ECLI:NL:TSCTS:2018:5 Tuchtcollege voor de Scheepvaart 2018-05 "2017 V9 Achtergracht"
ECLI: | ECLI:NL:TSCTS:2018:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2018 |
Datum publicatie: | 04-07-2018 |
Zaaknummer(s): | 2018-05 "2017 V9 Achtergracht" |
Onderwerp: | Koopvaardij |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Op zaterdag 14 november 2015 vond een dodelijk ongeval plaats aan boord van het Nederlandse zeeschip Achtergracht; bij een die dag op het luikendek gehouden Neptunus ritueel is de Filipijnse stagiair/leerling-stuurman A.F. S. (hierna: S.), geboren 20 oktober 1994, overleden. |
UITSPRAAK VAN HET TUCHTCOLLEGE VOOR DE SCHEEPVAART VAN 4 JULI 2018 (NR. 5 VAN 2018)
IN DE ZAAK 2017.V9 – ACHTERGRACHT
Op het verzoek van:
de Minister van Infrastructuur en Milieu, thans Infrastructuur en Waterstaat,
te Den Haag,
verzoeker ,
gemachtigde : ing. M. Schipper,
inspecteur van de ILT/Scheepvaart,
tegen
K. L.,
betrokkene,
advocaat: mr. R.P. van Campen.
1. Het verloop van de procedure
Op 13 november 2017 heeft het Tuchtcollege een schriftelijk verzoek tot tuchtrechtelijke behandeling ontvangen van ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart te Rotterdam, gericht tegen betrokkene als kapitein van het Nederlandse zeeschip Achtergracht. Bij het verzoekschrift zijn 13 schriftelijke bijlagen en een beeldopname gevoegd.
Hierop heeft het Tuchtcollege aan betrokkene bij brief van 10 januari 2018 in de Engelse taal (zowel aangetekend als per gewone post) kennisgegeven van het verzoek met bijgevoegd een vertaling van het verzoekschrift met bijlagen in de Engelse taal. Daarbij is meegedeeld dat betrokkene de mogelijkheid had een verweerschrift in te dienen.
Op 20 februari 2018 heeft mr. Van Campen namens betrokkene een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft afgezien van repliek.
De voorzitter heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 22 mei 2018 om 15:00 uur in de zittingszaal van het Tuchtcollege te Amsterdam. Op de toen aldaar gehouden zitting zijn verschenen:
ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart en betrokkene vergezeld van mr. Van Campen. Het horen van betrokkene heeft plaatsgevonden met bijstand van
mw. R. Horn, een niet-beëdigde, maar wel in de ‘Uitwijklijst Wbtv’ ingeschreven tolk in de Estische taal.
2. Het verzoek
Aan het verzoek is - verkort weergegeven - het navolgende ten grondslag gelegd.
Op zaterdag 14 november 2015 vond een dodelijk ongeval plaats aan boord van het Nederlandse zeeschip Achtergracht; bij een die dag op het luikendek gehouden Neptunus ritueel is de Filipijnse stagiair/leerling-stuurman A.F. S. (hierna: S.), geboren 20 oktober 1994, overleden. Samen met de kok onderging hij dat ritueel, enkele dagen nadat beiden voor het eerst de evenaar waren gepasseerd. Eén van de onderdelen van het ritueel was dat er geblinddoekt over een houten loopplank moest worden gelopen en - naar hun verteld was - van daaraf overboord, in het water moest worden gesprongen. Voordat aan dit onderdeel werd begonnen had de plank tussen het luik en de containerrail gelegen; bij de uitvoering ervan was de plank echter plat op het luikendek gelegd, met het uiteinde ongeveer twee meter van het twee tot drie meter lager liggende gangboord vandaan. S. was als eerste aan de beurt. Hij liep voorzichtig over de plank, waarna hij een grote sprong maakte, precies daar waar niemand stond om hem op te vangen. Hij sprong zover dat hij in het twee tot drie meter lager liggende gangboord terechtkwam. Deze val werd hem fataal.
Betrokkene wordt naar aanleiding van dit ongeval verweten dat hij zich als kapitein aan boord ten opzichte van de opvarenden niet heeft gedragen zoals een goed zeeman betaamt. Als relevante bepaling is daarbij vermeld:
· Art. 4 lid 4 van de Wet zeevarenden, in verbinding met art. 55a van die wet.
