ECLI:NL:TNORSHE:2018:17 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/124

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:17
Datum uitspraak: 08-08-2018
Datum publicatie: 25-09-2018
Zaaknummer(s): SHE/2017/124
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Notaris die optreedt als executeur dient de belangen van álle erfgenamen te behartigen. Beroep op rechtsverwerking verworpen. Afspraken tussen acht erfgenamen over wijze van taxatie van onroerende zaak in afwijking van testament niet schriftelijk vastgelegd. Notaris heeft ook onvoldoende de regie genomen t.a.v. de benoeming van een taxateur die een (zakelijke) band had met een van de erfgenamen en t.a.v. het verloop van de taxatieprocedure . Waarschuwing. 

Klachtnummer    : SHE/2017/124

Datum uitspraak :  8 augustus 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer […] (hierna: klager),

wonende in […],

tegen

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris),

gevestigd in […].

1.         De procedure

1.1.       Bij e-mail van 12 december 2017 heeft klager een klaagschrift (met bijlagen) ingediend bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer). Daarin heeft hij een klacht geformuleerd tegen de notaris.  

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bepaald dat er een mondelinge behandeling van de klacht moet plaatsvinden.

1.3.       De klacht is behandeld tijdens de zitting van de kamer van 14 mei 2018, waar klager en de notaris hun standpunt nader hebben toegelicht. Klager heeft dit mede gedaan aan de hand van een pleitnota, die aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht. 

2.          De feiten

2.1.       De vader van klager is op [..] maart 2015 overleden. Hij had bij testament van 28 september 2011 over zijn nalatenschap beschikt. Tot zijn nalatenschap behoorden onder meer een boerderij en percelen (landbouw)grond. Bij het testament, dat is opgesteld door de notaris, heeft vader onder meer twee percelen grond aan klager (hierna ook: [A]) gelegateerd “tegen inbreng in de nalatenschap van de waarde in het economisch verkeer agrarische bestemming, vast te stellen middels een bindende taxatie in opdracht van enerzijds de erfgenamen en anderzijds de inspecteur Erfbelasting.” Verder heeft vader de op het moment van zijn overlijden in leeftijd oudste kandidaat-notaris, of bij gebreke daarvan oudste medewerker van het notariskantoor, tot executeur benoemd. Onder de last van de legaten en de executeursbenoeming heeft vader zijn zeven (in leven zijnde) kinderen en zijn kleindochter tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd, ieder voor 1/8e gedeelte.  

2.2.       De notaris heeft de executele aanvaard. Op 6 mei 2015 heeft de notaris een bespreking gehad met alle erfgenamen in aanwezigheid van belastingadviseur de heer […] (hierna: [X]) over de afwikkeling van de nalatenschap. Daarbij is afgesproken dat de waarde van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken bindend zou worden bepaald door een uit drie taxateurs samen te stellen taxatiecommissie. Klager zou een taxateur aanwijzen, de overige zeven erfgenamen zouden een taxateur aanwijzen en de twee aangewezen taxateurs zouden samen een derde taxateur aanwijzen.

2.3.       Klager heeft de heer ir. […] (hierna: [Y]) aangewezen als taxateur en de overige zeven erfgenamen hebben de heer ing. […] (hierna: [Z]) aangewezen als taxateur. [Z] is verbonden aan [Z]  B.V. [B], een broer van klager en mede-erfgenaam in de nalatenschap, is mede-eigenaar van dit makelaarskantoor en is daar werkzaam. In verband met die verwevenheid heeft klager aan de notaris kenbaar gemaakt dat hij bedenkingen had bij de bemoeienis van [Z] bij de waardebepaling van zijn legaat. Destijds had [Z] het kantoorpand en de privéwoning van de notaris in de verkoop. Bij e-mail van 7 mei 2015 heeft [X] [Z] geïnformeerd over de beoogde taxatie.

