ECLI:NL:TNORARL:2018:60 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/327 328/ KL RK 17 - 152

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2018:60
Datum uitspraak: 24-07-2018
Datum publicatie: 03-05-2019
Zaaknummer(s): C/05/327 328/ KL RK 17 - 152
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Voor de toepasselijkheid van het ne-bis-in-idem-beginsel gaat het om de vraag of de notaris zich voor bepaalde feiten al dan niet ten opzichte van de kamer heeft verantwoord. De werking van dit beginsel kan zich dus ook uitstrekken tot “nieuwe” klagers over hetzelfde feit.   Op wel ontvankelijke klachtonderdelen oordeelt de kamer onder meer dat klagers de notaris terecht verwijten bedoelde kosten ten laste van de nalatenschap te hebben gebracht en te hebben gelaten, ook nadat bij vonnis bepaald was dat ieder zijn eigen kosten behoorde te dragen en klagers de notaris hierop aangesproken hebben. Voorts wordt geoordeeld dat de notaris wel eindverantwoording heeft afgelegd over zijn werkzaamheden als toegevoegd executeur, maar in gebreke is gebleven voor wat betreft het beantwoorden van tussentijdse vragen.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/327 328/ KL RK 17 - 152

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [K.] ,

wonende te (…) ,

2. [L.],

wonende te (…),

3. [P.],

wonende te (…),

klagers

tegen

1) mr. [X.],

notaris te (…),

2) de besloten vennootschap X. B.V.,

3) de Stichting Y.,

4) mr. [X.] als bestuurder van de Stichting [Z.]

Partijen worden hierna aangeduid respectievelijk als klager sub 1, 2 en/of 3 dan wel klagers enerzijds en anderzijds als de notaris dan wel de beklaagden sub 2, 3 en 4.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-          de klacht, met bijlagen, van 21 november 2017

-          het verweer van de notaris van 8 januari 2018

-          de brief van klagers met bijlagen van 14 mei 2018

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 8 juni 2018 behandeld, waarbij zijn verschenen klagers vergezeld van de echtgenote van klager sub 1 enerzijds en de notaris anderzijds.

1.3 Ter zitting is als eerste punt van orde gesproken over de - per e-mail aan de kamer toegezonden - brief van de notaris met bijlagen van 7 juni 2018. De kamer heeft beslist de brief van 7 juni 2018 niet mee te nemen in de beoordeling van de voorliggende klacht, omdat dit zeer omvangrijke document te kort voor de zitting is ingediend.

De notaris heeft daarop een pleitnota overgelegd en voorgedragen en daarbij opgemerkt dat deze gelijkluidend is aan de inhoud van de brief van 7 juni 2018 .

2. De feiten

2.1 Op 28 september 2009 is overleden [M.], (groot)moeder van klagers en echtgenote van [V.], (groot)vader van klagers. De (groot)ouders van klagers waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Op 23 november 2014 is de (groot)vader (hierna: erflater) van klagers overleden.

2.2 Erflater heeft bij testament van 8 mei 2007 over zijn nalatenschap beschikt. In bedoeld testament is [Q.], broer van klager sub 1 en voorts evenals klagers (sub 1, 2 en 3) erfgenaam, aangewezen als executeur van de nalatenschap van erflater (hierna: de nalatenschap).

2.3 In februari 2015 is notaris [T.] door klagers in hun kwaliteit van erfgenamen (hierna ook wel: de erfgenamen) aangezocht als boedelnotaris. In juni 2015 heeft notaris [T] zijn werkzaamheden als boedelnotaris beëindigd, althans te kennen gegeven niet langer als boedelnotaris op te treden.

2.4 Op 23 juli 2015 heeft de notaris de opdracht bevestigd die hij heeft ontvangen van de executeur van de nalatenschap, [Q.] (hierna: de executeur), om notariële werkzaamheden te verrichten als toegevoegd executeur in de nalatenschap.

2.5 De benoeming van de notaris tot toegevoegd executeur is bij notariële akte van

27 augustus 2015 uitgebreid tot de door de notaris vertegenwoordigde Stichting [Y.].

2.6 Bij brief van 28 september 2015 zijn de erfgenamen door de notaris geïnformeerd over de stand van zaken in de afwikkeling van de nalatenschap, waaronder de opdracht van de executeur van 23 juli 2015 aan de notaris als toegevoegd executeur.

2.7 Bij beschikking van 12 december 2016 van de rechtbank Noord-Nederland zijn de executeur (oftewel erfgenaam [Q.]) en de notaris als toegevoegd executeur ontslagen op verzoek van klagers.

