ECLI:NL:TGZRZWO:2018:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 326/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:56
Datum uitspraak: 02-03-2018
Datum publicatie: 02-03-2018
Zaaknummer(s): 326/2017
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerster (verpleegkundige) dat zij door haar huisbezoeken bij klaagster psychische klachten en verwarring heeft veroorzaakt. Verweerster loog tegen klaagster en dat maakte klaagster ziek. Het college overweegt dat uit het dossier blijkt dat verweerster zich voldoende heeft ingespannen, de verder niet toegelichte verwijten blijken daaruit niet. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 maart 2018 naar aanleiding van de op 11 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag ingekomen en naar het tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht  van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verpleegkundige, destijds werkzaam te B,

bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het mondelinge vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder stukken uit het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is in juli 2010 bevallen van een zoon, D. Zij en haar partner, met wie zij in relatietherapie was, kregen verschil van mening met de kraamzorg thuis, hetgeen ertoe leidde dat deze niet meer kwam. D groeide slecht, raakte uitgedroogd en was suf.

Op 5 juli 2010 werd D opgenomen in het ziekenhuis op de kraamafdeling.

Klaagster werd in het ziekenhuis door een psychiater gezien en klaagster werd na haar verblijf in het ziekenhuis enkele dagen opgenomen in een psychiatrische instelling.

Verweerster was in 2010 en 2011 werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij het zogeheten FACT-team van het programma psychotische stoornissen van E. Vanaf juli 2010 was verweerster sturend behandelaar van klaagster. Een van de doelen van het FACT-team is om patiënten thuis ambulant te begeleiden. In dat kader heeft verweerster diverse huisbezoeken afgelegd. Per 1 april 2011 heeft verweerster de behandeling en begeleiding van klaagster overgedragen wegens haar vertrek per die datum bij GGz centraal.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij door haar huisbezoeken bij klaagster psychische klachten en verwarring heeft veroorzaakt. Verweerster loog tegen klaagster en dat maakte klaagster ziek. Klaagster heeft veel schade geleden door het wantrouwende gedrag van verweerster.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster stelt zich op het standpunt dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Het spijt verweerster dat klaagster traumatische ervaringen zou hebben gehad door haar begeleiding en dat zij verweerster als wantrouwend heeft ervaren. Verweerster herkent zich hier niet in. Verweerster heeft zich naar haar oprechte herinnering ingespannen om klaagster adequaat begeleiding te bieden met respect voor de zienswijze van klaagster voor de gebeurtenissen. Verweerster heeft, zoals van haar mag worden verwacht, klaagster soms vragen gesteld ter realiteitstoetsing. Dit was niet omdat zij klaagster wantrouwde maar om te kunnen beoordelen of klaagster zich met haar zoontje D adequaat kon redden. Verweerster heeft in dat kader er tevens voor zorg gedragen dat klaagster begeleiding kreeg van een gespecialiseerde gezinsverzorgende.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit het door verweerster overgelegde dossier blijkt dat klaagster in een moeilijke periode zat met haar pasgeboren zoontje en haar partner die haar verliet en dat zij veel boosheid en verdriet voelde over het verloop van de ziekenhuisopname en de opname daarna in E. Verweerster heeft klaagster ruimte geboden om haar verdriet en boosheid daarover te uiten. Daarnaast heeft zij in overleg met de psychiater een concept behandelplan opgesteld. Concreet is er echter in de periode dat verweerster betrokken was bij klaagster geen behandelplan tot stand gekomen omdat klaagster zich hier niet in kon vinden. Dit was geen onwil maar eerder onvermogen omdat er andere problemen op de voorgrond stonden. Verweerster heeft klaagster voorgesteld om onderzoek te doen naar een mogelijke diagnose in het autismespectrum. Klaagster wenste hier echter niet aan mee te werken.

Hoewel het contact niet altijd soepel verliep, is het college van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verweerster zich voldoende heeft ingespannen om klaagster te steunen en dat de –verder niet toegelichte- verwijten zoals genoemd onder 3. van deze beslissing daaruit niet blijken. Dat klaagster dit achteraf anders heeft ervaren, maakt niet dat de stelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld op enigerlei wijze aannemelijk is geworden.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.H. de Vries en

E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.