ECLI:NL:TNORSHE:2018:30 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/67, 68 en 69

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:30
Datum uitspraak: 17-12-2018
Datum publicatie: 25-02-2019
Zaaknummer(s): SHE/2018/67, 68 en 69
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Wraking. Klaagster heeft bij kamer Den Haag klachten ingediend tegen notaris A en B. Nadat die kamer de klacht tegen notaris A ongegrond heeft verklaard, heeft klaagster in de tuchtrechtprocedure tegen notaris B een verzoek ingediend tot wraking van alle plaatsvervangend voorzitters van die kamer. O.g.v. art. 512 WvSv en art. 1 lid 1 Wrakingsprotocol kamers voor het notariaat kunnen de voorzitter en elk van de leden die de klacht behandelen worden gewraakt. Nu de kamer Den Haag nog niet had bepaald welke (plv.) voorzitter de klacht tegen notaris B in behandeling zou gaan nemen en het niet mogelijk is om voorzitters/leden van een college “bij voorbaat” te wraken, wordt het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Overweging ten overvloede. De omstandigheid dat een (tucht)rechter een beslissing neemt of heeft genomen die een partij onwelgevallig is of dat een (tucht)rechter, die eveneens werkzaam is als voorzieningenrechter, in die hoedanigheid een door klaagster aanhangig gemaakt kort geding heeft behandeld,  kan in beginsel geen grond zijn voor wraking van die (tucht)rechter(s). Dat is slechts anders als de gegeven beslissing of de wijze van behandeling ter zitting zo onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeit uit vooringenomenheid van de (tucht)rechter of als die beslissing/gang van zaken ter zitting objectief gezien bij klaagster de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat die beslissing/wijze van behandeling is ingegeven door vooringenomenheid ten opzichte van klaagster.

Dossiernummers : SHE/2018/67, SHE/2018/68, SHE/2018/69

Datum uitspraak : 17 december 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer

De wrakingskamer neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van:

mevrouw drs. [naam klaagster] (klaagster),

wonende in [naam woonplaats],

tot wraking van de volgende leden van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag:

de heer mr. G.P. van Ham (SHE/2018/67),

de heer mr. A.F.L. Geerdes (SHE/2018/68),

de heer mr. G.H.M. Smelt (SHE/2018/69).

1.          Het procesverloop

1.1.       Bij e-mail van 14 augustus 2018 heeft klaagster bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (verder: de kamer Den Haag) een klacht ingediend tegen notaris mevrouw mr. [X], gevestigd in [naam vestigingsplaats] (klachtnummer 18-56).

1.2.       Klaagster heeft bij e-mail van 27 september 2018 (14:44 uur) bij de kamer Den Haag een verzoek ingediend tot wraking van de heer mr. Van Ham, de heer mr. Geerdes en de heer mr. Smelt. Zij zijn als plaatsvervangend voorzitter verbonden aan de kamer Den Haag. In haar e-mail heeft klaagster verwezen naar de inhoud van haar aangehechte e-mail van diezelfde dag van 0:07 uur.

1.3.       Bij brief van 1 oktober 2018 heeft de kamer Den Haag een kopie van het wrakingsverzoek  toegezonden aan de president van het gerechtshof Amsterdam. Daarbij is meegedeeld dat de kamer Den Haag niet meer plaatsvervangend voorzitters heeft dan mrs. Van Ham, Geerdes en Smelt, zodat die kamer onvoldoende voorzitters heeft om het verzoek tot wraking zelf te kunnen behandelen. Om die reden heeft de kamer Den Haag het gerechtshof Amsterdam gevraagd de behandeling van het wrakingsverzoek door te verwijzen naar een andere kamer voor het notariaat.

1.4.       Bij beslissing van 11 oktober 2018 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de kamer) belast met de behandeling van het wrakingsverzoek.

1.5.       De kamer heeft mrs. Van Ham, Geerdes en Smelt (die omwille van de leesbaarheid hierna ook gezamenlijk “de gewraakte voorzitters” worden genoemd) bij brieven van 24 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. Hun gezamenlijke reactie is door de kamer per e-mail ontvangen op 6 november 2018. Zij hebben niet in de wraking berust.    

1.6.       Het wrakingsverzoek is op 3 december 2018 (gecombineerd) behandeld tijdens de openbare zitting van de wrakingskamer. Klaagster is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft haar standpunt nader toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota die aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is gehecht. Mr. Van Ham is eveneens bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft zijn standpunt toegelicht. Mr. Smelt en mr. Geerdes zijn niet verschenen. Mr. Geerdes heeft de kamer daar vooraf over geïnformeerd.  