2.8 Over het doen en laten van de notaris als toegevoegd executeur in de nalatenschap is eerder een klacht ingediend door klager sub 1. Deze klacht is bij de kamer bekend onder kenmerknummer C/05/316944 / KL RK 17/26. Op deze klacht is beslist bij beslissing van de kamer van 24 juli 2017 (hierna: de beslissing van 24 juli 2017). Daarbij zijn de negen klachtonderdelen samengevat als volgt.

“(3.1) Klager verwijt de notaris dat hij in zijn hoedanigheid van executeur geen stukken heeft willen opvragen bij BDO accountants, dan wel geen medewerking heeft willen verlenen aan het opvragen van bedoelde stukken. Klager geeft aan dat hij het rapport nodig had om te bewijzen dat een lening uit 1990 in 1997 was afgelost. Klager licht in dit verband toe dat hijzelf de stukken niet kon opvragen omdat BDO deze informatie alleen maar wilde verstrekken aan de executeurs. Daarbij merkt klager op dat [Q.] dit weigerde en dat hij zich om die reden heeft gewend tot de andere executeur, de notaris.

(3.2) In zijn klachtbrief licht klager toe dat het is begonnen met een oude brief van vader van december 1996 (zie 2.4). Klager geeft vervolgens het verloop van de correspondentie over genoemde schuld weer en de vragen die hij aan de notaris heeft gesteld. Klager geeft aan dat het verwijt aan de notaris dat hij weigerde om de stukken op te vragen kan worden weergegeven in de hierna volgende negen klachten; 1. De notaris heeft onvoldoende regie gevoerd in deze zaak. 2. De notaris heeft niet ingegrepen toen de mede executeur een procedure startte. 3. De notaris had [Q.] er op moeten wijzen dat hij als executeur deze procedure niet mocht voeren. 4. De notaris maakt een vreemd onderscheid tussen erfgenaam en schuldenaar. Hij vergeet dat de erfgenaam recht heeft op inzage in de stukken en dus ook in de BDO stukken. 5. De notaris heeft een door klager gevraagde verklaring van erfrecht in de nalatenschap van moeder niet afgegeven. 6. De notaris heeft zijn informatieplicht als executeur verwaarloosd. 7. De notaris heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de lening. 8. De notaris had [Q.] moeten wijzen op de juiste termijnen en vereiste handelingen voor het berekenen van wettelijke rente. 9. De notaris antwoordt niet op de op verschillende momenten aan hem gestelde vragen.”

2.9 Bij de beslissing van 24 juli 2017 is de klacht van klager sub 1 gegrond verklaard en is aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. In dit verband is door de kamer overwogen als volgt:

     “(…) Van belang is dat klager bij herhaling aan de notaris heeft gevraagd om mee te   werken aan het opvragen van stukken bij de accountant. Daarbij heeft klager toegelicht dat           in die financiële stukken de aflossing in 1997 zal zijn verwerkt. De notaris heeft niet       gereageerd op de vragen van klager, zelfs niet op het moment waarop klager aangaf dat hij      inmiddels een dagvaarding had ontvangen. Van de notaris mocht echter een goede en    efficiënte afwikkeling worden verwacht. Dat had zwaarder moeten wegen dan de keuze of de        argumenten die [Q] als mede-executeur hanteerde en dat bracht in dit geval met zich dat van de notaris mocht worden verwacht dat hij zou aansturen op het oplossen van de         discussie over de aflossing. Dat laatste was mogelijk geweest door in een vroeg stadium       over te gaan tot meewerken aan het opvragen van stukken bij de accountant. Dit klemt   temeer nu de notaris op eenvoudige wijze al in de tot zijn beschikking staande laatste            aangifte inkomstenbelasting van vader had kunnen zien of vader uitging van een nog      bestaande schuld. Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris       verwijtbaar heeft gehandeld door geen of onvoldoende regie te voeren in de discussie over   de aflossing van de schuld door klager en in dat verband te weigeren informatie op te           vragen bij BDO accountants. De kamer zal de klacht dan ook gegrond verklaren. “

3. De klacht en het verweer

3.1 Klagers verwijten de notaris dat hij tekort is geschoten in de invulling van zijn informatie- en/of zorgverplichting ten opzichte van de erfgenamen, zowel voorafgaand als bij aanvang van zijn werkzaamheden. Maar ook over (de planning van) de voortgang van zijn werkzaamheden en het (beoogd) verloop en de (verwachte) afloop daarvan heeft hij geen of in ieder geval onvoldoende verantwoording afgelegd. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

Klachtonderdeel 1)

Klagers stellen dat zij als erfgenamen onvoldoende zijn geïnformeerd over de inschakeling van de notaris als toegevoegd en gesalarieerd executeur.