2.4.       Nadat [Z] bij e-mail van 30 juni 2015 aan [X] en de notaris had meegedeeld dat de taxateurs het nodig bleven vinden dat ze een schriftelijke opdracht kregen voor de taxatie omdat er van het testament werd afgeweken, heeft de notaris bij e-mail van diezelfde dag het volgende aan [Z] en [Y] meegedeeld:

“Op 6 mei 2015 is gedurende een bespreking hier ten kantore door de erfgenamen en de executeur – in overleg met de accountant – besloten om (ten dele in afwijking van het bepaalde in het testament) een taxatie te laten volgen van alle percelen. De taxatie zal geschieden door een taxateur aan te wijzen door de erfgenamen ([Z]), een taxateur aan te wijzen door [A] (kamer: [A]) […] ([Y]) en een derde taxateur aan te wijzen door de 2 reeds benoemde taxateurs.

Deze taxateurs dienen de gronden die [C] overneemt (zie testament) – m.u.v. de boerderij groot ongeveer 2300 centiaren (zie taxatie verslag BsGW) te taxeren.

De overige gronden, groot ongeveer 28 hectaren, die [A] wenst over te nemen, dienen in hun geheel te worden getaxeerd.

De kosten van de taxateurs worden als volgt gedragen: [Z] t.l.v. de 7 erfgenamen [Y] t.l.v. [A][…] en de derde taxateur t.l.v. alle erfgenamen tezamen.”

2.5.       Vervolgens hebben [Z] en [Y] de heer ing. […] (hierna: [Q]) aangewezen als derde taxateur en voorzitter van de taxatiecommissie. Op 2 juli 2015 is de taxatiecommissie voor het eerst bij elkaar geweest.  

2.6.       Tijdens een familieoverleg op 6 juli 2015 heeft [B] te kennen gegeven dat de prijs van de gronden al vaststond. Vervolgens bleek er onduidelijkheid te bestaan over de vraag of de erfgenamen al dan niet op de conceptrapportage van de taxatiecommissie zouden mogen reageren. Klager, de overige erfgenamen, de taxateurs en de notaris waren het daar niet over eens.

2.7.       Op 24 juli 2015 heeft de taxatiecommissie de conceptrapportage aan de notaris toegezonden. Daarin stond vermeld dat de opdrachtgevers hun reactie op het concept mochten geven en dat deze reactie in het rapport zou worden verwerkt.

2.8.       Op 30 juli 2015 hebben de drie taxateurs, de notaris en [X] uitvoerig gesproken over de  conceptrapportage. Bij e-mail van 31 juli 2015 heeft [Y] de notaris en [X] daarover onder meer als volgt bericht:

“Naar mijn mening is de opdracht aan onze commissie dusdanig - summier - geformuleerd dat wij als commissie daaruit hebben gedestilleerd en aldus besloten hebben dat er in eerste instantie een concept-rapport wordt uitgebracht dat aan partijen ter reactie wordt voorgelegd. Mijn/ons idee hebben we hier te maken met diverse belanghebbenden die elk hun taxateur hebben aangewezen en dan is het gebruikelijk dat deze belanghebbenden ook hun - eventueel - commentaar op dit rapport kunnen geven. Middels deze gebruikelijke gang van zaken kunnen belanghebbenden in de concept fase hun eventuele op/aanmerkingen geven die wij als taxateurs in het rapport kunnen verwerken c.q. aanpassen c.q. wegschrijven. Hierdoor ontstaat er ons inziens geen discussie achteraf, maar in de voorfase, waardoor er uiteindelijk een kwalitatief goed product op tafel ligt wat alsdan geen discussie meer kan opleveren.

