ECLI:NL:TGZRZWO:2018:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 049/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:70
Datum uitspraak: 30-03-2018
Datum publicatie: 30-03-2018
Zaaknummer(s): 049/2017
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht van curator tegen arts verstandelijk gehandicapten. Verweerster heeft voordat zij de orthopedische schoenen voorschreef geen toestemming verzocht van de curator. Die toestemming was naar het oordeel van het college wel vereist. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen veronderstellen dat verweerster zich  zou kunnen beroepen op artikel 7:465 lid 4 BW, dat bepaalt dat de hulpverlener zijn verplichtingen jegens de curator niet hoeft na te komen indien deze niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Klacht gegrond, waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 30 maart 2018 naar aanleiding van de op 3 maart 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

bijgestaan door haar zuster C en D, onafhankelijk cliëntondersteuner,

k l a a g s t e r

-tegen-

E , arts verstandelijk gehandicapten,  (destijds) werkzaam te F,

bijgestaan door mr. S.E. Garvelink, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r s t e r  

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 31 oktober 2017 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek;

-  de e-mails van 6 en 14 maart 2018 van D.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 16 maart 2018, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerster bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Ter zitting is eveneens behandeld de klacht tegen de betrokken fysiotherapeut. Deze klacht is bekend onder nummer 050/2017. In die zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de (mede)curator van haar zus G, die ernstig meervoudig gehandicapt is. Zij kan niet spreken of schrijven en haar verstandelijke vermogens zijn zeer beperkt. Zij functioneert op het niveau van een kind van 3 tot 6 maanden oud. G zal verder aangeduid worden als cliënte. Cliënte woonde vanaf 1995 tot eind 2017 op een zorglocatie genaamd H (hierna: de instelling). Verweerster is in dienst bij I en was sinds september 2014 bij de instelling betrokken.

Klaagster is bij brief van 8 december 2015 uitgenodigd voor het bijwonen van het multidisciplinair overleg waarin de betrokken behandelaren van cliënte in gezamenlijkheid tot afstemming zouden komen over de beste zorg voor cliënte. Klaagster liet weten op de geplande datum, 5 januari 2016, verhinderd te zijn en verzocht om het overleg uit te stellen. Omdat het lastig bleek alle disciplines tegelijk aanwezig te laten zijn is het MDO op 5 januari 2016 wel doorgegaan. Hiervan is een verslag opgemaakt. Uit het MDO kwam naar voren dat behandelaars van mening waren dat cliënte behoefte had aan orthopedische schoenen. Verweerster heeft hiervoor een verwijzing geschreven. Het verslag van het MDO is naar klaagster gestuurd. Klaagster was het op punten niet eens met hetgeen vermeld stond in het verslag.

Op 30 juni 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Verweerster heeft de aandachtspunten uit dit gesprek op papier gezet en aan klaagster gestuurd. Klaagster was het niet eens met de inhoud. Ondanks meerdere pogingen is het niet gelukt een tekst op te stellen waar beide partijen het over eens waren. Vanwege het aanstaande verlof van verweerster, heeft zij de gemaakte afspraken doorgestuurd naar de betrokken zorgverleners in de instelling, met de aantekening dat klaagster zich in een deel daarvan niet kon vinden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- het volgende:

1.    Zij heeft zonder cliënte te hebben gezien of met de curator te hebben gesproken besluiten over cliënte genomen;

2.    Zij heeft niet de moeite genomen om de informatie uit het MDO te verifiëren, maar heeft klakkeloos getekend, ook over het besluit met betrekking tot de orthopedische schoenen. Dit staat op gespannen voet met de Modelrichtlijn “Van wet naar Praktijk”;

3.    Zij heeft een verwijzing tot het bestellen van orthopedische schoenen gegeven buiten haar bevoegdheid en zonder het raadplegen van een revalidatiearts;

4.    Zij heeft haar inlichtingenplicht zoals neergelegd in artikel 7:457 lid 1 BW geschonden door zonder voorafgaande toestemming het gespreksverslag van

