ECLI:NL:TGZRZWO:2018:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 144/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:88
Datum uitspraak: 20-04-2018
Datum publicatie: 20-04-2018
Zaaknummer(s): 144/2017
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Klagers waren weekend- en vakantiepleegouders van een kind, dat onder voogdij stond van de jeudzorgorganisatie waarbij verweerster werkzaam was als behandelcoördinator. Op een gegeven moment krijgen klagers, die van niets wisten, van de gezinshuisouders en de voogd te horen dat het kind niet meer bij hen zou komen te logeren. Verweerster belt nadien over wijze van afscheid nemen. Klacht gegrond wat betreft onzorgvuldige wijze van beëindiging pleegzorg en van de communicatie hierover. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 april 2018 naar aanleiding van de op 12 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , gezondheidszorgpsycholoog, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door mr. P. Mannaart, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen.

Het verzoek namens verweerster, om de producties 2 en 3 gelet op artikel 67, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) niet aan klagers (persoonlijk) ter beschikking te stellen, is door de voorzitter van het college bij brief van 19 oktober 2017 toegewezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 27 maart 2018, alwaar klagers en verweerster zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

Op initiatief van verweerster is als getuige gehoord F, geboren in 1971 en wonende te G, destijds beleidsadviseur van H.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn vanaf 3 oktober 2014 de weekend- en vakantiepleegouders geweest van I (hierna: het pleegkind), geboren 29 mei 2004, die in een gezinshuis van H verblijft.

Verweerster is werkzaam bij H en was vanaf eind mei 2016 behandelcoördinator van het pleegkind.

In het Pleegcontract met klagers staat onder meer, voor zover thans van belang:

4. Beëindiging van het contract

c. Tussentijdse eenzijdige opzegging door H (zie uitwerking in 4)

g. Beëindiging van het verblijf van het pleegkind bij pleegouder. Het pleegcontract kan alleen schriftelijk beëindigd worden.

5. Tussentijdse eenzijdige beëindiging door H

Eenzijdige tussentijdse beëindiging van de plaatsing door H, vindt alleen plaats als het belang van het pleegkind dit vergt en pas nadat hierover overleg is gevoerd met de pleegouder.

7. Bezwarencommissie

Indien pleegouders bezwaar willen maken tegen beëindiging van het pleegcontract kunnen zij dit doen bij de gezamenlijke bezwarencommissie.”

Op 11 november 2016 zijn klagers door de gezinshuisouders op de hoogte gebracht van het feit dat het pleegkind vanaf half december 2016 geen weekenden en vakanties meer bij klagers zou doorbrengen. Op 2 december 2016 heeft de voogd van het pleegkind klagers gemeld dat het pleegkind in de weekenden en vakanties in het gezinshuis zou blijven.

Verweerster heeft in de tweede week van december 2016 contact opgenomen met klagers om te overleggen over de wijze waarop van het pleegkind afscheid zou worden genomen. Klagers hebben toen meegedeeld het niet eens te zijn met het besluit om het pleegkind niet meer bij het pleeggezin te laten komen.

Klagers hebben op 26 november 2016 een klacht ingediend bij H en bij de Gezamenlijke Klachtencommissie van H, J en K.

Op 12 januari 2017 heeft bij klagers thuis een gesprek plaatsgevonden met de manager van H, de klachtenfunctionaris en verweerster. Verweerster en haar collega’s hebben erkend dat de communicatie beter had gekund en daarvoor excuses aangeboden. Afgesproken werd bij het pleegkind een onafhankelijk psychodiagnostisch onderzoek uit te laten voeren naar de vraag wat goed voor hem zou zijn qua begeleiding, behandeling en woonsituatie. Daarna zou een heroverweging van het besluit tot beëindiging plaatsvinden.

Op 18 januari 2017 is een verslag van het gesprek van 12 januari 2017 naar klagers gezonden.

Op 15 maart 2017 heeft de Gezamenlijke Klachtencommissie de klacht van klagers met betrekking tot de begeleiding vanuit H gegrond verklaard.

In het voorjaar van 2017 heeft een gedragswetenschapper/gezondheidszorgpsycholoog onderzoek gedaan bij het pleegkind. Conclusie van dit onderzoek was dat het gezin van klagers geen geschikt pleeggezin (meer) was voor het pleegkind. Klagers eisten vervolgens een nieuw onderzoek, omdat het onderzoek naar hun mening niet onafhankelijk is geweest. H heeft klagers hierop laten weten dat op hun verzoek om een nieuw onderzoek niet werd ingegaan .