2.          De feiten

2.1.       Klaagster heeft een relatie gehad met de heer [Y]. Zij hadden een samenlevingsovereenkomst en waren (onder meer) gezamenlijk eigenaar van een woning. De heer [Y] is op 18 oktober 2016 overleden. Zijn twee kinderen, die enig erfgenamen zijn, hebben de nalatenschap van hun vader beneficiair aanvaard. Tussen de kinderen en klaagster is onenigheid ontstaan over de vereffening van de nalatenschap.

2.2.       Na het overlijden wilde klaagster de volledige eigendom van de woning verkrijgen. Omdat zij met de kinderen geen overeenstemming kon bereiken over de voorwaarden waaronder het aandeel van de heer [Y] in de woning aan haar zou kunnen worden geleverd, heeft zij een kort geding tegen hen aangespannen. Dit kort geding is op 5 januari 2018 behandeld door mr. Van Ham in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag. Tijdens de zitting is afgesproken dat de behandeling zou worden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen alsnog een regeling te treffen. Op 15 januari 2018 is de woning aan klaagster geleverd. De advocaat van klaagster heeft de rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 bericht dat partijen overeenstemming hadden bereikt en dat de zaak kon worden doorgehaald.

2.3.       Op 6 maart 2018 heeft klaagster bij de kamer Den Haag een klacht ingediend tegen notaris mevrouw mr. [Z], gevestigd in [naam vestigingsplaats] (klachtnummer 18-12). Deze klacht is op 25 juli 2018 mondeling behandeld tijdens een zitting van de kamer Den Haag. De kamer was op dat moment samengesteld uit mrs. Geerdes, R.R. Roukema en R.B. van der Horst. Mr. Geerdes trad op als voorzitter van die kamer. Bij beslissing van 26 september 2018 heeft de kamer Den Haag in deze samenstelling de klacht tegen notaris [Z] op alle onderdelen ongegrond verklaard.  

2.4.       Die beslissing is in het openbaar uitgesproken tijdens de zitting van de kamer Den Haag van 26 september 2018. Klaagster is bij de uitspraak aanwezig geweest. Mr. Smelt, die tijdens die zitting optrad als voorzitter van de kamer, heeft de uitspraak gedaan en hij heeft klaagster geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in Amsterdam. Klaagster heeft dit inmiddels gedaan.

3.          De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.       In haar e-mail van 27 september 2018 (0:07) heeft klaagster haar bezwaren tegen de gewraakte leden (onder meer) als volgt onderbouwd:

“Uw Haagse Kamer bestaat uit drie (vice)-voorzitters:

Mr. Van Ham was ook al rechter in de rechtszaak dd. 5 januari jl. waar hij als rechter misleid is door de wederpartij (vereffenaars) in deze zelfde zaak/vereffening. Ik stuur separaat het bewijs. In die rechtszaak ben ik zeer benadeeld.

Mr. Geerdes was vandaag niet ter zitting waar ik hem mocht verwachten.

Mr. Smelt heeft niets met deze tuchtzaak te maken maar stond mij vandaag in de Rechtbank onverwacht en overigens onaangekondigd te woord als voorzitter van de Kamer die mij de beslissing uitreikte.

Dit betekent dat uw hele Kamer qua 3 (vice-) voorzitters nu niet meer onbevooroordeeld naar mij en mijn tuchtklachten kijkt.

Uit de beslissing mbt. de rol van gemachtigd partij-notaris [Z] blijkt dat u niet genegen bent op zijn minst een ‘berisping’ te geven voor wat ik als zeer laakbaar en schadelijk gedrag heb ervaren van een (gemachtigd partij-)notaris, en wat ik ervaar als inbreuk op mijn vertrouwen in uw beroepsgroep.

Op dit moment moet door dezelfde Kamer beoordeeld worden inzake mijn actuele klacht tegen mr. [X], boedelnotaris in dezelfde zaak.

U begrijpt dat ik mij daar gegeven het bovenstaande niet gerust over voel. Wie van uw Kamer kijkt er nog onafhankelijk en onbevooroordeeld, waar ik zeker recht op heb in een tuchtprocedure?”

3.2.       Omdat de beslissing van mrs. Geerdes, Roukema en Van der Horst op 26 september 2018 niet door hen is uitgesproken maar door mr. Smelt, is klaagster in haar ogen voor de gek gehouden. Zij stelt dat rechters anoniem op elkaars stoel plaatsnemen en dat zij kennelijk op de hoogte zijn van elkaars beslissingen. Ook stelt zij dat mr. Smelt haar tijdens de uitspraak heeft geschoffeerd door de wijze waarop hij haar te woord heeft gestaan. Nu haar klacht tegen notaris [X] betrekking heeft op dezelfde vereffening die onderwerp van geschil vormde in het kort geding dat mr. Van Ham heeft behandeld, is gerede en onoverkomelijke twijfel ontstaan over het onafhankelijk optreden en de oordeelsvorming van de gewraakte voorzitters, aldus klaagster.

