ECLI:NL:TNORSHE:2018:21 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/17

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:21
Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 07-11-2018
Zaaknummer(s): SHE/2018/17
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager is van mening dat de wijze waarop de kandidaat-notaris de afhandeling van de erfenis behandelt teveel slordigheden en fouten bevat. 1) het verstrekken van twee versies van het testament. Van een notaris mag duidelijkheid verwacht worden terwijl hier verwarring is gegeven. Dit onderdeel is gegrond. Notaris in de gegeven omstandigheden niet zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht had mogen worden. 2) de onduidelijkheid inzake de vererving. Dit onderdeel is ongegrond, gelet op het vonnis van de civiele rechter over die kwestie. 3) het actief benaderen van de kopers van de woning van de vader van klager en zijn vrouw om de verkoopakte bij het kantoor van de kandidaat-notaris te laten passeren. Geen beroepsregel die zich verzet tegen zo’n actief benaderen. Daarnaast heeft klager zelf ook de koopovereenkomst medeondertekend en een volmacht afgegeven voor de levering van de woning. Dit onderdeel is ongegrond. 4) tenslotte is klager van mening dat de kandidaat-notaris ten onrechte geen medewerking wenst te verlenen aan het aan klager overmaken van de begrafeniskosten van de vader van klager. Dit onderdeel is gegrond. Niet valt in te zien waarom de notaris, nadat hij eenzelfde voorschot aan de erven van de echtgenote van de vader van klager had verstrekt, dit ook niet aan klager zou verstrekken.

Klachtnummer    : SHE/2018/17

Datum uitspraak : 15 oktober 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam klager] (klager),

wonende in [woonplaats klager],

tegen

kandidaat-notaris de heer mr. [naam kandidaat-notaris] (de kandidaat-notaris),

gevestigd in Prinsenbeek.

1.         De procedure

1.1.      Klager heeft bij e-mailbericht, binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) op 9 maart 2018 een klacht ingediend tegen de notaris.

1.2.      De notaris heeft op 7 mei 2018 een verweerschrift ingediend, waarna de (plaatsvervangend) voorzitter heeft bepaald dat de klacht ter zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.3.      De klacht is behandeld ter zitting van 20 augustus 2018. Zowel klager als de notaris is in persoon verschenen.

2.         De feiten

2.1.      Klager is de zoon van de heer [naam vader van klager], overleden op [datum overlijden] (hierna: de vader van klager). De vader van klager was bij leven laatstelijk gehuwd met mevrouw [naam echtgenote] (hierna: mevrouw [A]). De huwelijksgemeenschap tussen de vader van klager en mevrouw [A] is ontbonden door het overlijden van mevrouw op 1 november 2016. Ten tijde van haar overlijden waren zij gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Deze algehele gemeenschap van goederen is ontstaan tijdens het huwelijk door opheffing van de huwelijkse voorwaarden.

2.2.      Voor zowel de vader van klager en mevrouw [A] was dit hun tweede huwelijk. De vader van klager was weduwnaar en uit zijn eerste huwelijk zijn twee zonen geboren. Mevrouw [A] was gescheiden. Uit haar eerste huwelijk zijn twee dochters (hierna te noemen: de erven van mevrouw [A]) geboren.

2.3.      Op 28 oktober 2016 heeft mevrouw [A] haar, laatste, uiterste wilsbeschikking gemaakt. Deze akte is gepasseerd door de kandidaat-notaris voornoemd handelend als waarnemer van de heer mr. [naam notaris], notaris te [vestigingsplaats notaris]. In deze laatste wilsbeschikking zijn de kinderen van mevrouw [A] tot enig erfgenaam benoemd en is als executeur/afwikkelingsbewindvoerder de kandidaat-notaris voornoemd aangewezen.

2.4.      De vader van klager verbleef al geruime tijd in een zorginstelling. Klager trad in eerste instantie op in zijn hoedanigheid van curator van zijn vader en later, thans, als enig erfgenaam.

2.5.      Gerechtigd tot de ontbonden gemeenschap van goederen zijn dan ook klager voor de ene helft en de erfgenamen van mevrouw [A] voor de andere helft.

2.6.      Tussen klager en de kandidaat-notaris is een verschil van mening ontstaan over de vraag of mevrouw [A] bij testament van 28 oktober 2016 de vader van klager heeft onterfd.

