ECLI:NL:TACAKN:2019:82 Accountantskamer Zwolle 19/1122 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:82
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 16-12-2019
Zaaknummer(s): 19/1122 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen AA. Klaagsters verwijten betrokkene dat hij tegenover de kantonrechter (onder ede) onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de aard en omvang van zijn samenstellingswerkzaamheden voor klaagsters. De Accountantskamer is van oordeel dat deze verklaringen niet in tegenspraak zijn met zijn eerdere verklaringen tegenover het CBb en de Accountantskamer. Betrokkene had bij de kantonrechter ook geen melding hoeven maken van zijn werkzaamheden voor een ander accountantskantoor, omdat dit kantoor geen partij was in de kantonprocedure. Klacht is ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1122 Wtra AK van 16 december 2019 van

1) X1 B.V.,

2) X2 N.V.,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R S,

gemachtigde [A],

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

wonende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 19 juni 2019 ingekomen klaagschrift van 17 juni 2010 met bijlagen;

-        de op 8 juli 2019 ingekomen brief van 2 juli 2019 van klaagsters met bijlagen;

-        het op 10 juli 2019 ingekomen verweerschrift van 8 juli 2019.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 20 september 2019 waar zijn verschenen: [A] en [B] namens klaagsters en betrokkene.   

1.3.       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

2.1.       Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.2.       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het register van (nu) de Nba. Betrokkene heeft van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2015 gewerkt bij [C] Accountants B.V. (hierna: [C] Accountants). In oktober 2017 heeft betrokkene gedurende één maand werkzaamheden verricht voor de maatschap [D] accountants en adviseurs (hierna: [D]). Betrokkene is nu werkzaam bij het [E] College te [plaats3].

2.3.       Klaagsters lieten hun administratie, jaarrekeningen en belastingaangiften verzorgen door [F] (hierna: [F]) van [F] Fiscaal Advies. De naam [F] Fiscaal Advies is met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in [C] Fiscalisten en Juristen (hierna: [C] Fiscalisten). Daarnaast is [F] per deze datum een samenwerking aangegaan met [C] Accountants.

2.4.       De jaarrekeningen 2013 en 2014 van klaagsters zijn door [C] Accountants  samengesteld. Betrokkene heeft de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2014 mede-ondertekend.

2.5.       [C] Accountants heeft op 10 september 2015 twee facturen van € 2.130,-- en € 920,-- (exclusief BTW) aan respectievelijk klaagster sub 1 en klaagster sub 2 gestuurd voor het verzorgen van het jaarwerk 2014. Klaagsters hebben deze facturen onbetaald gelaten.

2.6.       [C] Accountants heeft klaagsters gedagvaard om voor de kantonrechter in Rotterdam te verschijnen en heeft gevorderd dat zij zullen worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde facturen.

2.7.       Klaagsters hebben op 26 mei 2016 een klacht bij de Accountantskamer ingediend tegen betrokkene. Deze klacht is geregistreerd onder nummer 16/1374 Wtra AK.  Betrokkene heeft in zijn verweerschrift, voor zover relevant, het volgende aangevoerd:

“(…)

4. Klacht 2: aandringen op het tekenen van een opdrachtbevestiging zonder dat feitelijke werkzaamheden door de accountant verricht zijn / datering opdrachtbevestiging

(…)

4.3 Dat er geen feitelijke werkzaamheden door de accountant zijn verricht, zou eenvoudig te weerleggen zijn aan de hand van urenstaten. Daarover beschik ik echter niet meer. (…)”

2.8.       De Accountantskamer heeft bij beslissing van 27 maart 2017 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en betrokkene de maatregel van waarschuwing opgelegd. Betrokkene heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De mondelinge behandeling van dit hoger beroep heeft op 26 oktober 2017 plaatsgevonden.

2.9.       Klaagsters zijn door de kantonrechter te Rotterdam in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de werkzaamheden waarvan [C] Accountants betaling heeft gevorderd, hoofdzakelijk zijn uitgevoerd door [C] Fiscalisten. Klaagsters hebben betrokkene in dit verband als getuige opgeroepen. In het proces-verbaal van het op 27 november 2017 gehouden getuigenverhoor staat dat betrokkene onder ede de volgende verklaring heeft afgelegd:

“(…)

Naam: [Y]

(…)

dienstverband: nee (beëindigd 30 september 2015)

familie: nee

(…)

Op vragen van de kantonrechter antwoord ik als volgt:

