ECLI:NL:TNORSHE:2018:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/110

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:3
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 31-05-2018
Zaaknummer(s): SHE/2017/110
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over wijze waarop notaris uitvoering heeft gegeven aan zijn taak als bewindvoerder t.a.v. beheersregeling over woning als bedoeld in 3:168 lid 2 BW. Ne bis in idem, niet-ontvankelijk.

Klachtnummer   : SHE/2017/110

Datum uitspraak : 26 maart 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van bovengenoemde klacht van 

de heer […] (hierna: klager),

wonende in […],

tegen  

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris),                                     

gevestigd in […].

1.         De procedure

1.1.      Bij mailbericht (met bijlagen) van 22 oktober 2017 heeft klager bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer Den Haag) een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris is (plaatsvervangend) lid van die kamer. In verband met het bepaalde bij artikel 99 lid 2 Wet op het notarisambt (Wna) heeft de voorzitter van die kamer de president van het gerechtshof Amsterdam verzocht de behandeling van de klacht te verwijzen naar een andere kamer.

1.2.      Bij beslissing van 8 november 2017 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (hierna: de kamer) belast met de behandeling van de klacht.

1.3.      De notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bepaald dat de klacht ter zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.4.      Na de indiening van de klacht heeft klager vele mailberichten met tientallen bijlagen (deels cc) aan (onder meer) de kamer toegezonden. Daarbij heeft klager met name zijn onvrede geuit over de gang van zaken rond het overlijden van zijn moeder en over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn ouders. De kamer laat deze buiten beschouwing voor zover ze later zijn ingediend dan de tiendagentermijn die het Procesreglement daarvoor stelt. Voor zover ze tijdig zijn ingediend, worden de mailberichten eveneens buiten beschouwing gelaten omdat deze niet in verband te brengen zijn met de onderhavige klacht.

1.5.      De kamer heeft de klacht behandeld ter zitting van 19 februari 2018. De notaris is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie. Klager is niet ter zitting verschenen. Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de kamer, mr. P.M. Knaapen, meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 19 maart 2018.

1.6.      Bij mailbericht van 20 februari 2018 (11:37 uur) heeft klager een verzoek ingediend tot wraking van mr. Knaapen. Bij beslissing van 8 maart 2018 heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

1.7.      Bij brief van 16 maart 2018 is aan partijen meegedeeld dat de beslissing op de klacht wordt aangehouden tot 26 maart 2018.

1.8.      Bij mailbericht van 18 maart 2018 (11:49 uur) heeft klager (onder meer) gevraagd om aanhouding van de uitspraak in afwachting van een beslissing op zijn bezwaren tegen de wrakingsprocedure. Bij mailbericht van 21 maart 2018 heeft de kamer klager meegedeeld dat dit verzoek door mr. Knaapen wordt afgewezen.

2.          De feiten

2.1.      Omdat klager eerder drie klachten tegen de notaris heeft ingediend in verband met (onder meer) zijn rol als bewindvoerder is de kamer ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.2.      Klager ([voornaam klager]) heeft twee broers, hierna [Y] en [Z]. Hun moeder is op [..] februari 2011 overleden. Op [..] november 2011 is hun vader overleden. Klager en zijn broers zijn enig erfgenamen in de nalatenschap van vader. Zij hebben deze nalatenschap zuiver aanvaard. Tot de nalatenschap behoorde onder meer een woning in Spanje (hierna: de woning). De broers waren ieder voor een derde deel eigenaar van de woning.

2.3.      Tussen de broers is onenigheid ontstaan over (onder meer) het beheer van de woning. In verband daarmee heeft [Y] de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 10 september 2013 verzocht met betrekking tot de woning een beheersregeling te treffen als bedoeld in artikel 3:168 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Bij beschikking van 9 december 2013 heeft de kantonrechter een regeling vastgesteld (hierna: de Beheersregeling) omtrent de volgende onderdelen:

-        verdeling van het gebruik van de woning,

-        wie van de woning gebruik mogen maken,

-        verdeling van de met de woning samenhangende kosten,

-        vergoeding van eigen werkzaamheden ten behoeve van de woning,

-        eigen spullen in de woning,

-        aanstellen van een beheerder,

-        treffen van acute voorzieningen.

Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2.4.      Op 6 oktober 2014 hebben [Y] en [Z] de kantonrechter verzocht op grond van artikel 3:168 lid 2 en 3 BW een aanvulling op de Beheersregeling vast te stellen.

2.5.      Bij beschikking van 11 december 2014 heeft de kantonrechter de Beheersregeling in die zin aangevuld dat (samengevat):

-        partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ingaande 9 december 2013 ieder € 1.000,00 te storten en

-        vervolgens partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ieder opnieuw € 1.000,00 bij te storten zodra het saldo van de gezamenlijke stortingen minus de (gerechtigde) opnamen minder dan € 500,00 bedraagt;

-        slechts die bedragen van dit saldo mogen worden opgenomen voor zover zij betrekking hebben op vanaf 9 december 2013 gemaakte kosten, die door betaalbewijzen kunnen worden verantwoord.

De kantonrechter heeft het verder noodzakelijk geacht dat een beheerder wordt aangesteld die toeziet op de juiste naleving van de aangepaste Beheersregeling. Bij dezelfde beschikking is de notaris benoemd als bewindvoerder van het huis, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat de daarmee verband houdende kosten door de broers gezamenlijk en ieder voor een gelijk gedeelte moeten worden gedragen.

2.6.      Bij mailbericht van 14 december 2014 heeft klager de notaris bericht dat hij niet akkoord ging met zijn benoeming tot bewindvoerder, dat hij geen toestemming gaf om namens hem betaalde werkzaamheden te verrichten en dat hij daaraan niet zou (mee)betalen.

2.7.      Bij brief van 15 januari 2015 heeft de notaris de kantonrechter (onder meer) als volgt bericht:

“Reeds bij het starten van mijn werkzaamheden heeft de heer [naam klager] schriftelijk (per email) aangegeven dat hij zich niet wenst te conformeren aan de beschikking en mijn benoeming tot bewindvoerder niet accepteert. Er zijn reeds meerdere emails door de heer [naam klager] aan mij gestuurd (rechtstreeks of erin gekopieerd ter informatie), welke mails inhoudelijk grotendeels geen betrekking hebben op de bewindvoering. De toon van deze emails overstijgt de grens van het welvoeglijke. Diverse personen en instanties worden dingen verweten.

Ik heb reeds schriftelijk aangegeven aan alle erfgenamen dat zij alleen met mij dienen te communiceren over (de uitvoering van) de beheersregeling en heb voorgesteld om, conform het door u bepaalde in voormelde beschikking, ieder een bedrag van € 1.000,00 te storten hetgeen door de heer [naam klager] is geweigerd.

Ik kan niet anders concluderen dan dat ik mijn taak als bewindvoerder niet kan uitvoeren doordat ik geen enkele medewerking krijg van de heer [naam klager].”

2.8.      Op 6 maart 2015 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 december 2014. Er zijn diepgaande verschillen van mening blijven bestaan tussen klager en zijn broers in verband met (onder meer) het gebruik van de woning en de afwikkeling van de nalatenschap.

2.9.      Bij mailbericht (met bijlagen) van 23 juli 2015 heeft klager bij de kamer Den Haag klachten ingediend tegen de notaris en tegen zijn kantoorgenoten notaris de heer mr. [A] en (destijds) kandidaat-notaris mevrouw mr. [B]. De president van het gerechtshof Amsterdam heeft de kamer belast met de behandeling van die klachten.