Graag verzoek ik u dan ook om dit concept aan de erven ter hand te stellen, een verlenging van de reactietermijn is wat mij betreft ook mogelijk (…). Uitdrukkelijk geef ik aan dat ik voornemens ben om de taxatie pas af te ronden wanneer alle erven hun mening over dit concept hebben kunnen geven. (…)”  

2.9.       De notaris heeft de conceptrapportage op 28 augustus 2015 aan de erfgenamen toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De overige zeven erfgenamen hebben hun reactie op het concept op 10 september 2015 kenbaar gemaakt. De e-mails met hun reacties hebben zij mede aan klager toegezonden. Klager heeft zijn reactie op 15 september 2015 aan de notaris en aan [X] toegezonden, maar niet aan de overige erfgenamen.  

2.10.     Op 28 september 2015 heeft één van de overige erfgenamen in de familie-app gemeld dat klager de in de conceptrapportage genoemde grondprijs ter discussie heeft gesteld en dat de taxatiecommissie daarover in beraad is. Als gevolg van dit bericht is de verstandhouding tussen klager en de overige erfgenamen verslechterd. Omdat (enkele van) de overige erfgenamen ook graag hadden willen reageren op de in het concept opgenomen waarderingen is er opnieuw overleg geweest tussen de notaris en de taxateurs.

2.11.     Bij e-mail van 30 september 2015 heeft [Q] de notaris daarover (onder meer) als volgt bericht:

“Ik begreep van u dat een aantal personen van de ervan […] naar aanleiding van de reactie van de heer [A] […] op onze concepttaxatie kenbaar hebben gemaakt dat zij ook inhoudelijk hadden willen reageren op de in het concept opgenomen waarderingen. Blijkbaar waren zij in de veronderstelling dat dit niet was toegestaan.

Een dergelijke beperking is echter nimmer door de taxatiecommissie gesteld. Indien (een van) de erven […] behoefte hebben alsnog te reageren op de concept-waardering dan is dit mogelijk.”

2.12.     Op 2 oktober 2015 hebben alle erfgenamen en een gemachtigde van de notaris een overeenkomst ondertekend waarin het volgende is bepaald:

“de door de aangestelde taxatiecommissie vast te stellen definitieve taxatie zal bindend (hoger beroep hiertegen is niet mogelijk) zijn voor alle erfgenamen/legatarissen;

de financiering in  het kader van de afgifte van de legaten c.q. toe te delen registergoederen aan [naam klager] dient binnen een termijn van twee maanden na het definitief vaststellen van vermelde taxatie, te zijn geschied;

indien de afgifte van vermelde legaten c.q. toedeling geen doorgang vindt, zullen de betreffende registergoederen door de erfgenamen worden verkocht op een nog nader te bepalen wijze.”

2.13.     De middag na het ondertekenen van deze overeenkomst heeft een van zijn broers telefonisch contact opgenomen met klager omdat hij een naar gevoel had overgehouden aan de gang van zaken rond de ondertekening van de overeenkomst. Hij heeft de andere erfgenamen daarvan op de hoogte gesteld en enkelen van hen hebben meegedeeld dat ook zij zich daar niet goed bij voelden.

2.14.     Bij e-mails van 6 en 8 oktober 2015 hebben de overige erfgenamen een gezamenlijke nadere reactie gegeven op de conceptrapportage.

2.15.     Het definitieve taxatierapport is uitgebracht op 20 november 2015. De notaris heeft dit op 22 november 2015 aan alle erfgenamen toegezonden.

2.16.     Klager heeft op 2 december 2015 bij de Stichting Rentmeesterskamer een klacht ingediend tegen [Z] in verband met zijn betrokkenheid bij de taxatie. 

2.17.     Op 15 januari 2016 zijn de gelegateerde gronden aan klager afgegeven en zijn overige gronden aan hem toebedeeld. Klager heeft daar een bedrag van € 1.920.000,00 voor betaald. In februari 2016 zijn voorschotten op de nalatenschap aan de erfgenamen uitbetaald.