Klachtonderdeel 2)

Klagers verwijten de notaris dat hij  de kosten voor het voeren van verweer tegen het gevraagde ontslag voor de (toegevoegd) executeur ten laste van de nalatenschap brengt. Dit terwijl het vonnis waarbij de ontslagbeslissing gegeven is, bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

Klachtonderdeel 3)

Klagers verwijten de notaris dat hij zich niet houdt aan de richtlijnen van de vereniging van gecertificeerde executeurs. Klagers krijgen geen antwoord op verzoeken over duidelijkheid over de taakverdeling tussen de executeur en de toegevoegd executeur.

Klachtonderdeel 4)

De notaris beantwoordt vragen van klagers niet. De afwikkeling van de nalatenschap verloopt daardoor moeizaam.

Klachtonderdeel 5)

Klagers verwijten de notaris dat hij heeft nagelaten de financiële administratie en het financiële beheer van de nalatenschap (onder andere van de executeur) over te nemen.

Klagers stellen dat zij de notaris daar zowel mondeling als schriftelijk om gevraagd hebben. Klagers hebben over het gevoerde beheer geen verantwoording ontvangen.

Klachtonderdeel 6)

De notaris heeft geen duidelijkheid gegeven over de afwikkeling van de nalatenschap van de (vooroverleden) (groot)moeder van klagers.

Klachtonderdeel 7)

De notaris heeft niet (duidelijk) gecommuniceerd over de vorderingen en eisen van mede-erfgenaam èn executeur [Q].

Klachtonderdeel 8)

De declaratie van de notaris is volgens klagers buiten proportioneel hoog. Ook omdat een aantal werkzaamheden in de afwikkeling niet door de notaris maar door derden (BDO/klagers zelf) zijn verricht, is niet duidelijk hoe de notaris tot het declareerde bedrag is gekomen.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Bij de beoordeling van een klacht zoals de voorliggende gaat het erom of de notaris heeft gehandeld of heeft nagelaten in strijd met het tuchtrecht.

4.2   Ontvankelijkheid

Voor zover de klacht is gericht tegen beklaagden sub 2, 3 en 4 overweegt de kamer dat een klacht op grond van de Wet op het notarisambt (Wna) slechts kan worden ingediend tegen een notaris, toegevoegd notaris of een kandidaat-notaris. Beklaagden sub 2 en 3 voldoen aan deze maatstaf niet. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat beklaagde sub 4 wel aan deze maatstaf voldoet, geldt dat beklaagde sub 4 voor wat betreft de beoordeling die hier aan de orde is, samenvalt met beklaagde sub 1. In zoverre komt de klacht tegen beklaagde geen zelfstandige betekenis toe. Een en ander brengt mee dat klagers voor zover zij hun klacht richten tegen beklaagden sub 2, 3 en 4, niet in hun klachten kunnen worden ontvangen.

Bij de voorliggende klacht houdt de kamer voorts rekening met het feit dat klager sub 1 eerder een klacht heeft ingediend over het doen en laten van de notaris als toegevoegd executeur in de nalatenschap. Op de destijds ingediende klacht is door de kamer beslist.

Dit brengt, gelet op het ne-bis-in-idem beginsel, mee dat de notaris voor de door de beslissing van 24 juli 2017 beoordeelde feiten en omstandigheden niet nogmaals verantwoording voor deze kamer behoeft af te leggen. Dit is alleen anders indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, op grond waarvan een hernieuwde beoordeling door de kamer aan de orde zou kunnen zijn.

4.3 Ne-bis-in-idem

Voor zover de voorliggende klacht feiten of omstandigheden aan de orde stelt die al door de beslissing van de kamer van 24 juli 2017 beoordeeld zijn, zijn klagers op grond van het ne-bis-in-idem beginsel niet-ontvankelijk in de voorliggende klacht. De omstandigheid dat klagers sub 2 en 3 niet betrokken waren bij de eerder door

klager sub 1 tegen de notaris ingediende klacht, en dat het indienen van de voorliggende klacht ten tijde van de eerdere procedure is aangekondigd, maakt dit niet anders. Voor de toepasselijkheid van het ne-bis-in-idem-beginsel gaat het immers om de vraag of de notaris zich voor bepaalde feiten al dan niet ten opzichte van de kamer heeft verantwoord.