3. Het standpunt van betrokkene
Betrokkene heeft in zijn verweerschrift - samengevat – het volgende aangevoerd. Het noodlottige ongeval heeft zich niet tijdens werkzaamheden voorgedaan, maar bij een vrijwillige activiteit buiten het werk om, waarbij de kapitein geen leidinggevende rol vervulde; het initiatief ligt bij het Neptunus ritueel juist bij het lagere personeel. Deze activiteit valt daarom buiten de verantwoordelijkheid van de kapitein. Het ongeval was bovendien niet voorzienbaar; er mocht in redelijkheid van worden uitgegaan dat S., die geen reddingsvest droeg, door had dat hij niet werkelijk overboord diende te springen, temeer omdat hij bij het oplopen van de plank door andere bemanningsleden aan de hand werd genomen, wat niet mogelijk zou zijn als de plank nog steeds over het gangboord naar de containerrail zou hebben gelegen. De kapitein stond bovendien paraat om S. op te vangen, mocht hij zijn evenwicht verliezen. Dat S. een verre en meer zijwaartse sprong zou maken, waardoor de kapitein S. niet kon opvangen, was niet voorzienbaar. Sowieso was hem en is de rederij geen eerder incident in het kader van het Neptunus ritueel bekend. Het is bovendien niet zo dat de kapitein te allen tijde verantwoordelijk is voor een absoluut veilige omgeving; de norm van goed zeemanschap is een open norm, bij de invulling waarvan redelijkheid en billijkheid een rol spelen. Gelet daarop en op de onvoorzienbaarheid van het ongeval treft de kapitein daarom geen verwijt. Overigens waren er nog twee andere scheepsofficieren aanwezig bij het ritueel; hun wordt geen verwijt gemaakt, terwijl, als de kapitein het gevaar had moeten inzien, dat voor hen evenzeer geldt. Als persoonlijke omstandigheden zijn onder meer genoemd, dat de kapitein een onberispelijke staat van dienst heeft, dat hij ook strafrechtelijk wordt vervolgd (voor dood door schuld) en binnenkort moet terechtstaan, dat het noodlottige ongeval een zware psychische last voor hem is, die hij de rest van zijn leven moet meedragen en dat hij uiteraard van het gebeuren heeft geleerd.
4. De beoordeling van het verzoek
A. Het verzoekschrift vermeldt met betrekking tot de toedracht van het ongeval onder meer het volgende:
S. , geboren op 20 oktober 1994 in de Republiek der Filipijnen, was als stagiair/leerling-stuurman aan boord van de Achtergracht, toen dit Nederlandse zeeschip op 14 november 2015 met een lading cacaobonen onderweg was van Brazilië naar Amsterdam. Hij was iets meer dan een maand voor het ongeval aan boord gekomen; zijn Seafarer’s registration certificate vermeldt als uitgiftedatum: 10 juni 2015. Het was voor hem de eerste keer dat hij de evenaar passeerde.
Hij en de Filipijnse chef-kok V.V. S., voor wie hetzelfde gold, deden vrijwillig mee aan het Neptunus ritueel. Er is geen sprake geweest van het gebruik of toediening van verdovende middelen of overmatige hoeveelheden alcohol tijdens het ritueel. Het ongeval gebeurde tijdens het laatste onderdeel van het ritueel, waarbij over een plank moet worden gelopen en daaraf moest worden gesprongen. De plaats van uitvoering was ten tijde van het ongeval het luikendek van de Achtergracht.
B. Een door betrokkene bij diens verweerschrift overgelegd proces-verbaal van verhoor (door de rechter-commissaris in de Rb. Amsterdam) van de getuige-deskundige P.J.J. Margry, hoogleraar Europese Etnologie, houdt onder meer in, vrij weergegeven:
Het Neptunus ritueel wordt uitgevoerd als een zeeman voor het eerst de evenaar passeert. Net als elk ritueel heeft ook dit ritueel een vast verloop, maar onderdelen ervan kunnen wisselen, afhankelijk van bijvoorbeeld de cultuur en de samenstelling van de bemanning. Er wordt bij dergelijke rituelen vaak geblinddoekt. Ook wordt vaak de suggestie gewekt dat iemand overboord moet. Deelname is weliswaar in principe niet verplicht, maar er is wel een groepsdruk; daaraan onttrekken is lastig, zeker in een gesloten groep op volle zee. De mannelijkheid staat bij zeelieden voorop. Margry denkt dat er zware druk is, omdat niemand niet in de groep opgenomen wil worden. Tijdens het ritueel is de lagere bemanning de baas over de uitvoering ervan en niet de kapitein van het schip.