2.18.     Op 6 juni 2016 heeft de Rentmeesterskamer de klacht van klager tegen [Z] ter zitting behandeld. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat vermeld dat [Z] (onder meer) het volgende heeft verklaard:

“Voordat de notaris de opdracht mailde, heb ik telefonisch contact gehad met de notaris. Ik wilde graag een schriftelijke opdracht. Wat bedoelde de notaris precies? Ik begreep dat de procedure zonder conceptrapport moest plaatsvinden. Een conceptrapport zou namelijk discussie veroorzaken. Heb overwogen een klacht tegen de notaris in te dienen, maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben met de voorzitter in gesprek gegaan. We hebben gesproken over hoe het zou moeten gaan. In commissieverband hebben we afgesproken dat een conceptrapport wel moest worden opgesteld. De voorzitter heeft het conceptrapport opgestuurd naar de notaris. De notaris wilde het conceptrapport aanvankelijk niet doorsturen aan de erven, maar alleen aan de accountant. We hebben de notaris geïnstrueerd het conceptrapport toch door te sturen. Dat is toen ook gebeurd. (…)

De notaris was mijn opdrachtgever. Maar de notaris wilde dat ik door de zeven erven was benoemd. Dat moest van de notaris in het rapport staan. Er is geen opdrachtbevestiging gestuurd aan de notaris.“

2.19.     Bij beslissing van 11 juli 2016 heeft de Rentmeesterskamer de klacht tegen [Z] gegrond verklaard en aan hem een waarschuwing opgelegd. Samengevat is de Rentmeesterskamer van oordeel dat het definitieve taxatierapport geen klare wijn schenkt over de vraag wie de opdrachtgever van [Z]/de taxatiecommissie is omdat zowel de gezamenlijke erven als de notaris, mede namens de gezamenlijke erven, als opdrachtgever worden genoemd. Op dat punt heeft de Rentmeesterskamer onder meer overwogen:

“Deze onduidelijkheid over het opdrachtgeverschap wordt mede veroorzaakt door het ontbreken van een heldere opdracht. Het inhoudelijk summiere mailbericht van 30 juni 2015 van het notariskantoor aan de rentmeester en aan collega [Y] is feitelijk het enige brondocument van de opdracht.”    

Naar het oordeel van de Rentmeesterskamer had het op de weg van de taxatiecommissie gelegen om vooraf voldoende duidelijkheid te krijgen over de opdracht, zodat een deugdelijke opdrachtbevestiging had kunnen worden gegeven en duidelijk werd wat de opdrachtgever van de opdrachtnemer mocht verwachten. Dat [Z] daarover onduidelijkheid heeft laten bestaan, valt hem te verwijten, aldus de Rentmeesterskamer. Ten aanzien van de door klager gestelde (schijn van) partijdigheid van [Z] heeft de Rentmeesterskamer overwogen dat [Z] zich had moeten realiseren dat hij door zijn zakelijke relatie en die van zijn kantoor met één van de erven wel heel gemakkelijk de verdenking van partijdigheid op zich laadde, te meer omdat [Z] zelf steeds uitstraalde dat hij in de commissie als vertegenwoordiger van zeven van de erven optrad. Daarom is de Rentmeesterskamer van oordeel dat niet kan worden gezegd dat [Z] het commissiewerk voldoende onafhankelijk en onpartijdig ter hand heeft genomen.

2.20.     Op 18 augustus 2016 is er telefonisch contact geweest tussen klager en de notaris. De notaris heeft dit gesprek afgebroken.

2.21.     Bij brief van 23 december 2016 heeft de advocaat van klager de notaris aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van zijn handelwijze in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft de aansprakelijkstelling aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar toegezonden en deze heeft daarop gereageerd.