2.10.     Samengevat had deze eerste klacht tegen de notaris (SHE/2015/67) enerzijds betrekking op zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van klager en anderzijds op de wijze waarop de notaris als bewindvoerder (van de Beheersregeling) voor het huis was opgetreden. In de kern verweet klager de notaris in verband met zijn functie als bewindvoerder dat hij:

1.      voorafgaand aan (het voorstel tot) zijn benoeming ten onrechte geen contact met hem had opgenomen om te verifiëren of hij daarmee instemde en hem vooraf niet had geïnformeerd over zijn capaciteiten en het door hem gehanteerde tarief;

2.      zijn benoeming tot bewindvoerder had moeten weigeren omdat hij de Spaanse taal onvoldoende beheerste en de drie broers het niet eens waren over de benoeming;

3.      niet onpartijdig was omdat hij voorbarige conclusies trok en zijn andere broer(s) bevoordeelde;

4.      hem ten onrechte geen duidelijkheid verschafte over de vraag of hij al dan niet was afgetreden als bewindvoerder.

2.11.     Op 24 juli 2015 heeft klager bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ontslag van de notaris als bewindvoerder ex artikel 4:164 lid 2 BW.

2.12.     Bij brief van 12 februari 2016 heeft de notaris het gerechtshof Amsterdam (onder meer) bericht dat hij op dat moment bereid was om bewindvoerder te blijven op basis van een strengere Beheersregeling met de bevoegdheid voor de bewindvoerder tot oplegging van dwangsommen als “stok achter de deur” en met een afdwingbare regeling omtrent betaling van (beheers-/onderhouds-) kosten voor de woning en zijn honorarium en onkosten.   

2.13.     Op 11 maart 2016 is het door klager ingediende verzoek tot ontslag van de notaris als bewindvoerder ter zitting van de kantonrechter behandeld. De verdere behandeling is vervolgens aangehouden. 

2.14.     Bij beslissing van 18 april 2016 heeft de kamer de (eerste) klacht tegen de notaris, voor zover deze zag op zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschappen, als gevolg van overschrijding van de klachttermijn niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover de klacht zag op de handelwijze van de notaris als bewindvoerder heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard. Daarbij heeft de kamer (onder meer) overwogen:

“4.8.        In dat verband wordt vooropgesteld dat het gaat om een onderbewindstelling van goederen in de zin van artikel 3:168 BW. Nu de woning inmiddels aan klager en zijn broers gezamenlijk in eigendom toebehoort, zijn zij deelgenoten in een gemeenschap. Omdat zij er niet in zijn geslaagd het genot, het gebruik en het beheer van het gemeenschappelijke goed bij overeenkomst te regelen, heeft de kantonrechter een Beheersregeling getroffen, die later op verzoek van de broers van klager is aangevuld en waarbij de notaris tot bewindvoerder is benoemd in de zin van artikel 3:168 lid 2 BW.

Het gaat dus niet om een meerderjarigenbewind als bedoeld in artikel 1:431 e.v. BW. De door klager overgelegde “Aanbevelingen meerderjarigenbewind”, waaronder de aan een beschermingsbewind-voerder te stellen kwaliteitseisen, zijn niet van toepassing op een bewind in de zin van artikel 3:168 BW. Voor zover klager de notaris verwijt dat hij deze aanbevelingen niet heeft gevolgd, is de klacht ongegrond.

(…)

4.15.        Klager heeft verder nog gesteld dat de notaris hem geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of het bewind al dan niet beëindigd was. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de notaris een aantal malen te kennen heeft gegeven dat hij als gevolg van de weigerachtige opstelling van klager niet in staat was zijn taak als bewindvoerder naar behoren uit te voeren. Naar het oordeel van de kamer heeft klager uit deze mededelingen echter niet mogen begrijpen dat de notaris niet langer in zijn hoedanigheid van bewindvoerder optrad. Nu de notaris klager bij e-mailbericht van 21 juli 2015 (nog voordat klager zijn klacht indiende) expliciet heeft bericht dat het bewind noch door hem, noch door de rechter was beëindigd, is de kamer van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.”

Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

2.15.     In mei 2016 heeft klager bij de kamer Den Haag wederom klachten ingediend tegen de notaris en tegen zijn kantoorgenoten mr. [A], mr. [B] en (oud-notaris) de heer mr. [C] van Wijk. Ook de behandeling van deze klachten is door de president van het gerechtshof Amsterdam naar de kamer verwezen. In deze tweede klacht (SHE/2016/57) verweet klager de notaris in de kern dat hij hem op 2 november 2011 had misleid omtrent de hoedanigheid van mr. [C].

2.16.     Bij brief van 30 juni 2016 heeft de notaris de kantonrechter bericht dat hij zijn functie als bewindvoerder neerlegt dan wel daarvan door de kantonrechter ontheven wenst te worden met ingang van de datum van de uitspraak in hoger beroep tegen zijn benoeming als bewindvoerder. Als reden daarvoor heeft de notaris onder meer aangevoerd dat klager op geen enkele wijze wilde meewerken aan de uitvoering van het bewind, dat klager een tweede (tucht) klacht tegen hem en zijn kantoorgenoten had ingediend, dat hij sinds december 2014 vele honderden mailberichten en documenten van klager heeft ontvangen waarvan de toon steeds dreigender werd, dat klager ook mailberichten heeft gestuurd aan personen en instanties die niets met de bewindvoering te maken hadden waarin vele beschuldigingen werden geuit als gevolg waarvan de notaris en het notariskantoor reputatieschade oplopen en dat de notaris en zijn kantoorgenoten zich belaagd voelden door klager in verband waarmee zij aangifte hebben gedaan bij de politie in hun vestigingsplaats. Onder die omstandigheden kan hij niet meer functioneren als bewindvoerder, aldus de notaris.

2.17.     Bij beschikking van 12 juli 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan naar aanleiding van het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van 11 december 2014. Met betrekking tot het bewind heeft het gerechtshof onder meer overwogen:

“3.11.3.    Voorts is gebleken dat de bewindvoering ten behoeve van het huis zeer moeizaam verloopt. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [voornaam klager] tot op heden de (aangepaste) Beheersregeling niet op juiste wijze naleeft en dat hij de bewindvoerder en diens medewerkers onheus bejegent en bestookt met een aanzienlijke hoeveelheid e-mails per week. De bewindvoerder heeft in zijn brief van 12 februari 2016 aan het hof te kennen gegeven bereid te zijn bewindvoerder van het huis te blijven op basis van een aangescherpte beheersregeling met de mogelijkheid tot het opleggen van dwangsommen. Het hof ziet aanleiding de Beheersregeling aan te vullen met een verduidelijking van de taakomschrijving van de bewindvoerder en de aan hem toekomende bevoegdheden.

3.11.4.     Met inachtneming van het voorgaande wordt de Beheersregeling zoals vastgesteld op 9 december 2013 (en aangevuld op 11 december 2014) met het navolgende aangevuld:

i.             De bewindvoerder kan maximaal een uurloon van € 265 exclusief BTW per uur als honorarium in rekening brengen

voor gedane werkzaamheden.

ii.             Kosten die de bewindvoerder maakt ten aanzien van het inschakelen van andere personen dienen marktconform te

zijn.

iii.            De bewindvoerder is gerechtigd een voorschot voor zijn werkzaamheden en te maken kosten te vragen.

iv.            Het honorarium en de kosten van de bewindvoerder worden betaald uit gelden als bedoeld in rechtsoverweging 13

van de beschikking van 11 december 2014.

v.            [voornaam klager] is slechts gerechtigd om de bewindvoerder 1x per maand en uitsluitend schriftelijk te benaderen in de vorm van een brief met een omvang van maximaal twee bladzijden A4 inclusief bijlagen.”

Aan bepaalde onderdelen van de Beheersregeling heeft het hof dwangsommen verbonden en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.18.     Op 27 september 2016 heeft de kantonrechter de mondelinge behandeling van het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder voortgezet. Tijdens die behandeling hebben klager en zijn broers een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij (onder meer) overeenstemming hebben bereikt over de overdracht van de woning aan klager. De verdere behandeling van het verzoek is aangehouden.