C. Een bij het verzoekschrift gevoegde Imo Crew List van de Achtergracht noemt de namen van 15 bemanningsleden, waaronder die van S., betrokkene, de kok en de hwtk. Uit de in die lijst opgenomen geboortedata blijkt dat S., met geboortedatum 20 oktober 1994, het jongste bemanningslid was.
D. Een door (verbalisanten van) de Politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, opgemaakt proces-verbaal van verhoor op 23 november 2015 van de getuige V.V. S. (hierna: de kok) houdt als diens verklaring onder meer het volgende in (bijlage 10A bij het verzoekschrift), vrij weergegeven:
V.V. S. was als chef-kok aan boord van de Achtergracht. Voor hem was het zijn derde contract met Rederij Spliethoff, maar tegelijk zijn eerste reis die over de evenaar voerde. Dat laatste gold ook voor S., die als stagiair/leerling aan boord was. De kok heeft ‘omdat het nu eenmaal hoort’ vrijwillig meegedaan aan het Neptunus ritueel. Eerst werden hij en S. bij de keuken opgehaald en zijn zij naar het voorschip gelopen, waar zij een gedicht moesten schrijven voor de vrouw van Neptunus; daarna zijn zij geblinddoekt meegenomen naar het middengedeelte van het bovendek. Daar werd de blinddoek afgedaan en moesten zij (een blik) bier drinken dat naar tabasco en sojasaus smaakte. Na de gedichten te hebben voorgelezen en te hebben gezongen moesten beiden plaats nemen in een schandblok en moesten zij gedurende ongeveer drie minuten vragen (over het schip) beantwoorden. Bij verkeerde antwoorden kregen zij etensresten over zich heen. Als volgend onderdeel moesten zij onder een net door kruipen dat over het luik was gespannen, terwijl zij met de brandslag werden natgespoten. Daarna gingen zij terug in het schandblok en werden zij opnieuw geblinddoekt. Vervolgens moesten zij op een soort duo-ski over het dek lopen. Nadat die waren afgedaan moest de kok geblinddoekt wachten, terwijl S. werd meegenomen. Kort daarop hoorde hij iedereen ‘spring spring’ roepen, waarna het opeens stil werd. Toen daarna zijn blinddoek afging, zag hij allemaal bloed. S. lag in het gangboord. De kok wist dat men hen wilde laten denken dat zij overboord sprongen. De plank waar vanaf moest worden gesprongen lag echter op het luik toen zijn blinddoek afging. Tijdens de ceremonie had hij de plank (van naar zijn schatting ongeveer 3 meter lang en 40 centimeter breed) al gezien, maar toen rustte die plank vanaf het luik over het gangboord op de containerrail. De kapitein is na het ongeval direct naar de brug gegaan om te bellen. De derde stuurman en de bootsman waren bij S. Ongeveer een uur na het ongeval is om ongeveer 15:00 uur vastgesteld dat S. was overleden. Het lichaam is daarna verzorgd en in de (groente)koeling opgebaard. De Filipijnse bemanningsleden hebben een gedenkplek voor S. ingericht en elke avond naar Filipijnse gebruiken stilgestaan bij zijn overlijden. Op de vraag hoe de sfeer voor en na het ongeval aan boord was, verklaart de kok: ‘Van tevoren was het prima en iedereen verheugde zich op de ceremonie. Na het ongeval [..] was [er] een droevige sfeer’.
E. Een proces-verbaal van het getuigenverhoor van de kok door de rechter-commissaris in de Rb. Amsterdam op 17 maart 2017 houdt als verklaring van de kok onder meer in (bijlage 10B bij het verzoekschrift):
‘U vraagt mij waar de plank lag waar wij vanaf moesten springen. Die plank lag niet over het water heen maar binnen het schip. Die plank werd aangewezen, ik had op dat moment geen blinddoek om, en er werd gezegd: daar vanaf gaan jullie springen.’