30 juni 2016 te delen met de instelling.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Verweerster is niet tekort geschoten in haar handelen als AVG. Zij heeft getracht te handelen vanuit het belang van cliënte en heeft een professionele afweging gemaakt waarbij ook de rol en de belangen van klaagster zijn meegewogen. Verweerster heeft zorgvuldig willen zijn maar wel verantwoordelijkheid en kordaatheid willen tonen. Het was voor haar geen optie om bij aanhoudende, blijkbaar uit slechte verhoudingen voorkomende, weerstand de zaak verder op zijn beloop te laten en dan maar geen schoeisel voor te schrijven en, naar aanleiding van het gesprek op 30 juni 2016, geen verslag op te sturen. Dat een andere hulpverlener mogelijk ook een andere afweging had kunnen maken, maakt het handelen van verweerster nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Voor zover nodig zal bij de overwegingen nader op het verweer worden ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachtonderdelen 1 tot en met 3 zal het college samen bespreken. Verweerster was als arts verstandelijk gehandicapten bevoegd orthopedische schoenen voor te schrijven. Zij heeft dat gedaan op basis van de in het MDO aan haar ter kennis gebrachte gegevens. Deze gegevens betroffen rapporten van drie verschillende revalidatieartsen, een bericht van de voorganger (AVG) van verweerster en de informatie van de fysiotherapeut en de andere deelnemers aan het MDO. Het college oordeelt dat verweerster op medisch inhoudelijke gronden in redelijkheid heeft kunnen komen tot het voorschrift voor orthopedische schoenen. Uit de berichten van revalidatieartsen en de AVG vanaf 2001 volgt voldoende duidelijk dat na herhaaldelijke onderzoeken aan cliënte ter bevordering van de loopfunctie verdere ondersteuning nodig was, bij voorkeur in de vorm van orthopedische schoenen. Ook de fysiotherapeut was de mening toegedaan dat orthopedische schoenen mogelijk de loopfunctie van cliënte zouden kunnen verbeteren. Om tot de verwijzing te komen, was niet noodzakelijk dat verweerster cliënte zelf had onderzocht. In zoverre zijn de klachten ongegrond. Dat geldt ook voor zover klaagster verweerster verwijt dat het MDO doorgang heeft gevonden zonder haar. Verweerster had geen enkele bemoeienis met de planning van het MDO en de omgang met de correspondentie hierover met klaagster. De discussie over de vraag of cliënte ooit heeft kunnen lopen, zoals in één van de rapporten van de revalidatieartsen staat, laat het college in het midden. Vast staat tussen partijen dat cliënte een zekere loopfunctie had en dat die in de loop der tijd minder is geworden. Ook zijn partijen het erover eens dat behoud van de loopfunctie belangrijk is.

5.3

Verweerster heeft voordat zij de orthopedische schoenen voorschreef geen toestemming verzocht van de curator, klaagster. Die toestemming was naar het oordeel van het college wel vereist. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen veronderstellen dat verweerster zich zou kunnen beroepen op artikel 7:465 lid 4 BW, dat bepaalt dat de hulpverlener zijn verplichtingen jegens de curator niet hoeft na te komen indien deze niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het voorbijgaan aan het toestemmingsvereiste kan immers alleen in uitzonderlijke gevallen. De beperkte loopfunctie van cliënte had mogelijk verbeterd kunnen worden met orthopedische schoenen, maar de bestaande voorziening was niet zonder nut. Het slechts mogelijk verbeteren van de ondersteuning door orthopedisch schoeisel ter behoud van de loopfunctie ziet het college niet als een uitzonderlijk geval. Verder kan niet worden aangenomen dat klaagster zich bij haar verzet tegen orthopedische schoenen uitsluitend heeft laten leiden door subjectieve waardeoordelen, medelijden of persoonlijk getinte waardering van zin en kwaliteit van leven. Verweerster kende de inhoudelijke bezwaren van klaagster ten tijde van het nemen van de beslissing niet. De bezwaren die klaagster in deze procedure heeft geuit, namelijk dat een verandering van schoeisel kan leiden tot pijn en ongemak bij cliënte terwijl cliënte zich niet kan uiten en fysieke tekenen van pijn en ongemak pas later aan het licht komen, komen voort uit het belang van cliënte. Dat over deze bezwaren anders gedacht kan worden, maakt dit niet anders. Omdat verweerster ervan op de hoogte was dat er al ruim 14 jaar een discussie was met de curator over nut en noodzaak van orthopedische schoenen, kon zij ook niet veronderstellen dat de benodigde toestemming was verleend of dat het voorschrijven van orthopedische schoenen in dit geval viel onder een verrichting van niet ingrijpende aard (artikel 7:466 lid 2 BW).

5.4

Verweerster heeft dus met voorbijgaan aan de noodzakelijke toestemming van klaagster orthopedische schoenen besteld en dat is haar tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster is zich kennelijk onvoldoende bewust geweest van de juridische positie van de curator. In dit geval gaat het er niet om of de familie op de hoogte is van de zorg die aan hun gehandicapte familielid wordt verleend, maar om de wettelijke vertegenwoordiger die in plaats van de wilsonbekwame patiënt informed consent moet geven voor alle medische verrichtingen, waaronder het voorschrijven van orthopedische schoenen mede dient te worden verstaan. Dit een en ander laat onverlet dat het college kan invoelen dat verweerster, als relatieve buitenstaander, heeft gemeend in het belang van cliënte te moeten doorpakken in een zeer langdurige impasse tussen klaagster en de instelling die voortkomt uit een moeizame verhouding over allerhande onderwerpen.

5.5

De vierde klacht is ongegrond. Verweerster heeft meerdere keren geprobeerd met klaagster op één lijn te komen over de schriftelijke neerslag van wat op 30 juni 2016 was besproken. Dat leidde niet tot een eensgezind resultaat. Verweerster diende echter wel de informatie aan de rechtstreeks betrokken medebehandelaren over te dragen op het moment dat zij met zwangerschapsverlof ging. Daarom heeft zij de op schrift gestelde resultaten van de bespreking en wat partijen daarover verdeeld hield terecht medegedeeld aan de instelling.

5.6

De klachten zijn grotendeels ongegrond. De klacht is gegrond waar het het voorbijgaan aan het toestemmingsvereiste betreft. Het college vindt een waarschuwing passend. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          waarschuwt verweerster;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, alsmede ‘Medisch Contact’.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M Willemse, voorzitter en A.M.V. Dommisse en

dr. P.H. Wiersma, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.