4.4 Uit de navolgende bespreking van de klacht per klachtonderdeel volgt, of en in hoeverre klagers om de hier besproken reden niet-ontvankelijk zijn in hun klacht, dan wel of en in hoeverre de klacht (on)gegrond wordt geoordeeld.

4.5.1 Klachtonderdeel 1)

Klagers stellen dat zij als erfgenamen onvoldoende zijn geïnformeerd over de inschakeling van de notaris als toegevoegd en gesalarieerd executeur.

Klagers merken in dit verband op dat de notaris hen in het bijzonder onvoldoende heeft geïnformeerd over (de aanvang van) zijn werkzaamheden en het tarief daarvan. Dit, terwijl het testament bepaalt dat de executeur geen loon ontvangt voor zijn werkzaamheden.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij met name gewezen op zijn brief aan de erfgenamen van 28 september 2015.

De kamer overweegt over dit klachtonderdeel het volgende. De notaris heeft klagers met zijn brief van 28 september 2015 voldoende tijdig en uitgebreid ingelicht over zijn werkzaamheden als toegevoegd executeur. Hij heeft in die brief ook gewezen op het feit dat de werkzaamheden niet kosteloos zullen plaatsvinden. Als bijlage bij de brief heeft de notaris een kopie van de door de executeur ondertekende opdrachtbevestiging gevoegd waarin de gehanteerde tarieven zijn vermeld. Aan het slot van de brief van 28 september 2015 heeft de notaris klagers bovendien gewezen op de mogelijkheid van een nadere bespreking. Deze heeft, zo volgt uit de toelichting van partijen, destijds ook plaatsgevonden.

Ook hebben klagers onweersproken gelaten de stelling van de notaris dat geen van de klagers bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hen gezonden gespecificeerde factuur van de notaris van 30 mei 2015.

De kamer is daarom van oordeel dat de klacht op dit punt feitelijk onvoldoende is onderbouwd en ongegrond verklaard dient te worden.

4.5.2 Klachtonderdeel 2)

Klagers verwijten de notaris dat hij de kosten voor het voeren van verweer tegen het gevraagde ontslag voor de toegevoegd executeur ten laste van de nalatenschap brengt. Dit, terwijl het vonnis waarbij de ontslagbeslissing gegeven is, bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen. Dit laatste volgt ook uit de door de notaris gehanteerde algemene voorwaarden. Klagers hebben de notaris hierop tevergeefs aangesproken in hun brief van

18 mei 2017.

De kamer is van oordeel dat klagers de notaris terecht verwijten bedoelde kosten ten laste van de nalatenschap te hebben gebracht en te hebben gelaten, ook nadat bij vonnis bepaald was dat ieder zijn eigen kosten behoorde te dragen en klagers de notaris hierop aangesproken hebben.

Feiten of omstandigheden op grond waarvan de notaris de kosten in dit geval toch ten laste van de nalatenschap, oftewel van de erfgenamen mocht brengen, zijn niet gesteld en niet gebleken.

De klacht wordt daarom op dit punt gegrond verklaard.

4.5.3 Klachtonderdeel 3)

Klagers verwijten de notaris dat hij zich niet houdt aan de richtlijnen van de vereniging van gecertificeerde executeurs. Klagers krijgen geen antwoord op verzoeken over duidelijkheid over de taakverdeling tussen de executeur en de toegevoegd executeur. Ook krijgen zij geen antwoord op de vraag waarom de tegoeden van de nalatenschap niet rentedragend gemaakt zijn.

De notaris stelt dat klagers reeds door de executeur zelf van een ruime hoeveelheid informatie voorzien zijn. De vragen van klagers zijn daarom zeker deels aan te merken als vragen naar de bekende weg. Daarnaast stelt de notaris dat zijn informatieverplichting als toegevoegd executeur beperkt is, of in ieder geval niet zo uitgebreid als klagers veronderstellen. Daarbij komt volgens de notaris dat klagers niet geïnformeerd behoeven te worden over de afspraken over de onderlinge taakverdeling tussen de executeur en de toegevoegd executeur.

De kamer is van oordeel dat op de notaris als toegevoegd executeur een zelfstandige verantwoordelijkheid rust de erfgenamen, klagers in dit geval, naar behoren van informatie te voorzien.

Uit hetgeen de notaris op dit punt heeft aangevoerd volgt naar het oordeel van de kamer niet dat de notaris deze verantwoordelijkheid (volledig) heeft onderkend en/of feitelijk in voldoende mate heeft  genomen. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

4.5.4 Klachtonderdeel 4)

Klagers verwijten de notaris hun vragen als erfgenamen niet te beantwoorden. De afwikkeling van de nalatenschap verloopt daardoor moeizaam.

