ECLI:NL:TACAKN:2019:51 Accountantskamer Zwolle 19/340 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:51
Datum uitspraak: 15-07-2019
Datum publicatie: 15-07-2019
Zaaknummer(s): 19/340 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt aan de accountant, dat hij heeft geweigerd om aan haar mee te delen welke accountant namens het accountantskantoor, waarvan de accountant volgens klaagster de voorzitter van de raad van bestuur is, tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de accountantswerkzaamheden die zijn verricht als externe beoordelaar in het kader van het Uniform Herstelkader Rentederivaten. Deze klacht is ongegrond, reeds op de grond dat betrokkene op het moment dat het verzoek werd gedaan, geen bestuurder meer was van bedoeld accountantskantoor. Ook om andere redenen kan de klacht niet slagen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

X ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 12 februari 2019 ingekomen klaagschrift van 11 februari 2019 met bijlagen;

-          de op 20 februari 2019 ingekomen brief van 18 februari 2019 van klaagster met bijlage;

-          het op 20 maart 2019 ingekomen verweerschrift van 20 maart 2019, met bijlagen;

-          de op 29 mei 2019 ingekomen brief van de zijde van betrokkene met drie aanvullende producties.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2019 waar zijn verschenen: namens klaagster, [A], en betrokkene [Y], vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. [B] en bijgestaan door mr. D.F. Lunsingh Scheurleer, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht  en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum1] ingeschreven in het register van (thans) de Nba. Van 1 oktober 2016 tot 1 juli 2018 was hij voorzitter van het bestuur van [NV1] (hierna: [NV1]). Met ingang van 1 juli 2018 is hij voorzitter van de raad van bestuur van [BV1] (hierna: [BV1]).

2.2       [C] Vastgoed heeft in april 2005 een rentederivaat afgesloten bij de [Bank1] (hierna: [Bank1]). [Bank1] heeft zich eind 2016 verbonden aan het Uniform Herstelkader Rentederivaten MBK (hierna: UHK) en in dat kader toegezegd aan hun MKB klanten vergoedingen uit te keren voor de schade die deze klanten hebben geleden door de aankoop van rentederivaten. [Bank1] heeft [NV1] als externe dossierbeoordelaar betrokken bij de uitvoering van het UHK.

2.3       [C] Vastgoed heeft in 2018  [Bank1] verzocht de schade  die [C] Vastgoed door de aankoop van rentederivaten van [Bank1] had geleden te compenseren. Zij heeft zich daarbij door klaagster laten bijstaan. [C] Vastgoed heeft het aanbod van [Bank1] op 21 december 2018 aanvaard, onder de voorwaarde dat er bindend advies zal worden gevraagd aan de Geschillencommissie MKB-rentederivaten.

2.4       Op 18 januari 2019 heeft klaagster [Bank1] verzocht om het schriftelijk oordeel van de externe dossierbeoordelaar over dit dossier aan haar te verstrekken. [Bank1] heeft dit geweigerd.

2.5       Vervolgens heeft klaagster bij brief van (zaterdag) 26 januari 2019 aan [NV1] gevraagd om de naam en het kantooradres van de accountant die tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de externe beoordeling van het aan [C] Vastgoed door [Bank2] uitgebrachte aanbod volgens het UHK, aan haar kenbaar te maken.  Klaagster gaf [NV1] in haar brief tot en met 30 januari 2019, om 16:00 uur, de tijd om te reageren. Bij brief van 28 januari 2018 heeft klaagster aan [NV1] bericht dat in de eerdere brief de verkeerde bank was genoemd en dat het niet om de [Bank2] maar om [Bank1] ging.  

2.6       Op 30 januari 2019, om 15:56 uur, is namens [NV1] een e-mail gestuurd aan klaagster waarbij een bijlage is gevoegd waarin is aangegeven dat [NV1] ernaar streeft om zo spoedig mogelijk terug te komen op klaagsters verzoek.

2.7       Op de website van klaagster is vervolgens op of omstreeks 31 januari 2019 een bericht gepubliceerd waarin staat dat is besloten om een tuchtklacht tegen betrokkene in te dienen, omdat de verlangde informatie niet direct is verschaft. Dat is vervolgens bij het klaagschrift van 11 februari 2019 ook daadwerkelijk gebeurd.

