ECLI:NL:TNORDHA:2018:17 Kamer voor het notariaat Den Haag 18-11

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2018:17
Datum uitspraak: 31-10-2018
Datum publicatie: 21-11-2010
Zaaknummer(s): 18-11
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de notaris dat hij niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt. De notaris heeft gehandeld in strijd met de wet en de zorgplicht die de notaris jegens alle betrokken partijen heeft, doordat hij op 19 februari 2018 zijn bank de opdracht heeft gegeven om tot betaling aan de deurwaarder over te gaan.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 31 oktober 2018 inzake de klacht onder nummer 18-11 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

advocaat mr. A.C. van Schaick te Tilburg

tegen

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2018,

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Daarbij waren aanwezig klaagster bijgestaan door advocaat mr. A.C. van Schaik, en de notaris bijgestaan door advocaat mr. L.H. Rammeloo. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door beide partijen overgelegde pleitnotities gehecht.

De feiten

Op 31 oktober 2016 is op verzoek van [O], handelende onder de naam [U] (hierna te noemen: [O]), conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris ten laste van klaagster op de verkoopopbrengst van de woning gelegen aan het [adres en woonwsplaats]. De notaris hield een bedrag van € 76.625,88 onder zich. De notaris heeft op 4 november 2016 een verklaring derdenbeslag afgegeven.

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2018 is de vordering van [O] op klaagster toegewezen tot een bedrag van € 47.768,04, vermeerderd met de wettelijke rente daarover sinds 18 maart 2009 en proceskosten van € 1.964,17. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Bij e-mailbericht van 13 februari 2018 heeft klaagster de notaris ingelicht over het vonnis van 7 februari 2018 en verzocht hem de gelden niet uit te betalen. Zij voegde een concept bij voor een appeldagvaarding/verzoek schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Later die dag heeft klaagster de appeldagvaarding tevens incidentele vordering ex artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering laten betekenen aan [O] advocaat. Een afschrift daarvan heeft klaagster aan de notaris gestuurd met de mededeling “Ik vertrouw erop dat het beslagene niet uitgekeerd zal worden”.

De advocaat van [O] nam op 15 februari 2018 telefonisch en per e-mail contact op met de notaris met het verzoek om uitvoering te geven aan het vonnis vanwege de uitvoerbaarheid bij voorraad.

Op 15 februari 2018 heeft de notaris per e-mail aan klaagster bericht dat hij verplicht was om uit te betalen, na betekening van het vonnis.

Op 16 februari 2018 om 17.28 uur heeft de deurwaarder het vonnis overbetekend aan de notaris.

Op 19 februari 2018 verzocht de advocaat van [O] nogmaals om overmaking van de gelden.

De notaris heeft vervolgens diezelfde dag klaagster per e-mail ingelicht over de overbetekening en over zijn voornemen tot uitbetaling. Klaagster kondigde daarop aan een datum te zullen vragen voor een kortgedingprocedure.

De notaris heeft daarna de advocaat van [O] verzocht of zijn cliënt bereid was de procedures van klaagster af te wachten. Hierop werd afwijzend gereageerd. De deurwaarder bevestigde vervolgens per e-mail welk bedrag op welke rekening geboekt moest worden.

In de middag van 19 februari 2018 heeft de notaris het door de deurwaarder opgegeven bedrag uitbetaald. Klaagster is door de notaris meteen daarna per e-mail hierover geïnformeerd.

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster verwijt de notaris dat hij niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt. De notaris heeft gehandeld in strijd met de wet en de zorgplicht die de notaris jegens alle betrokken partijen heeft, doordat hij op 19 februari 2018 zijn bank de opdracht heeft gegeven om tot betaling aan de deurwaarder over te gaan. Dit terwijl de notaris wist dat klaagster tegen het vonnis van 7 februari 2018 niet alleen een appeldagvaarding met incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis had uitgebracht, maar ook dat zij bij de rechtbank Den Haag een datum had aangevraagd voor een kort geding. Bij laatstgenoemd verzoek had zij de voorzieningenrechter verzocht om vooruitlopend op de behandeling van het kort geding te gelasten dat het vonnis niet mocht worden geëxecuteerd totdat de voorzieningenrechter op de vordering tot schorsing van de executie had beslist. Klaagster stelt dat de notaris de uitbetaling had moeten aanhouden in afwachting van de beslissing van de voorzieningenrechter, althans in ieder geval had moeten wachten of de voorzieningenrechter op 19 februari 2018 overeenkomstig het verzoek van klaagster zou beslissen.

De notaris heeft als ontvankelijkheidsverweer aangevoerd dat de onderhavige kwestie geen notariële hoedanigheid van de notaris betreft, aangezien de notaris (slechts) derde-beslagene is. De notaris hield gelden voor klaagster. Daarop is derdenbeslag gelegd, aanvankelijk conservatoir en, na betekening van het vonnis van 7 februari 2018 op 16 februari 2018, executoriaal. Als derde heeft de notaris onder het derdenbeslag gelden uitgekeerd aan de deurwaarder, die het vervolgens ten behoeve van de beslaglegger hield.

Indien de Kamer wel toe komt aan een inhoudelijke toetsing heeft de notaris het volgende aangevoerd.

De notaris heeft ruggenspraak gehad binnen zijn kantoor. Op advies van zijn advocaat, en na ruggenspraak met zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, is hij op basis van de informatie van de beslaglegger en zelfs een gesprek met de deurwaarder ten tijde van de overbetekening, tot de conclusie gekomen dat hij niet anders kon dan uitbetalen. Het vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard en aan de notaris betekend, waardoor de notaris meende dat het niet aan hem (als derde-beslagene) was om schorsende werking aan het tussen [O] en klaagster gewezen vonnis toe te kennen, zoals klaagster hem verzocht.

In zijn hoedanigheid van derde-beslagene was voldoening aan notariële vereisten, zoals onafhankelijkheid en onpartijdigheid, niet aan de orde. Een derde-beslagene hoeft immers geen belangen van comparanten of andere belanghebbende af te wegen. Een derde-beslagene hoeft slechts de instructies van de deurwaarder op te volgen.

De notaris is zeker niet over één nacht ijs gegaan. Hij heeft pas uitbetaald, nadat hij intern, bij zijn advocaat, zijn verzekeraar en de deurwaarder te rade was gegaan wat hij als derde-beslagene moest doen.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

De Kamer overweegt het volgende. Het beslagen bedrag betrof de verkoopopbrengst van de door klaagster verkochte woning. De notaris hield de gelden niet voor partijen onder zich op basis van een depotovereenkomst of als enige andere vorm van notariële dienstverlening. Met de levering, de daarmee samenhangende nawerkzaamheden en de nota van afrekening is de rol van de notaris geëindigd. Vanaf dat moment verschilt de notaris niet langer van enige andere derde onder wie derdenbeslag is gelegd.

Net zo min als [O] over de notaris had kunnen klagen als die het bedrag niet zou hebben uitbetaald, kan klaagster dat nu de notaris het wél heeft overgemaakt. Handelingen van een derde-beslagene vallen niet onder de werking van artikel 93 Wna. Klaagster is derhalve niet-ontvankelijk in haar klacht.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, voorzitter, O. van der Burg en H.M. Kolster, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.