De kamer overweegt dat dit onderdeel van de klacht feitelijk in ieder geval deels overeenkomt met klachtonderdeel 3) en ook met de klachtonderdelen 4),6) en 9) van de eerder door de kamer beoordeelde klacht (zie 2.8), waarop is beslist bij beslissing van 24 juli 2017. In de voorliggende klacht is door klagers niet toegelicht waarom hun klacht op dit onderdeel specifiek van de eerder beoordeelde klacht(onderdelen) afwijkt. Klagers kunnen daarom niet worden ontvangen in dit onderdeel van de klacht (zie ook 4.3 en 4.4).

4.5.5 Klachtonderdeel 5)

Klagers verwijten de notaris dat hij heeft nagelaten de financiële administratie en het financiële beheer van de nalatenschap (onder andere van de executeur) over te nemen.

Klagers stellen dat zij de notaris daar zowel mondeling als schriftelijk om gevraagd hebben. Klagers hebben op hun tussentijdse vragen over het gevoerde beheer geen verantwoording ontvangen.

De notaris stelt dat hem in de bespreking van 16 oktober 2015 is gebleken dat klager sub 1 voor een belangrijk deel zelf over de administratie van erflater kon beschikken. Klagers hebben de notaris/toegevoegd executeur naar de bekende weg gevraagd. Ook stelt de notaris dat door hem wel degelijk verantwoording is afgelegd.

De kamer, tegen de achtergrond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, komt tot de conclusie dat de notaris wel eindverantwoording heeft afgelegd over zijn werkzaamheden als toegevoegd executeur, maar in gebreke is gebleven voor wat betreft het beantwoorden van tussentijdse vragen.

Van deze vragen is namelijk niet vast komen te staan dat deze onnodig (“naar de bekende weg”) waren. Met de (enkele) doorverwijzing naar de brief van de mede-erfgename heeft de notaris zijn informatieverplichting als toegevoegd executeur daarom niet naar behoren vervuld. De klacht op dit onderdeel wordt dan ook gegrond verklaard.

4.5.6 Klachtonderdeel 6) en klachtonderdeel 7)

De kamer ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen:

(6) De notaris heeft geen duidelijkheid gegeven over de afwikkeling van de nalatenschap van de (vooroverleden) (groot)moeder van klagers.

(7) De notaris heeft niet (duidelijk) gecommuniceerd over de vorderingen en eisen van mede-erfgenaam èn executeur [Q.].

De kamer overweegt dat deze onderdelen van de klacht feitelijk overeenkomen met de klachtonderdelen 2), 3), 4) en 5) van de eerder door de kamer beoordeelde klacht (zie 2.8), waarop is beslist bij beslissing van 24 juli 2017. In de voorliggende klacht is door klagers niet toegelicht waarom hun klacht op deze onderdelen specifiek van de eerder beoordeelde klacht(onderdelen) afwijkt. Klagers kunnen daarom niet worden ontvangen in deze onderdelen van de klacht (zie ook 4.3 en 4.4).

4.5.7 Klachtonderdeel 8)

De declaratie van de notaris is volgens klagers buiten proportioneel hoog. Ook omdat een aantal werkzaamheden in de afwikkeling niet door de notaris maar door derden (BDO/klagers zelf) zijn verricht, is niet duidelijk hoe de notaris tot het declareerde bedrag is gekomen.

De kamer is van oordeel dat klagers hun klacht op dit punt te algemeen gesteld en feitelijk onvoldoende onderbouwd hebben. De klacht wordt daarom op dit punt ongegrond verklaard.

4.6 Maatregel

De kamer is van oordeel dat de klacht van klagers op een aantal onderdelen (zie 4.5.2, 4.5.3 en 4.5.5)  terecht is. De aard en de ernst van het tuchtrechtelijke verwijten die de notaris hierdoor treffen, maken de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht tegen beklaagden 2), 3) en 4);

voorzover de klacht is gericht tegen beklaagde sub 1):

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht op de onderdelen 4), 6) en 7);

- verklaart de klacht ongegrond op de onderdelen 1) en 8);

- verklaart de klacht gegrond op de onderdelen 2), 3) en 5) en legt de notaris hiervoor            de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, voorzitter, mr. L.T. de Jonge,

mr. A.W. Drijver,  mr. J.T.J. Heijstek en mr. F. Drost, leden en ondertekend door

mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.