Ik heb gewerkt voor [C] Accountants en werkzaamheden verricht voor de familie [familienaam] en hun ondernemingen. Ik heb voor de jaarrekeningen 2013 en 2014 samenstelwerkzaamheden verricht als samenstellend-accountant. Deze werkzaamheden heb ik dan wel mijn collega gedaan onder mijn verantwoordelijkheid als accountant. Als mijn collega werkzaamheden verrichtte dan deed ik de review daarvan. Het betreft het opstellen van een accountantsdossier, volgens de accountantsrichtlijnen. We beginnen met een verkenning van het bedrijf en leggen vast wat er zoal speelt en wat de risico’s zijn op het gebied van accountancy. Daarna leggen we cijfermatig dingen vast, zijnde aansluitingen met balansposten en dergelijke. Ten slotte brengen we een rapport uit, de verslaglegging, dat leidt tot een jaarrekening. Ik kreeg input voor de werkzaamheden van de heer [F]. Hij kreeg weer stukken van de familie [familienaam]. Ik deed de werkzaamheden met een collega, een assistent-accountant. Dat was [G], zij was in loondienst bij [C] Accountants. De werkzaamheden van ons tweeën, vergeleken met die van de heer [F] zal verhoudingsgewijs ongeveer 50-50 zijn geweest. Ik had geen direct contact met de familie [familienaam]. (…)

Op vragen van de heer [familienaam] antwoord ik als volgt:

U vraagt mij of ik bij het College van Beroep heb meegedeeld dat de heer [F] feitelijk de concept jaarrekening heeft opgesteld. Mijn antwoord daarop is nee. Ik heb daar verteld wat ik zojuist heb verklaard. (…)

U vraag mij of ik zeker weet dat [G] accountantswerkzaamheden heeft verricht voor de familie [familienaam]. Mijn antwoord daarop is: ja, dat weet ik zeker. (…)”

2.10.     Het CBb heeft bij uitspraak van 18 januari 2018 onder gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de Accountantskamer de aan betrokkene opgelegde maatregel van waarschuwing gehandhaafd.

2.11.       Op 30 januari 2018 heeft het CBb een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aan klaagsters toegezonden. In dit proces-verbaal staat het volgende:

“(…) Desgevraagd stelt appellant dat de samenstellingswerkzaamheden feitelijk door [F] ([F]) werden verricht. Appellant voegde de door [F] samengestelde stukken in het dossier, reviewde deze, deed een bedrijfsverkenning en gaf een verklaring af. [F] was in die zin met een assistent te vergelijken (en niet zozeer met een relatiebeheerder). Echter niet officieel, omdat [F] geen toegang had tot het elektronisch dossier. [H] AA ([H]), de bestuurder van [C] Accountants B.V. was in 2013 eindverantwoordelijke accountant. Het jaar daarop hebben [H] en appellant samen getekend. Kennelijk was voor [familienaam] c.s. niet duidelijk hoe een en ander in elkaar stak.

(…)

Appellant krijgt het slotwoord. Hij stelt dat [F] niet zelfstandig toegang had tot het samensteldossier in CaseWare, maar alle informatie natuurlijk wel zelf heeft gezien. (…)”

2.12.     De kantonrechter te Rotterdam heeft de vorderingen van [C] Accountants toegewezen en klaagsters veroordeeld tot betaling van de facturen, vermeerderd met rente en kosten.

3.          De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de omvang en aard van de werkzaamheden van [F], waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan meineed;
  2. betrokkene heeft tijdens het getuigenverhoor verzuimd te vermelden dat hij tot 31 oktober 2017 een zakelijke relatie had met [D].

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze  in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.       Klaagsters hebben met betrekking tot klachtonderdeel a. naar voren gebracht dat betrokkene op de zitting van het CBb heeft verklaard dat de samenstellingswerkzaamheden feitelijk door [F] werden verricht en dat [F] te vergelijken was met een assistent-accountant. Tegenover de kantonrechter te Rotterdam heeft betrokkene echter onder ede ontkend dat [F] als assistent-accountant de stukken samenstelde. Daarnaast heeft betrokkene bij de kantonrechter verklaard dat de verhouding tussen de werkzaamheden van [C] Fiscalisten en [C] Accountants 50-50 was, terwijl hij bij de Accountantskamer had verklaard dat hij niet wist hoeveel tijd hij aan de samenstellingwerkzaamheden had besteed, omdat hij niet meer beschikte over de urenstaten.

4.5.       Betrokkene heeft weersproken dat hij meineed heeft gepleegd of onjuiste verklaringen heeft afgelegd. [F] heeft volgens betrokkene alleen de kolommenbalans ten behoeve van de jaarrekening 2014 uitgewerkt, waarna mevrouw [G], assistent-accountant bij [C] Accountants, een samensteldossier heeft aangemaakt. De review is gedaan door betrokkene en hij heeft ook de jaarrekening 2014 uitgebracht. Verder heeft betrokkene erop gewezen dat hij bij de kantonrechter geen verklaring heeft afgelegd over het aantal uren dat [C] Accountants aan de jaarrekening 2014 had besteed. Hij heeft slechts een schatting van de verhouding tussen de door [C] Accountants en [C] Fiscalisten bestede uren gegeven, aldus betrokkene. 