2.7.      Op 17 maart 2017 heeft ten kantore van mr. [naam klagers advocaat], klagers advocaat, een bespreking tussen klager en de kandidaat-notaris plaatsgevonden, waarbij deze vraag aan de orde is geweest. Voorafgaand aan die bespreking heeft de kandidaat-notaris een kopie afschrift van het testament van mevrouw [A] van 28 oktober 2016 aan klager toegezonden. De daarin opgenomen tekst luidt – voor zover van belang – als volgt:

            “ERFSTELLING

            D. Voor het geval ik ongehuwd en zonder achterlating van afstammelingen kom te

            overlijden benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenamen, tezamen en voor

            gelijke delen, mijn kinderen”.

2.8. Bij e-mailbericht van 17 maart 2017 heeft de kandidaat-notaris mr. [naam klagers advocaat] bericht dat hij klager abusievelijk een onjuiste kopie afschrift van het testament van mevrouw [A] heeft doen toekomen, onder toezending van een kopie afschrift van de minuutakte van het testament van 28 oktober 2016. De daarin opgenomen tekst luidt – voor zover van belang – als volgt:

            “ERFSTELLING

            D. Voor het geval ik ongehuwd en zonder achterlating van afstammelingen kom te

            overlijden benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenamen, tezamen en voor

            gelijke delen, mijn kinderen”.

Deze minuutakte is voorzien van een renvooi. In de kantlijn bij de doorgehaalde tekst is de handgeschreven opmerking geplaatst: “Doorgehaald op deze pagina op de vierde regel van onder, zes woorden”.

2.9. In het e-mailbericht van 17 maart 2017 betuigt de kandidaat-notaris spijt dat dit verwarring heeft veroorzaakt bij klager en zijn advocaat. De kandidaat-notaris verzoekt mr. [naam klagers advocaat] om de volgende werkdag telefonisch overleg te voeren over de zaak.

2.10. Dit misverstand heeft geleid tot een procedure bij de civiele rechter en heeft geresulteerd in het vonnis van 9 mei 2018 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. In deze procedure heeft klager een verklaring voor recht gevorderd dat hij in hoedanigheid van enig erfgenaam van zijn vader dient te gelden als mede-erfgenaam in de nalatenschap van mevrouw [A] en dat dient te gelden dat krachtens de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW de nalatenschap van de vader van klager alle goederen van de nalatenschap van mevrouw [A] heeft verworven. Deze vordering heeft de rechtbank gemotiveerd afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat indien de bewoordingen van een testament niet duidelijk zijn, dan door uitleg aan de hand van de maatstaf van artikel 4:46 BW de bedoeling van de erflater moet worden achterhaald. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan de uitleg van het testament van mevrouw [A] niet toegekomen. In het testament is immers, gelijk de kandidaat-notaris heeft betoogd, op een duidelijke en niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking gebracht dat uitsluitend de kinderen van mevrouw [A] haar erfgenamen zijn. De woorden “benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenamen, (…), mijn kinderen” drukken dat duidelijk uit. Anders dan klager heeft betoogd, leidt het enkele feit dat in het testament niet expliciet is opgenomen dat de vader van klager is uitgesloten als erfgenaam niet tot een ander oordeel.

2.11.    Op 14 juni 2017 hebben klager, handelend als curator van zijn vader, en de kandidaat-notaris, handelende als executeur van mevrouw [A], een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van de woning van de vader van klager en mevrouw [A].

2.12.    Op 25 september 2017 heeft klager, in zijn hoedanigheid van curator van zijn vader, volmacht verleend aan de kandidaat-notaris om namens hem te compareren bij een akte van levering van de voornoemde woning.

2.13.    Op 28 december 2017, en aangevuld op 3 maart 2018, heeft klager bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een klacht ingediend ten aanzien van de kandidaat-notaris. Toen een reactie van de kandidaat-notaris op zijn klacht uitbleef heeft klager zich gewend tot de kamer en op 9 maart 2018 de onderhavige klacht ingediend.

2.14.    Blijkens een e-mailbericht van de kandidaat-notaris aan mr. [naam klagers advocaat] van 19 maart 2018 was de kandidaat-notaris voornemens om, zoals hij schrijft, geheel onverplicht mee te werken aan een voorschot ten behoeve van de begrafeniskosten van de vader van klager. Voorts verzoekt de kandidaat-notaris vriendelijk om te laten weten op welk rekeningnummer van klager een voorschot van € 7.500,00 overgemaakt kan worden. Ter zitting heeft klager bevestigd dat hij ondertussen een voorschot van de kandidaat-notaris heeft ontvangen.