Op 5 juli 2017 werd klagers een brief gestuurd waarin de samenwerkingsovereenkomst werd beëindigd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij klagers niet heeft gesproken voorafgaande aan het nemen van beslissingen omtrent het beëindigen van de plaatsing van hun (weekend-)pleegzoon en onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Voorts verwijten klagers verweerster dat zij klagers niet serieus hebben genomen in hun klachten. Er is geen onafhankelijk onderzoek gedaan bij het pleegkind in het voorjaar van 2017, gelet op de destijds voorgenomen fusie van J en H.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij bij de evaluatie in januari 2016 nog geen behandelcoördinator was. Sinds eind mei 2016 is zij behandelcoördinator. Zij heeft het door haar voorganger ingezette beleid voortgezet. Klagers zijn door de gezinshuisouders en de voogd op de hoogte gesteld van de beëindiging van de plaatsing van het pleegkind. Verweerster erkent dat de communicatie vanuit H beter had gekund. Daarvoor zijn tijdens het gesprek van 12 januari 2017 excuses aangeboden. Als tegemoetkoming aan klagers heeft H aangeboden een onafhankelijk onderzoek te doen en vervolgens de beslissing te heroverwegen. Het onderzoek is onafhankelijk ingezet bij J en volgens de afspraken met klagers uitgevoerd. Verweerster betreurt dat de communicatie richting klagers niet goed is verlopen en, ondanks dat zij betreurt dat de pleegouders zich niet neer kunnen leggen bij de besluitvorming van H in samenspraak met de voogd van het pleegkind, is zij van mening dat zij jegens klagers heeft gehandeld conform de medisch professionele standaard.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, het niet betrekken van klagers bij de besluitvorming over de beëindiging van de plaatsing van hun (weekend-)pleegkind, overweegt het college als volgt. Vaststaat dat reeds in de eerste evaluatiebespreking van januari 2016 is besloten de plaatsing te beëindigen. Ook is toen afgesproken dat hierover een gesprek zou worden gepland met de pleegzorgbegeleider van klagers. Verweerster was bij deze eerste evaluatiebespreking niet betrokken, maar wel bij de tweede evaluatiebespreking van juni 2016. Vaststaat voorts dat klagers niet eerder dan medio november 2016 door de gezinshuisouders op de hoogte zijn gebracht van de beëindiging en begin december 2016 nogmaals door de voogd. Pas medio december 2016 heeft verweerster met klagers contact gehad over de beëindiging van de plaatsing.

5.3

Naar het oordeel van het college had het op de weg gelegen van verweerster, die sinds eind mei 2016 de behandelcoördinator was, om te controleren of de in januari 2016 gemaakte afspraken om klagers over de beëindiging te informeren, waren nagekomen. Dit heeft zij nagelaten en zij heeft op dit punt, naar aanleiding van de tweede evaluatiebespreking, evenmin voldoende actie ondernomen. Een besluit tot beëindiging van plaatsing in een (weekend-)pleeggezin mag evenwel, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet buiten de (weekend-)pleegouders om worden genomen. Dit vloeit reeds voort uit de zorgvuldigheid die een gezondheidszorgpsycholoog in haar beroepsuitoefening in acht dient te nemen, maar in dit geval ook uit het toepasselijke Pleegcontract, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat (eenzijdige) beëindiging pas mag plaatsvinden nadat hierover overleg is gevoerd met de pleegouder. Verweerster erkent ook dat zij op het punt van de communicatie nalatig is geweest. Dat haar optreden anderszins onzorgvuldig zou zijn geweest, zoals klagers stellen maar verder niet onderbouwen, is het college niet gebleken.

5.4

Ter zitting heeft verweerster, ondersteund door de getuigenverklaring, nog een beroep gedaan op de woelige periode die H in 2016 als organisatie doormaakte, als gevolg waarvan haar taak anders werd ingevuld en haar caseload aanzienlijk werd vergroot. Daardoor zou zij niet in staat zijn geweest de communicatie met klagers op de voet te volgen. Naar het oordeel van het college kan hierin echter, gezien de eigen professionele verantwoordelijkheid van verweerster, geen volledige verontschuldiging worden gevonden voor haar nalatigheid met betrekking tot de communicatie met klagers. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.5

Het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Naar aanleiding van de door klagers ingediende klacht heeft verweerster, samen met de manager en de klachtenfunctionaris, op korte termijn met klagers een gesprek gehad, waarin zij heeft erkend dat de communicatie beter had gekund en zij hiervoor haar excuses heeft aangeboden. Ook is toen afgesproken dat een onafhankelijk psychodiagnostisch onderzoek zou plaatsvinden. Naar het oordeel van het college kan niet worden gezegd dat dit onderzoek uiteindelijk onvoldoende onafhankelijk is geweest. Niet valt in te zien waarom de voorgenomen fusie van H en J eraan in de weg stond dat het onderzoek objectief en professioneel werd uitgevoerd. Het is in de praktijk ook niet ongebruikelijk dat een second opinion door een beroepsbeoefenaar uit dezelfde of een gelieerde instelling wordt gedaan.

5.6

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, dient een maatregel te worden opgelegd. In dit geval acht het college een waarschuwing passend. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat verweerster er blijk van heeft gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien. Voorts heeft het college met instemming kennis genomen van de maatregelen die binnen de instelling zijn genomen, waardoor in het vervolg bij aanvang van de plaatsing met de (weekend-)pleegouders wordt besproken dat en hoe zij bij evaluaties worden betrokken.

6. DE BESLISSING

Het college:

- verklaart het eerste klachtonderdeel gegrond;

- legt verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

dr. J.P.C. Jaspers, dr. Th.A.M. Deenen en M.D. Mostert-Uijterwijk,

leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.