2.19.     De broers hebben klager vervolgens gedagvaard voor de zitting van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2017 en (samengevat) gevorderd klager te veroordelen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en tot medewerking aan het vrijgeven van het depot bij de ING-Bank, een en ander met nevenvorderingen en dwangsommen.

2.20.     Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 14 maart 2017 is klager veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst onder verbeurte van dwangsommen. 

2.21.     Voorafgaand aan de voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder op 22 maart 2017 heeft de notaris de kantonrechter bericht dat hij zijn taak als bewindvoerder niet kan uitoefenen en heeft hij zelf een verzoek tot ontslag ingediend.

2.22.     Op 10 april 2017 heeft klager de volledige eigendom van de woning verkregen.

2.23.     Bij brief van 3 mei 2017 heeft [Y] de kantonrechter verzocht de verdere behandeling van het verzoek van klager aan te houden en heeft hij bericht dat de woning aan klager was overgedragen, dat het depot bij de ING-bank was verdeeld, maar dat niet duidelijk was of klager de Spaanse overdrachtsbelasting had betaald.

2.24.     Bij beslissing van 22 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam de bestreden beslissing van de kamer van 18 april 2016 naar aanleiding van de eerste klacht van klager tegen de notaris bevestigd.

2.25.     Bij beslissing van 17 juli 2017 heeft de kamer de tweede klacht tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de klachttermijn. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het hoger beroep is in behandeling bij het gerechtshof Amsterdam.

2.26.     Bij mailbericht (met bijlagen) van 8 juli 2017 heeft klager bij de kamer Den Haag een derde klacht ingediend tegen de notaris.   

2.27.     Op 3 augustus 2017 heeft [Z] de kantonrechter bericht dat de afdracht van de Spaanse overdrachtsbelasting had plaatsgehad en dat de Beheersregeling en het bewind niet langer meer nodig zijn.

2.28.     Bij beslissing van 7 augustus 2017 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer belast met de behandeling van de derde klacht tegen de notaris, die door de kamer in behandeling is genomen onder klachtnummer SHE/2017/85. Deze klacht heeft betrekking op zijn handelwijze als bewindvoerder.

2.29.     Bij brief van 20 oktober 2017 heeft de notaris, onder verwijzing naar de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam gevraagd om hem uit zijn functie van bewindvoerder te ontheffen omdat de woning in april 2017 is overgedragen aan klager.

2.30.     Bij beschikking van 9 november 2017 heeft de kantonrechter (onder meer) beslist dat de Beheersregeling ten aanzien van de woning van rechtswege is geëindigd met het einde van de gemeenschap tussen de deelgenoten [Y], [Z] en klager. Bij die beslissing heeft de kantonrechter de notaris ontslag verleend ten aanzien van het bewind over de woning.

3.         De klacht

3.1.      In zijn klaagschrift heeft klager vele bezwaren geuit aan het adres van diverse personen en instanties, maar de klacht tegen de notaris is daarin niet erg duidelijk geformuleerd. De kamer begrijpt uit het gestelde dat klager de notaris in de kern verwijt:

1       dat hij als bewindvoerder heeft nagelaten de Beheersregeling en het bewind in te schrijven in de Spaanse registers;

2       dat de bevoegdheid met betrekking tot de woning bij de bewindvoerder lag, zodat (naar de kamer begrijpt) de woning niet zonder de bemoeienis van de notaris had kunnen worden overgedragen en de akte van overdracht van de (Spaanse) notaris nietig is;

3       dat hij nog steeds geen verslag gereed heeft inzake zijn geëindigde werkzaamheden.

Verder heeft hij de kamer gevraagd deze “zaak” onder verwijzing naar het bepaalde bij artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv) parallel aan te bieden aan het Openbaar Ministerie. 

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De inhoud van dit verweer zal, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van de klacht, hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen.