2.22.     Op 5 oktober 2017 heeft klager in aanwezigheid van [X] een gesprek gehad met de notaris over de stand van zaken met betrekking tot de nalatenschap. Daarbij heeft klager zijn ontevredenheid geuit over de hele gang van zaken. [X] heeft een verslag gemaakt van deze bespreking, waarin klager later eigen opmerkingen/correcties heeft verwerkt. Vervolgens heeft de notaris klager gevraagd of hij ermee instemde dat het gespreksverslag ook aan de overige erfgenamen zou worden toegezonden omdat zij er recht op hebben te weten wat de stand van zaken is, aldus de notaris.

Klager heeft de notaris meegedeeld daar niet mee in te stemmen.  

2.23.     Na kwijting en décharge door alle erfgenamen zijn de resterende erfdelen op 15 november 2017 door de notaris aan de erfgenamen uitbetaald.

3.          De klacht

3.1.       Samengevat verwijt klager de notaris dat hij bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader zijn zorgplicht ten opzichte van klager heeft geschonden, met name omdat hij:

a. de op 6 mei 2015 tussen de erfgenamen gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd;

b. de overige erfgenamen niet heeft afgeraden [Z] aan te wijzen om namens hen als taxateur op te treden;

c. pas op 30 juni 2015 een, overigens zeer summiere en niet eenduidige, schriftelijke opdracht aan [Z] en [Y] heeft verstrekt;

d. onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag wie de opdrachtgever van de taxatie was;

e. de reactie van klager op de conceptrapportage ter kennis van de overige erfgenamen heeft gebracht, als gevolg waarvan hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

f. de overeenkomst van 2 oktober 2015 ter tekening aan klager heeft voorgelegd, terwijl de taxatie nog niet definitief was en daarin een bepaling was opgenomen dat klager de financiering binnen twee maanden rond moest hebben en dat de gronden anders zouden worden verkocht.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Op de inhoud van dit verweer zal hierna, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de klacht, verder worden ingegaan.

4.          De beoordeling

Tuchtnorm

4.1.       Op grond van artikel 93, eerste lid, Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts) personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Deze klacht heeft betrekking op de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris en executeur. Ook als een notaris optreedt in een andere hoedanigheid dan notaris kan hij tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor zijn handelen/nalaten. Voorwaarde daarvoor is dat dit handelen/nalaten voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden.

4.3.       Naar het oordeel van de kamer liggen de werkzaamheden van een executeur zodanig in het verlengde van de werkzaamheden die een notaris gewoonlijk verricht, dat de notaris zich voor zijn handelen als executeur tuchtrechtelijk moet verantwoorden.  

Ontvankelijkheid

4.4.       De notaris heeft allereerst een beroep gedaan op rechtsverwerking omdat klager aan hem kwijting en décharge heeft verleend voor de wijze waarop hij het beheer over de nalatenschap heeft gevoerd. Daarom zou klager naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet alsnog een tuchtklacht tegen hem mogen indienen, aldus de notaris, en dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.5.       Bij de beoordeling van dit verweer wordt voorop gesteld dat het eenieder in beginsel vrijstaat om, overeenkomstig het bepaalde in de Wna, een klacht in te dienen tegen een notaris indien men meent dat het handelen of nalaten van de betrokken notaris hiertoe aanleiding geeft. Vaststaat dat klager vanaf medio 2015 aan de notaris kenbaar heeft gemaakt dat hij bezwaren had tegen zijn handelwijze in verband met de afwikkeling van de nalatenschap. Bij brief van 23 december 2016 heeft de advocaat van klager de notaris aansprakelijk gesteld voor de schade die klager als gevolg van die handelwijze stelt te hebben geleden/zal lijden. Nadat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de notaris op deze brief had gereageerd, heeft klager op 5 oktober 2017 een gesprek gehad met ([X] en) de notaris. Op dat moment bestonden de geuite bezwaren nog steeds en heeft klager, zoals uit het door [X] opgestelde besprekingsverslag blijkt, te kennen gegeven dat de notaris volgens hem niet aan zijn zorgplicht ten opzichte van klager had voldaan. Uit dit verslag blijkt ook dat de notaris daarbij ter sprake heeft gebracht dat hij ervan uit ging dat “de zaak” was afgedaan omdat na de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niets meer van klager was vernomen. In reactie op die mededeling heeft klager tijdens het gesprek duidelijk gemaakt dat hij niet van plan was om “de zaak” te laten rusten. Niet is gesteld of gebleken dat hij de notaris later heeft bericht dat hij op zijn standpunt was teruggekomen.