4.6.       De Accountantkamer begrijpt dat tussen partijen verschil van inzicht bestaat over wat onder samenstellingswerkzaamheden moet worden verstaan. In dit verband wordt overwogen dat de uitvoering van een samenstelopdracht varieert afhankelijk van de omstandigheden van de opdracht. De Accountantskamer heeft uit de stukken en de verklaringen op de zitting begrepen dat de samenstellingswerkzaamheden in de onderhavige casus bestonden uit:

-        het uitwerken van een kolommenbalans;

-        het aanmaken van een (elektronisch) samensteldossier en ervoor zorgdragen dat dit dossier voldoet aan Standaard 4410 “Samenstellingsopdrachten” van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden;

-        het opstellen van de jaarrekening (met behulp van gespecialiseerde software).

4.7.       Uit het proces-verbaal van het CBb volgt naar het oordeel van de Accountantskamer niet, anders dan klaagsters kennelijk menen, dat betrokkene heeft verklaard dat [F] (vrijwel) álle samenstellingswerkzaamheden heeft verricht. Betrokkene heeft  weliswaar verklaard dat de samenstellingswerkzaamheden feitelijk door [F] werden verricht, maar hij heeft daarnaast ook verklaard over de door hemzelf uitgevoerde samenstellingswerkzaamheden (o.a. samengestelde stukken in het dossier voegen, reviews verrichten en een verklaring afgeven). Daar komt bij dat betrokkene ook heeft verklaard dat [F] geen toegang had tot het samensteldossier in Caseware. Omdat een (groot) deel van de samenstellingswerkzaamheden in het elektronisch samensteldossier plaatsvindt, volgt ook daaruit dat betrokkene niet heeft bedoeld te verklaren dat [F] feitelijk de jaarrekening over 2014 had samengesteld.

4.8.       De verklaring van betrokkene bij het CBb is evenmin in tegenspraak met zijn verklaring bij de kantonrechter te Rotterdam. Ook tegenover de kantonrechter heeft betrokkene een verklaring afgelegd over de door hemzelf verrichte samenstellingswerkzaamheden, waarbij hij heeft verklaard dat hij de input voor die werkzaamheden van [F] kreeg. Op de zitting heeft betrokkene uiteengezet dat met ‘input’ de uitgewerkte kolommenbalans is bedoeld. Het uitwerken van een kolommenbalans behoort, zoals onder 4.6 is overwogen, tot de samenstellingswerkzaamheden en wordt in de praktijk veelal uitgevoerd door een assistent-accountant.

4.9.       Ook de verklaring van betrokkene bij de kantonrechter dat de verhouding tussen de werkzaamheden van [C] Fiscalisten en [C] Accountants ongeveer 50-50 was, is  niet in tegenspraak met zijn eerdere verklaring bij de Accountantskamer dat hij niet beschikte  over de urenstaten. Betrokkene heeft bij de kantonrechter slechts een schatting van de werkverdeling  willen geven en heeft geen uitspraak gedaan over het aantal bestede uren.

4.10.     Dat betrokkene zijn verklaringen bij het CBb en de kantonrechter niet op dezelfde wijze heeft geformuleerd, dwingt niet tot de conclusie dat betrokkene de kantonrechter een verkeerde voorstelling van zaken heeft willen geven. De context van zijn verklaringen was immers niet gelijk. Het getuigenverhoor bij de kantonrechter was erop gericht te achterhalen in hoeverre door [C] Fiscalisten en [C] Accountants werkzaamheden ten behoeve van de jaarrekening 2014 waren verricht, terwijl de procedure bij het CBb betrekking had op een tuchtklacht tegen betrokkene.

4.11.     Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a. ongegrond moet worden verklaard.

4.12.     Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer dat betrokkene als getuige is gehoord in een kantonprocedure tussen [C] Accountants en [X1]. Betrokkene is in dit verband gevraagd of hij een dienstverband had met één van deze partijen. Aangezien [D] geen partij was, had betrokkene niet hoeven melden dat hij in oktober 2017 voor [D] had gewerkt. Dat [F] maat is van [D], maakt dat niet anders, omdat ook [F] geen partij was. Uit het feit dat [D] is gevestigd in hetzelfde pand als eerder [C] Accountants, kan evenmin worden afgeleid dat [D] als partij zou moeten worden beschouwd.

4.13.     Ook klachtonderdeel b. moet ongegrond worden verklaard.

4.14.     Voor zover klaagsters op de zitting hebben betoogd dat betrokkene zonder opdracht samenstellingswerkzaamheden heeft verricht en dat hij daarvoor te veel kosten in rekening heeft gebracht, geldt dat dit een ontoelaatbare aanvulling van de klacht oplevert. Dit verwijt is in een zodanig laat stadium naar voren gebracht dat betrokkene geen, laat staan voldoende, gelegenheid heeft gehad om zijn verweer tegen deze klacht voor te bereiden en zijn verdediging daarop in te richten. Bovendien valt niet in te zien waarom klaagsters hun klacht op dit punt niet eerder hadden kunnen aanvullen en uitbreiden. De Accountantskamer laat dit verwijt dan ook uit oogpunt van een goede procesorde buiten beschouwing.

4.15.     Op grond van het hiervoor overwogene zal de klacht in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. I. Tubben (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.