F. Een door (verbalisanten van) de Politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, opgemaakt proces-verbaal van verhoor op 23 november 2015 van betrokkene houdt als diens verklaring onder meer het volgende in (bijlage 11 bij het verzoekschrift), vrij weergegeven:
Betrokkene is sinds 18 augustus 2015 gezagvoerder op de Achtgracht. Hij is sinds 28 december 2011 als gezagvoerder in dienst van rederij Spliethoff. S. was stagiair/leerling-stuurman. Hij was op begin oktober 2015 aan boord van de Achtergracht gekomen. Het was zijn eerste zeereis; hij had daarvoor niet op andere schepen gevaren. De datum waarop het Neptunus ritueel werd gehouden is door betrokkene bepaald: zaterdag 14 november 2015. Dat was weliswaar een paar dagen nadat de Achtergracht de evenaar was gepasseerd, maar in het weekeinde op zaterdag is de bemanning na 12:00 uur vrij, op de wacht na. De weersgesteldheid was goed: windkracht 4, goed zicht, gedeeltelijk bewolkt, lichte deining. Betrokkene heeft ook de Neptunus-certificaten gemaakt. Als kapitein heeft hij Neptunus verwelkomd; verder observeerde hij. Aan boord waren middelen aanwezig die bij de ceremonie gebruikt worden: (o.a.) houten ski’s, een loopplanknet, een houten zwaard en geweer en een Neptunus driestand van metaal en een houten plank die alleen voor de ceremonie wordt gebruikt. De ceremonie zag er volgens betrokkene als volgt uit: S. en de kok werden eerst meegenomen naar het voorschip, waar zij een briefje moesten schrijven aan Neptunus; een half uur later zijn zij meegenomen naar het luikhoofd (nummer 3), waar zij een drankje kregen, bestaande uit bier, tabasco en maggie, in 1 blikje per man; daarna werden grappige vragen gesteld, zonder fysieke afstraffing, en moesten zij onder een net door kruipen, terwijl zij werden natgespoten met de brandslang. Het volgende onderdeel was geblinddoekt met houten ski’s over het luikhoofd lopen. Tijdens de ondervraging hebben zij de loopplank kunnen zien waar zij vanaf zouden moeten springen. Die lag toen dichtbij de rand van het schip. Dit om hen te laten denken dat zij in het water zouden springen. Zodra de blinddoek omgaat, wordt de plank echter naar achteren gelegd, zodat men niet in het water valt, maar op het luikhoofd stapt. Daartoe was de loopplank ongeveer 2,5 meter van de rand van het luik verwijderd. Er waren geen specifieke veiligheidsmaatregelen getroffen, maar er was wel begeleiding. Betrokkene zelf hield een oogje in het zeil. Toen S. op de plank stond namen betrokkene en de bemanningsleden een bepaalde positie in. Dat was om een ongeluk te voorkomen. Bij het einde van de loopplank gekomen sprong S. licht op, waarna hij bij het neerkomen voorover viel en struikelde. Daarna viel hij met zijn hoofd naar beneden in het gangboord. De sprong die S. had gemaakt ging naar de zijkant. Daar waren betrokkene en de bootsman niet op bedacht. Betrokkene heeft zelf niet het Neptunus ritueel ondergaan. De onderhavige ceremonie is in zijn visie door iedereen georganiseerd, niet door iemand speciaal.