4.6.       Uit het feit dat klager korte tijd na dit gesprek kwijting en décharge heeft verleend aan de notaris voor de wijze waarop hij in zijn hoedanigheid van executeur het (financiële) beheer over de nalatenschap had gevoerd, heeft de notaris naar het oordeel van de kamer in redelijkheid niet kunnen/mogen afleiden dat klager daardoor afstand had gedaan van zijn recht om een tuchtklacht tegen hem in te dienen. Het beroep op rechtsverwerking wordt dan ook verworpen, zodat de klacht ontvankelijk is.

4.7.       De kamer zal de hiervoor weergegeven onderdelen van de klacht hierna in onderling verband beoordelen.

Klacht

4.8.       Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat de diverse klachtonderdelen in feite voortvloeien uit de omstandigheid dat is besloten om af te wijken van het testament van vader ten aanzien van de wijze waarop de waarde van de tot zijn nalatenschap behorende onroerende zaken moest worden vastgesteld. Terwijl vader in zijn (door de notaris gepasseerde) testament had bepaald dat deze waarde moest worden vastgesteld door een bindende taxatie in opdracht van enerzijds de erfgenamen en anderzijds de inspecteur Erfbelasting, is tijdens de bespreking van 6 mei 2015 afgesproken dat de waarde van de onroerende zaken bindend zou worden bepaald door een uit drie taxateurs samen te stellen taxatiecommissie.

vastleggen afspraken (klachtonderdeel a)

4.9.       Vaststaat dat de notaris de tijdens de bespreking gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd. In reactie op vragen van de kamer heeft de notaris tijdens de zitting verklaard dat “men” het na afloop van de bespreking niet nodig vond om een en ander op papier te zetten en dat hij zelf de noodzaak daarvan niet had gezien omdat de afspraken heel kort en eenvoudig waren.

4.10.     Naar het oordeel van de kamer had het echter wel degelijk op de weg van de notaris gelegen om de op 6 mei 2015 gemaakte afspraken, die afweken van de bij testament bepaalde wijze van waardebepaling van de tot de nalatenschap behorende (omvangrijke en waardevolle) onroerende zaken, schriftelijk vast te leggen om te voorkomen dat daar later onduidelijkheid/onenigheid over zou ontstaan tussen de acht erfgenamen. Dat de notaris dit heeft nagelaten, acht de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar.

betrokkenheid [Z] (kachtonderdeel b)

4.11.     Tijdens de zitting heeft de notaris verklaard dat klager al voor 6 mei 2015 aan hem kenbaar had gemaakt dat hij er bezwaar tegen had indien [Z] als taxateur zou optreden, omdat zijn broer (en dus mede-erfgenaam) [B] aan het kantoor van [Z] verbonden was. De notaris heeft verder verklaard dat hij de kanttekeningen van klager wel aan de overige erfgenamen heeft voorgelegd maar dat zij bij hun keuze voor [Z] bleven. Hij beschouwde het niet als zijn taak om hen te overreden voor een andere taxateur te kiezen, aldus de notaris.  