3.         De klacht

3.1.      Klager is van mening dat de wijze waarop de kandidaat-notaris de afhandeling van de erfenis van mevrouw [A] behandelt te veel slordigheden en fouten bevat. Klager benoemt vier fouten of slordigheden:

1) het verstrekken van twee versies van het testament waarbij één versie naderhand als ‘foutje’ afgedaan wordt. Van een notaris mag duidelijkheid verwacht worden terwijl hier verwarring is gezaaid;

2) de onduidelijkheid inzake de vererving. Het onterven wordt niet met name genoemd en dient afgeleid te worden;

3) het actief benaderen van de kopers van de woning van de vader van klager en mevrouw [A] om de verkoopakte bij het kantoor van de kandidaat-notaris te laten passeren. Dit terwijl de kandidaat-notaris ook als executeur van één van de overledenen optreedt. Hierdoor staat de opbrengst van de woning bij de kandidaat-notaris op de derdengeldrekening en beslist de kandidaat-notaris over de uitbetaling waarbij deze niet subjectief (de kamer leest: objectief) handelt;

4) tenslotte is klager van mening dat de kandidaat-notaris ten onrechte geen medewerking wenst te verlenen aan het aan klager overmaken van de begrafeniskosten van de vader van klager. De kandidaat-notaris hanteert hierbij het argument dat dit pas bij de totale definitieve afhandeling plaats kan vinden. Dit terwijl na het overlijden van mevrouw [A] de begrafeniskosten uit dezelfde erfenis en zonder overleg met klager of zijn vader zijn uitbetaald. Dit is hinkelen op twee gedachtes met wederom geen subjectieve (de kamer leest: objectieve) behandeling, aldus klager.

3.2.      De kandidaat-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De kandidaat-notaris is van mening dat hij ten aanzien van klachtonderdeel 1 weliswaar slordig heeft gehandeld en dat dit een vergissing is geweest maar ook dat hij, zodra hem deze vergissing hem duidelijk werd, deze direct heeft hersteld door mr. [naam klagers advocaat] een kopie van de minuutakte te sturen, daarbij uitleg te geven en zich te excuseren. Ten aanzien van onderdeel 2 stelt de kandidaat-notaris zich op het standpunt dat hij twee bijeenkomsten heeft gehad met klager en de erven mevrouw [A]. Bij beide gelegenheden is besproken dat mevrouw [A] haar dochters tot enig erfgenamen heeft benoemd (waarmee derhalve haar echtgenoot was onterfd), en dat de afwikkeling van een en ander in onderling overleg diende te geschieden omdat ook de ontbonden huwelijksgemeenschap diende te worden verdeeld. Afgesproken is om alles in onderling overleg te doen. Als de klacht moet worden opgevat als een klacht over de inhoud van het testament dan kan de kamer deze niet in behandeling nemen aangezien klager geen belanghebbende bij het testament is. Ten aanzien van klachtonderdelen 3 en 4 stelt de notaris zich op het standpunt dat hij de kopers van de woning nimmer actief heeft benaderd en dat klager dat ook niet aannemelijk maakt. De kandidaat-notaris heeft wel de verkopend makelaar verzocht om met de kopers de mogelijkheid van levering door het kantoor van de kandidaat-notaris te bespreken. Kopers zijn daar toen mee akkoord gegaan, mits zij niet meer kosten zouden behoeven te betalen dan elders. Klager heeft vervolgens de koopovereenkomst persoonlijk medeondertekend en ook een volmacht gegeven om de levering van de woning door het kantoor van de kandidaat-notaris te kunnen bewerkstelligen. De kandidaat-notaris begrijpt dan ook niet waarom klager toentertijd niet zijn beklag heeft gedaan, maar in tegenstelling daartoe juist zijn volledige medewerking heeft verleend. De verkoopopbrengst van de woning behoort tot de ontbonden gemeenschap van goederen. Verdeling van een goed behorende tot deze gemeenschap kan slechts met medewerking van alle deelgenoten. De kandidaat-notaris, als executeur/afwikkelingsbewindvoerder, heeft zijn medewerking aan de verdeling opgeschort totdat klager met nadere informatie komt en een volledige onderbouwing geeft van zijn ingediende vorderingen. Dat heeft de kandidaat-notaris ook per e-mailbericht van 19 maart 2018 aan mr. [naam klagers advocaat] bericht. Nu de medewerking van alle deelgenoten vereist is, maakt het niet uit op welke kwaliteitsrekening de opbrengst van de woning staat. Het overmaken van de begrafeniskosten van de vader van klager zal de kandidaat-notaris niet doen totdat hem duidelijk is geworden of, onder meer, deze kosten niet reeds ten laste van de boedel zijn gebracht.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdeel 1