G. In een als bijlage 11 bij het verzoekschrift gevoegde vertaling van een op 15 november 2015 opgemaakte ‘Verklaring van de Kapitein over een Ongeval met Dodelijke Afloop’ is onder meer het volgende te lezen:
‘Alles ging goed tot het onderdeel “plank lopen”. [..] Zoals gebruikelijk werd het springen op een veilige manier gedaan. Altijd iemand die gereed staat om letsel te voorkomen. Deze keer stonden ikzelf en de bootsman gereed om S. op te vangen. 3e stuurman A. stond ook achter S. om hem op te vangen. Om 14:07 uur is S. dan inderdaad gesprongen (omdat hij geblinddoekt was, wist hij niet waar hij moest springen). Hij maakte een kleine sprong en plotseling een volgende en [..] viel tegen het dek. Na de val [..] bewoog [hij] niet meer. [..] Ik merkte dat er veel bloed uit de mond en neus van S. kwam. De bemanning heeft snel gehandeld. De O2-set werd snel naar de plek gebracht, samen met een brancard. Ook werd een halskraag [..] aangebracht. De HWTK nam de leiding. Ikzelf heb me naar de brug gehaast om contact op te nemen met de Nederlandse Kustwacht voor de Radio Medische Dienst. [..] Om ongeveer 14:50 verdween de polsslag van S. De reanimatie werd hervat, maar zonder succes. [..] Het verklaarde tijdstip van overlijden was 15 UTC. [..] Het lichaam werd gewassen, gedroogd, gekleed en in een bodybag naar de groentekamer verplaatst. [..].’
H. Een door (verbalisanten van) de Politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, opgemaakt proces-verbaal van verhoor op 23 november 2015 van de getuige O. S. (hierna: de hwtk) houdt als diens verklaring onder meer het volgende in (bijlage bij het verweerschrift):
‘De loopplank was deel van het scenario. Ze hadden de loopplank achter het gangboord gelegd en lieten voorkomen of je over de loopplank heen in het water moet springen. Daarna krijg je een blinddoek om en wordt de loopplank naar achteren geschoven, van het water weg. Je denkt dan dat je vanaf de loopplank in het water springt, maar dat is niet zo. [..] Er staan mensen naast om ze op te vangen [..]. Volgens het plan liep S. over de plank, denkende dat deze over het boord hing, aan het eind van de plank stopt hij. Normaal roept iedereen Gooo, Jump. Normaal doen ze dan net of ze springen, maar nemen een klein stapje. Men doet alsof men springt. [..] Ik zag dat S. naar de rand van de plank liep, iets door zijn knieën ging en een sprong maakte, een soort lengte sprong. De kapitein stond voor hem om hem op te vangen, maar S. sprong naar links langs de kapitein heen. [..] De kapitein kon hem niet bereiken. Links van S. stond de 3e stuurman, die probeerde hem nog bij zijn T-shirt vast te pakken, maar dit lukte niet, S. sprong net tussen die 2 door.’
I. Het als bijlage 12 bij het verzoekschrift gevoegde rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’, opgemaakt in opdracht van de Officier van Justitie te Amsterdam, vermeldt onder meer: ‘Het overlijden [van S.] wordt zondermeer verklaard als gevolg van verwikkelingen van de schedelhersenletsels door functieverlies van de hersenen en zuurstofgebrek door inademing van voornamelijk bloed in de luchtwegen met daarbij afsluiten van de doorgang.’ En als conclusie: ‘A. S., 21 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van uitwendig inwerkend heftig botsend geweld op het hoofd.’
5. Het oordeel van het Tuchtcollege
A. Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven stukken, de bij het verzoekschrift gevoegde video-opname en het verhandelde ter zitting is in deze zaak het navolgende gebleken.
Op zaterdag 14 november 2015 omstreeks 15:00 uur is de toen 21-jarige Filipijnse leerling-stuurman S. overleden als gevolg van een noodlottig ongeval. Het ongeval vond plaats op volle zee aan boord van het Nederlandse zeeschip Achtergracht, dat met een lading cacaobonen onderweg was van Brazilië naar Amsterdam. Enkele dagen eerder was de Achtergracht de evenaar gepasseerd. Voor S.- die stage liep op de Achtergracht, de jongste van de 15 bemanningsleden was en geen eerdere zeereizen had gemaakt - was dit de eerste keer. Samen met de chef-kok, voor wie dat laatste ook gold, onderging hij daarom het zogeheten Neptunus ritueel. Bij het laatste onderdeel daarvan - dat plaatsvond op luikhoofd nummer 3, terwijl er een lichte deining stond - moest hij geblinddoekt over een houten plank lopen en aan het eind daarvan een sprong maken. Voordat de blinddoek werd omgedaan had deze houten plank vanaf het luikhoofd over het gangboord heen op de containerrail gelegen, al dan niet met het uiteinde iets buiten boord. De suggestie die daarmee gewekt wordt, is dat vanaf de loopplank een sprong overboord moet worden gemaakt. Na het blinddoeken was de loopplank echter teruggetrokken op het luik, tot ongeveer 2,5 meter van de rand vandaan, waardoor de sprong binnenboord op het luik zou moeten eindigen. Voordat S. onder begeleiding van enkele bemanningsleden geblinddoekt de gang over de loopplank maakte werd hij eerst herhaalde malen rondgedraaid. Aan het einde van de plank gekomen werd hij door de omstanders aangemoedigd om te springen. Betrokkene en de bootsman stonden tussen het einde van de loopplank en de rand van het luik klaar om hem daarbij op te vangen, maar omdat S.– al dan niet als gevolg van het ronddraaien – zijwaarts sprong, glipte hij tussen beiden door, waarna hij met het hoofd voorover op het ongeveer 2,5 meter lager gelegen gangboord viel. Als gevolg van het daarbij opgelopen schedel- en hersenletsel is S. een klein uur later overleden.
