klacht over haar zou intrekken. Dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Daaruit blijkt juist dat verweerster klager in een e-mail van 24 januari 2019 heeft meegedeeld dat als de vrouw klager een duidelijke volmacht geeft en zij schriftelijk aan verweerster bevestigt dat verweerster de stukken aan klager mag meegeven, verweerster bereid is dat te doen. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d);

klachtonderdelen a), b), c) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 juni 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2019    verzonden.