4.12.     Daargelaten of de notaris er destijds van op de hoogte was dat [B] niet alleen werkzaam was op het kantoor van [Z] maar dat hij daarvan ook mede-eigenaar was (dit is niet duidelijk geworden) is de kamer van oordeel dat de notaris zowel de erfgenamen als de taxateurs uitdrukkelijk op de hoogte had moeten stellen van de bezwaren van klager en dat hij hen had moeten wijzen op de mogelijke consequenties van de aanwijzing van [Z]. Gezien de (zakelijke) band tussen [B] en [Z] lag het immers voor de hand dat er bedenkingen zouden kunnen rijzen over de vraag of [Z] zich in de geven omstandigheden voldoende onafhankelijk/onpartijdig zou kunnen opstellen; dit zou afbreuk kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de (bovendien bindende) taxatie. Nu een executeur de belangen van álle erfgenamen dient te behartigen, had het naar het oordeel van de kamer dan ook op de weg van de notaris gelegen om alle betrokkenen er, meer dan hij kennelijk heeft gedaan, van te overtuigen dat het aanwijzen van een andere taxateur dan [Z] in de gegeven omstandigheden aangewezen was. Het hiervoor weergegeven oordeel van de Rentmeesterskamer over de betrokkenheid van [Z] is daarmee in lijn. De kamer rekent het de notaris aan dat hij op dit punt onvoldoende de regie heeft genomen.

taxatie (opdracht en procedure)(klachtonderdelen c, d en e)

4.13.     Zoals gemeld heeft [X] de ochtend na de bespreking van 6 mei 2015 een e-mail aan (..) [Z] toegezonden, waarbij hij hem heeft bericht dat er binnenkort van de familie […] een verzoek zou komen tot taxatie van ongeveer 28 hectare grond en dat de taxatie zou worden uitgevoerd door drie taxateurs, namelijk:

“             -       een te benoemen door [A] […]

-         [Z] namens overige 7 erfgenamen van de heer […]

-        Een derde door u twee te benoemen.”

Naar aanleiding van vragen van de kamer over het verstrekken van de taxatieopdracht heeft de notaris tijdens de zitting naar de inhoud van dit e-mailbericht van [X] verwezen. Niet is gesteld of gebleken dat de notaris, toen eenmaal bekend was dat [Z] en [Y] door de erfgenamen waren aangewezen, in zijn hoedanigheid van executeur namens de gezamenlijke erfgenamen een schriftelijke opdracht heeft verstrekt aan (de voorzitter van) de taxatiecommissie.

4.14.     Pas nadat de taxateurs zélf te kennen hadden gegeven dat zij behoefte hadden aan een schriftelijke opdracht omdat van het testament werd afgeweken, heeft de notaris het hiervoor in rechtsoverweging 2.4. genoemde e-mailbericht van 30 juni 2015 aan [Z] en [Y] toegezonden. Uit deze e-mail blijkt echter niet wie als opdrachtgever(s) van de taxatie zou(den) moeten worden aangemerkt, terwijl daarin ook niet met zoveel woorden wordt vermeld of de uit te brengen taxatie bindend is en of en zo ja op welke wijze de erfgenamen zich zouden mogen uitlaten over het door de taxateurs op te stellen conceptrapport van de taxatie voordat een definitief taxatierapport zou worden uitgebracht.

4.15.     Naar het oordeel van de kamer had het op de weg van de notaris gelegen om in zijn hoedanigheid van executeur namens de erfgenamen een duidelijke schriftelijke opdracht aan (de voorzitter van de) de taxatiecommissie te verstrekken, zeker nadat de taxateurs te kennen hadden gegeven daar behoefte aan te hebben. De e-mail van de notaris van 30 juni 2015 acht de kamer daartoe onvoldoende. Vaststaat immers dat ook nadien nog geruime tijd onduidelijkheid is blijven bestaan over de te volgen taxatieprocedure, niet alleen over de vraag of en zo ja in hoeverre de erfgenamen op het conceptrapport van de taxatie mochten reageren, maar nadien ook over de vraag aan wie zij hun reactie op het concept dienden toe te sturen. Tot verdriet van klager heeft deze onduidelijkheid de onderlinge verhouding tussen hem en de overige erfgenamen onder druk gezet. Naar het oordeel van de kamer had de notaris eerder moeten signaleren dat de te volgen procedure kennelijk vragen opriep en daardoor mogelijk tot problemen tussen de erfgenamen zou kunnen leiden.