B. Vast staat dat niemand van de bij het Neptunus ritueel aanwezigen dit noodlottige ongeval heeft gewild en erop bedacht is geweest. Tegelijk moet echter in gedachten worden gehouden dat een dergelijk ongeval wel voorkomen moet en kan worden. Bijvoorbeeld door – bij een keuze voor de uitvoering van het ritueel op het luikendek - te zorgen voor een afdoende valbescherming. Die was er nu niet; de afscherming naar het lager gelegen gangboord werd in dit geval slechts gevormd door betrokkene en een ander bemanningslid, die er - ten onrechte - geen van beiden rekening mee hielden dat de geblinddoekte en mogelijk (door het ronddraaien) uit balans geraakte S. een zijwaartse beweging zou kunnen maken in plaats van recht vooruit te springen. Dat een val van een geblinddoekte persoon vanaf het luikendek op het ca. 2,5 meter lager gelegen benedendek/gangboord een fatale afloop zou kunnen hebben, was geenszins onvoorzienbaar.
C. Een en ander maakt dat het Tuchtcollege met verzoeker van oordeel is dat betrokkene een verwijt treft ten aanzien van het ongeval en de dodelijke afloop ervan. Door het achterwege laten van maatregelen die met het oog op een veilige uitvoering van het onderhavige ritueel op deze locatie (het luikendek) redelijkerwijs geboden waren, heeft betrokkene zich als kapitein aan boord van de Achtergracht ten opzichte van de nog jeugdige opvarende S. niet gedragen zoals een goed zeeman betaamt. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 4, lid 4, van de Wet zeevarenden. Toegevoegd wordt nog dat, indien een afdoende valbeveiliging op de gekozen locatie niet tot de mogelijkheden behoorde, betrokkene een andere plaats voor de uitvoering van het ritueel had moeten aanwijzen, dan wel een wijziging had moeten aanbrengen in de wijze van uitvoering ervan. Voor zover betrokkene ingang wil doen vinden dat hij daartoe als kapitein niet de bevoegdheid had, getuigt dat van een miskenning van zijn positie als gezagvoerder van het schip. Dat gezagvoerderschap is niet beperkt tot de werktijden en de opgedragen werkzaamheden, maar strekt zich ook daarbuiten uit en geldt ook ten aanzien van het plaatsvinden van een ritueel als het onderhavige, ook al wordt dat door lager geplaatsten geïnitieerd en uitgevoerd.
D. Het is ook niet zo dat sprake was van een belet of ontstentenis van de kapitein tijdens het Neptunus ritueel; hij was er zelfs actief bij betrokken, in die zin dat hij het tijdstip ervan heeft bepaald, ‘Neptunus’ welkom heeft geheten, de ‘certificaten’ heeft getekend en, zoals hij het zelf noemt, een observerende rol heeft vervuld, welke rol er ten tijde van het ongeval in bestond dat hij klaar stond om S. op te vangen, waarin hij helaas niet is geslaagd.