De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijke beroepsbeoefenaar behoort te doen. Naar het oordeel van de kamer houdt de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van bewindvoerder dermate veel verband met het gedragsniveau dat van een notaris in het algemeen mag worden verwacht, dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor zijn handelwijze als bewindvoerder.

Ontvankelijkheid

4.2.       Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste notariële tuchtrechter ook in het tuchtrecht de regel geldt dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld. Dit ‘ne-bis-in-idem-beginsel’ brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een notaris wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Daaruit volgt dat, nadat een klacht over een bepaald feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later niet opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de notaris kan beklagen. Een notaris moet ervan kunnen uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.

4.3.       De notaris heeft in zijn verweer tegen deze vierde klacht een beroep gedaan op dit beginsel.

Voor zover hij uit de inhoud van het klaagschrift al heeft kunnen opmaken welke verwijten klager hem precies maakt, heeft de notaris erop gewezen dat de kamer zich naar aanleiding van de eerdere klachten die klager tegen hem heeft ingediend reeds een oordeel heeft gevormd over zijn handelwijze als bewindvoerder.  

4.4.       Zoals hiervoor is omschreven heeft klager in juli 2015 een eerste klacht ingediend tegen de notaris in verband met zijn handelwijze rond de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders en in verband met zijn handelwijze als bewindvoerder. De tweede klacht tegen de notaris, ingediend in mei 2016, zag eveneens op zijn handelwijze in verband met de afwikkeling van de nalatenschappen. De klacht die klager in juli 2017 tegen de notaris heeft ingediend, had opnieuw betrekking op zijn handelwijze als bewindvoerder, terwijl deze vierde klacht eveneens ziet op zijn handelwijze als bewindvoerder.

4.5.       De derde klacht is ingediend op 8 juli 2017 en dus nadat klager op 10 april 2017 de volle eigendom van de woning had verkregen. Daarmee was van rechtswege een einde gekomen aan de gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW en dus ook aan de Beheersregeling die in het kader van die gemeenschap tussen de deelgenoten was getroffen en aan de daarmee samenhangende benoeming tot bewindvoerder. De kamer stelt vast dat klager in deze vierde klacht geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die hij niet ook al bij de derde klacht naar voren had kunnen brengen. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure(s) niet alle klachten ten aanzien van de handelwijze van de notaris als bewindvoerder naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Daaruit volgt dat klager niet-ontvankelijk is in onderdeel 2 van de onderhavige, vierde, klacht.

4.6.       De onderdelen 1 en 3 van de onderhavige, vierde, klacht vormden eveneens onderdeel van de derde klacht. Nu niet tweemaal over hetzelfde feit kan worden geklaagd, is de kamer van oordeel dat klager eveneens niet-ontvankelijk is in de onderdelen 1 en 3 van deze vierde klacht.

4.7.       Voor zover klager bedoeld heeft ook te klagen over de handelwijze van de notaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders doordat hij “valse akten” heeft opgesteld dan wel deze mogelijk heeft gemaakt (welke klacht hij niet heeft onderbouwd), overweegt de kamer ten overvloede dat klager ook over (onder meer) deze beweerde handelwijze van de notaris reeds eerder twee klachten tegen hem heeft ingediend.

4.8.       Onder verwijzing naar het bepaalde bij artikel 162 Sv heeft klager de kamer verder gevraagd deze “zaak” aan te bieden aan het Openbaar Ministerie. Klager is van mening dat sprake is van (onder meer) internationale notarisfraude en moorden. De kamer ziet geen reden zich de verplichting van artikel 162 Sv aan te trekken; er zijn geen omstandigheden gebleken die doen vermoeden dat de notaris zich heeft schuldig gemaakt aan een van de ambtsmisdrijven die in dat wetsartikel aangeduid worden. De beschuldigingen van klager zijn van geen enkele concrete toelichting van de strafbaarheid voorzien en komen haar daarom voor als een slag in de lucht. Ze zijn dus volstrekt onvoldoende grond voor zo’n vermoeden.

4.9.       Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. J.A.P. Dings, plaatsvervangend notarislid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.