ECLI:NL:TADRAMS:2019:119 Raad van Discipline Amsterdam 19-253/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:119
Datum uitspraak: 03-06-2019
Datum publicatie: 07-06-2019
Zaaknummer(s): 19-253/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 juni 2019

in de zaak 19-253/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 april 2019 met kenmerk EJH/YH 2018-703151, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is in 2013 in contact gekomen met het (voormalige) kantoor van verweerder in verband met een zakelijk geschil. Op 1 maart 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder en zijn advocaat-stagiaire. Na het intakegesprek is op diezelfde dag een opdrachtbevestiging plus een exemplaar van de algemene voorwaarden naar klager verzonden.

1.2    Er zijn voor de door verweerder en zijn advocaat-stagiaire verrichte werkzaamheden facturen verzonden aan klager. Klager heeft die facturen onbetaald gelaten.

1.3    De werkzaamheden zijn in augustus 2013 gestaakt. Klager heeft zich gewend tot een andere advocaat. Deze opvolgend advocaat heeft op           7 oktober 2013 een toevoeging aangevraagd voor klager, welke toevoeging op 29 november 2013 is verleend.

1.4    Omdat betaling van de verzonden facturen ook na incasso uitbleef, is het voormalige kantoor van verweerder uiteindelijk op 8 januari 2015 overgegaan tot dagvaarding. Op 10 april 2015 heeft in deze zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij vonnis van 18 mei 2015 is geoordeeld dat de vordering voor toewijzing gereed ligt.

1.5    Bij brief van 24 september 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, terwijl die verplichting wel op hem rustte en hij op de hoogte was van de financiële situatie van klager, klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand op toevoegingsbasis.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst dient de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Verweerder heeft primair aangevoerd dat de driejaarstermijn in de zin van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is verstreken, zodat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet- ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klager op 24 september 2018 bij de deken is ingediend. Klager heeft zich in maart 2013 tot (het kantoor van) verweerder gewend in verband met een zakelijk geschil. Klager heeft in zijn klachtbrief aangegeven dat de klacht over verweerder op 1 juni 2013 is ontstaan en dat hij de klacht op 17 oktober 2013 aan verweerder bekend heeft gemaakt. De verweten gedraging heeft, uitgaande van hetgeen klager zelf aangeeft, op 1 juni 2013 plaatsgevonden, zodat de driejaarstermijn toen is gaan lopen. Aldus is de klacht (ruim) buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend. Ook indien een van de onder 1.3 genoemde data (met betrekking tot de aanvraag en verlening van de toevoeging) dan wel het onder randnummer 1.4 vermelde vonnis van 18 mei 2015 als uitgangspunt zou worden genomen voor de aanvang van de driejaarstermijn, is de klacht buiten de driejaarstermijn ingediend.

4.4    Klager heeft nog aangevoerd dat hij pas onlangs bekend is geworden met de Orde van Advocaten en de mogelijkheid tot het indienen van een klacht. Voor zover klager hiermee een beroep heeft willen doen op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet slaagt dit beroep niet. Niet gebleken is immers dat is voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald in dit wetsartikel. Dat klager naar eigen zeggen pas onlangs op de hoogte is gekomen van zijn tuchtrechtelijke mogelijkheden, komt voor zijn rekening en risico en kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Bovendien staat als onbetwist vast dat de kantonrechter ter comparitie van 10 april 2015 aan klager heeft gevraagd waarom hij geen klacht heeft ingediend indien hij het niet eens is met de facturen en indien hij meende dat hij op onjuiste wijze was behandeld. Een afwijking van de hoofdregel is dan ook niet gerechtvaardigd.

4.5    Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zal de voorzitter op grond van al het voorgaande de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 3 juni 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 juni 2019 verzonden.