4.2.      Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, het verstrekken van twee versies van het testament, oordeelt de kamer als volgt. In zijn antwoord heeft de kandidaat-notaris erkend dat het toezenden van een afschrift van het testament zonder dat daarop de aantekening van het renvooi tot uitdrukking was gebracht, berustte op een vergissing. De kamer stelt vast dat, zoals ook blijkt uit hetgeen onder 2.7. en 2.8. is overwogen, de kandidaat-notaris direct, diezelfde avond, nadat hem deze omissie duidelijk was geworden, aan de advocaat van klager uitleg heeft gegeven wat er fout was gegaan en een kopie van de minuutakte van het testament verstrekt. De kandidaat-notaris schrijft in zijn e-mailbericht van 17 maart 2017 aan de advocaat van klager:

            “De tekst van het afschrift dat ik u eerder in kopie heb doen toekomen, riep de nodige vragen op. Wij verschilden van mening over de inhoud van het testament.

            Zoals ik vanmiddag kenbaar maakte, overviel mij dit gegeven. Voor mij stond onbetwistbaar   vast dat erflaatster haar twee kinderen als enig erfgenaam had benoemd. Gezien mijn sterke        overtuiging op dit punt, heb ik zekerheidshalve de minuutakte uit ons archief gehaald. Deze   treft u bijgaand in kopie aan. Om geen enkel misverstand meer te laten ontstaan, heb ik            gemeend het gehele testament te mogen kopiëren en in te sluiten.”

4.3.      Naar het oordeel van de kamer heeft de kandidaat-notaris in zijn e-mailbericht op dat moment de ontstane onduidelijkheid op een heldere wijze weggenomen. Dat klager dan thans nog de mening is toegedaan dat er twee testamenten in omloop zijn kan de kamer niet volgen. Vast staat wel dat de kandidaat-notaris in deze slordig te werk is gegaan en dat van een kandidaat-notaris in zaken als deze duidelijkheid verwacht mag worden, terwijl hij hier in eerste instantie verwarring heeft veroorzaakt. Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een behoorlijk beroepsbeoefenaar verwacht had mogen worden. Dit klachtonderdeel zal dan ook gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2

4.4.      Klager heeft voorts aangevoerd dat er onduidelijkheid is ontstaan inzake de vererving. Dit omdat het onterven niet nadrukkelijk wordt verwoord in het testament en het er dan maar uit afgeleid moet worden. De kamer volgt klager niet in zijn standpunt. De kamer verwijst ter onderbouwing van haar oordeel naar hetgeen de Rechtbank Zeeland-West-Brabant reeds bij vonnis van 9 mei 2018 heeft overwogen (zoals hierboven onder 2.10. geciteerd). De kamer maakt dit oordeel tot het hare en is van oordeel dat het testament, gelijk de kandidaat-notaris heeft betoogd, op een duidelijke en niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking heeft gebracht dat uitsluitend de kinderen van mevrouw [A] haar erfgenamen zijn. De kandidaat-notaris heeft hier dan ook geen onduidelijkheid laten ontstaan of bestaan. Dit klachtonderdeel slaagt niet.

Klachtonderdeel 3

4.5.      Klager verwijt de kandidaat-notaris voorts dat hij de kopers van de woning van de vader van klager en mevrouw [A] actief heeft benaderd om de verkoopakte op zijn kantoor te laten passeren. Dit terwijl de kandidaat-notaris ook als executeur van één van de overledenen optreedt. Volgens klager handelt de kandidaat-notaris hiermee dan ook niet objectief. De kandidaat-notaris heeft ter zitting uitgelegd dat hij de verkoopmakelaar had verzocht aan de kopers te vragen of de verkoopakte bij hem op kantoor gesloten kon worden, omdat hij op die manier zicht kon houden op de gang van zaken.