4.16.     Hoewel naar het oordeel van de kamer geen sprake is van schending van de notariële geheimhoudingsplicht, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat een reactie op een conceptrapport van de taxatie wordt verwerkt in het definitieve taxatierapport zodat alle betrokkenen daarvan sowieso kennis nemen, is de kamer wel van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij geen voldoende duidelijke taxatie-opdracht heeft gegeven, terwijl hij ook nadien, toen duidelijk werd dat er onenigheid ontstond over de te volgen taxatieprocedure, een te afwachtende houding heeft ingenomen. Ook hier heeft de notaris onvoldoende regie genomen.

de overeenkomst van 2 oktober 2015 (klachtonderdeel f)

4.17.     Later heeft de notaris weliswaar alsnog een overeenkomst opgesteld, die op 2 oktober 2015 aan de erfgenamen ter tekening is voorgelegd, maar ook de gang van zaken rond de totstandkoming van die overeenkomst verdient naar het oordeel van de kamer niet de schoonheidsprijs. In deze overeenkomst is onder meer de bepaling opgenomen dat klager de financiering van de gronden geregeld moest hebben binnen twee maanden nadat de waarde daarvan definitief was vastgesteld en dat de gronden anders zouden worden verkocht. Klager heeft onweersproken gesteld dat hij daarover vooraf niet was geïnformeerd, terwijl de notaris daar vooraf wel contact over had gehad met de overige erfgenamen. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij deze bepaling had opgenomen omdat klager de indruk wekte dat hij de zaak een beetje ging traineren. Nu het, zoals gemeld, op de weg van een executeur ligt om de belangen van álle erfgenamen te behartigen, is de kamer van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om klager vooraf te informeren over deze, voor hem mogelijk bezwarende, bepaling. Door dit niet te doen en de overeenkomst, in het bijzijn van de overige erfgenamen, ter tekening aan klager voor te leggen, is de kamer van oordeel dat de notaris ten opzichte van klager onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.

4.18.     De kamer acht het niet klachtwaardig dat de overeenkomst ter tekening is voorgelegd terwijl de taxatie op dat moment nog niet definitief was. Uit het dossier en het verhandelde tijdens de zitting begrijpt de kamer dat de erfgenamen er op 2 oktober 2015, net als op 6 mei 2015, mee instemden dat de waarde van de gronden bindend zou worden vastgesteld door een taxatiecommissie. Dat de waarde op dat moment nog niet bekend was, maakt de gang van zaken daarom niet klachtwaardig.

Conclusie

4.19.     Al met al is de kamer van oordeel dat de notaris op meerdere punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de afwikkeling van deze nalatenschap. De klachtonderdelen a tot en met d, klachtonderdeel e met uitzondering van de vermeende schending van de geheimhoudingsplicht en klachtonderdeel f met uitzondering van het aspect dat de overeenkomst ter tekening aan klager is voorgelegd terwijl de taxatie nog niet definitief was, worden gegrond verklaard en de uitgezonderde aspecten bij klachtonderdelen e en f ongegrond. Daarbij acht de kamer het passend en geboden om aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op te leggen.

5.          De beslissing

De kamer:

-        verklaart de klachtonderdelen a tot en met d, klachtonderdeel e met uitzondering van de vermeende schending van de geheimhoudingsplicht en klachtonderdeel f met uitzondering van het aspect dat de overeenkomst ter tekening aan klager is voorgelegd terwijl de taxatie nog niet definitief was, gegrond;

-        verklaart de hiervoor uitgezonderde aspecten bij de klachtonderdelen e en f ongegrond;

-        legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven op 8 augustus 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. M.A.M. Kessels, notarislid, mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid, en mr. F. Drost, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.