2.8       Bij brief van 19 maart 2019 heeft NV1] klaagster gevraagd om het gedane verzoek om informatie nader toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft klaagster geen gebruik gemaakt. Bij brief van 30 april 2019 heeft [NV1] klaagster laten weten dat het door haar gedane verzoek wordt afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, het volgende verwijt:

Betrokkene heeft ondanks een daartoe gedaan schriftelijk verzoek geweigerd om mee te delen welke accountant namens [NV1] tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de accountantsarbeid die in het kader van het UHK als externe beoordelaar wordt verricht bij de controle van de aanbiedingen die de [Bank1] aan haar (voormalige) cliënten uitbrengt, althans die verantwoordelijk is voor de onafhankelijke externe beoordeling van het aanbod dat [Bank1] in voornoemd kader heeft uitgebracht aan een aan [NV1] kenbaar gemaakte cliënte van klaagster.

3.3       Wat door/namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Op de zitting is gebleken dat betrokkene met ingang van 1 juli 2018 voorzitter is van de raad van bestuur van [BV1]. Als zodanig vervult hij weliswaar een beleidsbepalende functie bij [NV1], maar hij is met ingang van 1 juli 2018 geen bestuurder meer van [NV1]. Dit brengt mee dat hij reeds daarom niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de (gestelde) weigering om informatie te verstrekken.

4.6       De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.7       De Accountantskamer is geheel ten overvloede van oordeel dat, ook indien had moeten worden aangenomen dat betrokkene wel als bestuurder verantwoordelijk was geweest voor de reactie van (een medewerker van) [NV1] van 30 januari 2019 waarover geklaagd wordt, de klacht niet had kunnen slagen. De Accountantskamer overweegt hiertoe dat de termijn die klaagster betrokkene heeft gegund om te reageren op het verzoek om informatie te rekenenen vanaf de verzenddatum slechts vier dagen maar feitelijk slechts één dag bedroeg, nu de brief op 29 januari 2019 door [NV1] is ontvangen. Daarbij komt dat in het oorspronkelijke verzoek om informatie ten onrechte was vermeld dat dit betrekking had op een door [Bank2] gedaan aanbod op grond van het UHK. U itgaande van het moment waarop klaagster haar aanvankelijke verzoek in die zin heeft gewijzigd, dat is meegedeeld dat het door een accountant van [NV1] uitgebrachte rapport betrekking heeft op een aanbod dat door [Bank1] was gedaan, bedroeg de aan [NV1] gegunde termijn om te reageren op dit verzoek slechts twee dagen, nog daargelaten dat de brief van 28 januari 2019 volgens [NV1] pas na het verstrijken van de gestelde termijn bij haar ter post is bezorgd. Een dergelijk korte termijn is naar het oordeel van de Accountantskamer kennelijk onredelijk. [NV1] had immers tijd nodig om te beoordelen of tegemoet kon worden gekomen aan het door klaagster gedane verzoek of dat andere belangen zich daartegen verzetten.

4.8       Bij het voorgaande komt dat [NV1] er in geslaagd is om nog voor het verstrijken van de door klaagster gestelde termijn te reageren. Namens [NV1] is immers op 30 januari 2018 om 15:56 uur per e-mail aangegeven dat [NV1] ernaar streeft om zo spoedig mogelijk terug te komen op klaagsters verzoek. Van een afwijzing van klaagsters verzoek was op het moment waarop de klacht werd ingediend dan ook geen sprake.

4.9       Naar aanleiding van de uiteindelijke weigering van 30 april 2019 om de gevraagde informatie te verstrekken, oordeelt de Accountantskamer, eveneens geheel ten overvloede, dat niet aannemelijk is gemaakt dat [NV1] de betrokken belangen niet op zorgvuldige wijze tegen elkaar heeft afgewogen. In dit verband kent de Accountantskamer grote betekenis toe aan het feit dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid die het hoofd juridische zaken van [NV1] haar geboden heeft om haar verzoek om informatie schriftelijk toe te lichten, zodat [NV1]C alle argumenten in de besluitvorming zou kunnen betrekken.

4.10     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.