E. De tegenwerping van betrokkene dat hij niet de enige (bij het ritueel) aanwezige was met een officiersrang en dat het daarom niet eerlijk/redelijk is dat alleen hem een tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt kan hem evenmin baten. Ook hiermee miskent hij zijn functie van gezagvoerder en gaat hij eraan voorbij dat de zorg voor de veiligheid aan boord van het schip in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de kapitein is. Bovendien hadden de maatregelen/voorzieningen die nodig waren om de aan het ritueel verbonden gevaren voldoende af te dekken (een veiligheidsplan) redelijkerwijs al in een eerder stadium moeten worden getroffen dan tijdens de uitvoering ervan. Degenen die het ritueel ondergaan moeten erop kunnen vertrouwen dat over hun veiligheid is nagedacht. Eens te meer geldt dit als het gaat om nog jeugdige personen zonder veel ervaring aan boord van een schip. Ook op dat punt is het in de eerste plaats betrokkene die een verwijt treft.
6. De tuchtmaatregel
Het Tuchtcollege is van oordeel dat betrokkene ernstig is tekortgeschoten in de op hem als kapitein rustende verplichting om te zorgen voor de veiligheid van de nog jeugdige stagiair/leerling-stuurman S. Die behoorde niet nodeloos aan door hem mogelijk niet goed te onderkennen gevaren te worden blootgesteld. Dat dit toch is gebeurd komt doordat betrokkene – vanuit een oogpunt van veiligheid - ten opzichte van hem niet de zorg heeft betracht die een goed zeeman in acht behoort te nemen. S. heeft deze veronachtzaming van de veiligheidsaspecten met de dood moeten bekopen. Dat dit is gebeurd in het kader van een voor zijn opleiding onnodig inwijdingsritueel, maakt het eens te meer schrijnend. Gezien de ernst van de nalatigheid is een schorsing van de vaarbevoegdheid van de door verzoeker voorgestelde duur daarom alleszins gerechtvaardigd. Dat daar niettemin ten gunste van betrokkene van wordt afgeweken komt doordat betrokkene ter zitting een boetvaardige houding heeft getoond en er blijk van heeft gegeven er goed van doordrongen te zijn dat de zorg voor de veiligheid van de bemanning in het algemeen en voor kwetsbare leerlingen in het bijzonder voortaan de hoogste prioriteit moet hebben. Voor het inprenten daarvan lijkt een forse maatregel niet noodzakelijk, te minder nu betrokkene lijdt onder het gebeuren dat hij allerminst gewild heeft. Daarnaast speelt mee dat betrokkene verder een goede staat van dienst heeft en niet eerder voor nalatigheden op veiligheidsgebied is bestraft. Ten slotte is in het voordeel van betrokkene in aanmerking genomen dat hij binnenkort nog voor de strafrechter moet verschijnen. Als het vervolgens tot een strafrechtelijke veroordeling komt dan zal daarbij, anders dan in deze tuchtzaak, ook de ernst van het jegens het slachtoffer begane misdrijf (dood door schuld) tot uitdrukking worden gebracht. Alles overziende ziet het Tuchtcollege aanleiding om als maatregel een deels voorwaardelijke schorsing van de vaarbevoegdheid van na te melden duur op te leggen.
7. De beslissing
Het Tuchtcollege:
· verklaart het tegen betrokkene aangevoerde bezwaar gegrond zoals hiervoor vermeld onder 5;
· legt betrokkene een schorsing van de vaarbevoegdheid op voor een periode van 6 (zes) maanden;
· bepaalt dat van deze schorsing een gedeelte van 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Tuchtcollege bij een latere beslissing anders zal bepalen op grond van het feit dat betrokkene zich voor het einde van een proeftijd, welke het Tuchtcollege bepaalt op twee jaar, zich weer heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer;
· bepaalt dat de proeftijd van de schorsing ingaat op de dag, 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M. van der Klooster, plv. voorzitter, E.R. Ballieux,
H. van der Laan, O.F.C. Magel, C.J.M. Schot, in aanwezigheid van mr. D.P.M. Bos als secretaris en uitgesproken door mr. A.N. van Zelm van Eldik ter openbare zitting van 4 juli 2018.
J.M. van der Klooster D.P.M. Bos
voorzitter secretaris
A.N. van Zelm van Eldik E.H.G. Kleingeld
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het College van beroep voor het bedrijfsleven, Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag (Postbus 20021, 2500 EA Den Haag), Nederland.