3.3.       De gewraakte voorzitters hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 100 Wet op het notarisambt (Wna) kunnen de leden van een kamer voor het notariaat worden gewraakt als er feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In dit wetsartikel zijn de artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van overeenkomstige toepassing verklaard.

4.2.       Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter - met wie een lid van de kamer voor het notariaat gelijk kan worden gesteld -  in de zin van artikel 6 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

4.3.       Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. In een dergelijk geval dient de rechter zich van een beslissing in die zaak te onthouden. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid kan bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dus van belang zijn.

4.4.       Bij de beoordeling van het verzoek van klaagster tot wraking van alle plaatsvervangend voorzitters van de kamer Den Haag stelt de wrakingskamer voorop dat de voorzitter en elk van de leden van de kamer voor het notariaat die de klacht behandelen, kunnen worden gewraakt (artikel 512 Sv en artikel 1 lid 1 Wrakingsprotocol kamers voor het notariaat).

4.5.       Uit de verwijzingsbeslissing van de president van het hof en ter zitting heeft de wrakingskamer begrepen dat klaagster haar verzoek, dat zij op 27 september 2018 bij de griffie van de kamer Den Haag heeft ingediend, heeft gedaan in het kader van de tuchtprocedure die zij aanhangig heeft gemaakt tegen notaris [X]. Door het wrakingsverzoek is de behandeling van die klacht geschorst.

4.6.       Mr. Van Ham heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat noch hij, noch mr. Geerdes, noch mr. Smelt tot het moment van de schorsing betrokken zijn geweest bij de behandeling van de klacht tegen notaris [X]. Het standpunt van notaris [X] was ook nog niet bekend; haar verweerschrift (met bijlagen) is pas op 27 september 2018 bij de griffie binnengekomen.

Het is de wrakingskamer niet gebleken dat ten tijde van de schorsing al was bepaald door wie de klacht tegen notaris [X] zou worden behandeld en klaagster heeft ter zitting verklaard dat het haar niet bekend was wie de klacht tegen notaris [X] zou gaan behandelen. Omdat zij wilde voorkomen dat de kamer Den Haag, na de beoordeling van haar klacht tegen notaris [Z], ook zou oordelen over haar klacht tegen notaris [X] heeft zij “dat meteen geblokkeerd”, aldus klaagster. Daarmee doelt zij kennelijk op de indiening van dit wrakingsverzoek en haar eigen verzoek aan de president van het gerechtshof Amsterdam om de klacht tegen notaris [Z] te verwijzen naar een andere kamer voor het notariaat.

4.7.       Nu de kamer Den Haag nog niet had bepaald welke voorzitter van die kamer de klacht tegen notaris [Z] in behandeling zou gaan nemen en het niet mogelijk is om de voorzitters/leden van een college “bij voorbaat” te wraken, zal de wrakingskamer het verzoek van klaagster niet-ontvankelijk verklaren.

4.8.       Dit betekent dat de kamer Den Haag de tuchtklacht tegen notaris [X] verder in behandeling zal nemen. 

4.9.       Ten overvloede overweegt de wrakingskamer als volgt. Ook indien het wrakingsverzoek wel ontvankelijk zou zijn geacht, zouden de argumenten die klaagster heeft aangevoerd om haar verzoek te onderbouwen niet tot een succesvolle wraking hebben geleid. De omstandigheid dat een (tucht)rechter een beslissing neemt of heeft genomen die een partij onwelgevallig is of dat een (tucht)rechter, die eveneens werkzaam is als voorzieningenrechter, uit dien hoofde betrokken is geweest bij de mondelinge behandeling van een door klaagster aanhangig gemaakte procedure in kort geding, kan in beginsel geen grond zijn voor wraking van die (tucht)rechter(s). Dat is slechts anders als de gegeven beslissing of de wijze van behandeling ter zitting zo onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeit uit vooringenomenheid van de (tucht)rechter of als die beslissing/gang van zaken ter zitting objectief gezien bij klaagster de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat die beslissing/wijze van behandeling is ingegeven door vooringenomenheid ten opzichte van klaagster. In de door klaagster gestelde feiten of omstandigheden ziet de wrakingskamer echter geen aanleiding voor het oordeel dat bij de gewraakte leden sprake is van een dergelijke vooringenomenheid.

4.10.     Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting merkt de wrakingskamer op dat indien een klacht na een behandeling ter zitting niet-ontvankelijk verklaard wordt, hoger beroep mogelijk is.

5.          De beslissing

De wrakingskamer:

verklaart de verzoeken tot wraking van de heer mr G.P. van Ham, de heer mr. A.F.L. Geerdes en de heer mr. G.H.M. Smelt niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.