4.6.      De kamer is van oordeel dat geen beroepsregel zich verzet tegen het op deze manier acquireren van klanten. De kamer is echt wel van mening dat, gelet op de verhoudingen tussen klager en de kandidaat-notaris, het niet handig is geweest van de kandidaat-notaris om zo’n verzoek te doen. Daar staat tegenover dat klager zich achteraf heeft beklaagd over deze werkwijze van de notaris maar dat hij er in eerste instantie wel mee akkoord is gegaan. Klager heeft immers de koopovereenkomst van 14 juni 2017 medeondertekend en heeft daarna op 25 september 2017 volmacht verleend aan de kandidaat-notaris om tot levering van de woning over te gaan. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.7.      Voorts verwijt klager de kandidaat-notaris dat deze ten onrechte geen medewerking heeft willen verlenen aan het aan klager overmaken van de begrafeniskosten van de vader van klager. Dit terwijl na het overlijden van mevrouw [A] de begrafeniskosten uit dezelfde erfenis en zonder overleg met klager of zijn vader zijn uitbetaald. De kandidaat-notaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn medewerking mocht opschorten omdat de samenwerking tussen hem en klager zo moeizaam verliep. De kandidaat-notaris hanteert daarbij voorts het argument dat die betaling pas bij de totale definitieve afhandeling plaats diende vinden. Daarnaast stelt de kandidaat-notaris dat hij aan klager en zijn advocaat heeft gevraagd of de begrafeniskosten van de vader van klager niet reeds waren voldaan uit de gemeenschap en dat hij daar vervolgens geen antwoord op heeft gekregen. Ter zitting heeft klager gesteld dat die kosten überhaupt niet waren voldaan uit de gemeenschap en dat hij ervan uitging dat zijn advocaat dat ook aan de kandidaat-notaris had bericht. Op de zitting is niet duidelijk geworden of dit inderdaad door de advocaat bericht is. Vervolgens heeft de kandidaat-notaris, blijkens het onder 2.13 genoemde e-mailbericht zoals ook bevestigd ter zitting door klager, in maart 2018, zoals hij stelt uit een soort coulance, een voorschotbedrag overgemaakt aan klager.

4.8.      Naar het oordeel van de kamer valt niet in te zien waarom de kandidaat-notaris niet ook de begrafeniskosten van de vader van klager, of een gelijkwaardig voorschot daartoe, aan klager zou voldoen. Dat de kandidaat-notaris zich beroept op onvoldoende medewerking van klager, wat daar ook van zij, is misschien begrijpelijk maar niet correct. De kamer stelt vast dat de kandidaat-notaris de begrafeniskosten van mevrouw [A] immers reeds uit de onverdeelde gemeenschap had voldaan. Gelet daarop was het niet meer dan logisch dat de kandidaat-notaris een gelijk bedrag zou uitkeren aan klager voor de begrafeniskosten van de vader van klager. Dat heeft de kandidaat-notaris uiteindelijk pas in maart van dit jaar gedaan, terwijl hij tot op de zitting van de kamer het standpunt heeft verdedigd dat hij gerechtigd was zijn medewerking op te schorten. Het standpunt dat alle erfgenamen moesten instemmen is op zichzelf niet onjuist, maar dit geldt naar het oordeel van de kamer evenzeer voor de begrafeniskosten van mevrouw [A], die immers uit dezelfde gemeenschap van goederen moesten worden, en zijn, voldaan zonder dat klager daarvoor nadrukkelijk toestemming had gegeven. In die zin heeft de kandidaat-notaris dus met twee maten gemeten.

Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een behoorlijk beroepsbeoefenaar verwacht had mogen worden. Dit klachtonderdeel zal dan ook gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 5

4.9.      Ter zitting heeft klager een vijfde klachtonderdeel naar voren gebracht met betrekking tot het mogelijk niet zo spoedig als mogelijk melding maken door de kandidaat-notaris van zijn waarneming bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De kandidaat-notaris heeft daartegen aangevoerd dat dit niet als klacht in het klachtschrift is neergelegd en niet als klacht mag worden toegevoegd. Naar het oordeel van de kamer moet dit onderdeel buiten beoordeling blijven omdat de notaris geen verweer ertegen heeft kunnen voorbereiden. Klager is met betrekking tot dit klachtonderdeel dan ook tardief en de kamer zal dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

Concluderend

4.10.    De gegronde klachtonderdelen samen rechtvaardigen naar het oordeel van de kamer een maatregel. De kamer acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.11.    Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel

99, vijfde lid, van de Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

4.12.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder a, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00.

4.13.    De notaris dient het griffierecht en de kosten genoemd in alinea 4.12. binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de kandidaat-notaris.

4.14.    Verder ziet de kamer aanleiding om de kandidaat-notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder b, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) te Utrecht.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat:

-           verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 gegrond;

-           legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op;

-           verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

-           verklaart klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk;

-           veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-           veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van de kosten van klager;

-           veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van       de zaak, vastgesteld op € 3.500,00.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018 door mr. C. Kool , plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.