ECLI:NL:TGZRZWO:2018:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 149/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:50
Datum uitspraak: 23-02-2018
Datum publicatie: 23-02-2018
Zaaknummer(s): 149/2017
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen geneesheer directeur. Klaagster heeft niet feitelijk onderbouwd, en het is ook niet gebleken, dat verweerder in zijn toezichthoudende taak als eindverantwoordelijke is tekortgeschoten. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 februari 2018 naar aanleiding van de op 21 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het aanvullend klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 12 oktober 2017 gehouden mondeling vooronderzoek, alwaar alleen klaagster is verschenen, met aangehecht de door klaagster overgelegde stukken.

2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster heeft, terwijl zij onvrijwillig was opgenomen met een voorwaardelijke machtiging ingevolge de Wet Bopz, bij brief van 21 december 2016 aan verweerder in diens hoedanigheid van geneesheer-directeur verzocht om de rechterlijke machtiging per direct op te heffen. Verweerder heeft zowel klaagster als de behandelend psychiater gehoord en vervolgens bij brief van 27 december 2016 deze opheffing geweigerd. Wel heeft verweerder per die datum ontslag onder voorwaarden verleend.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij zaken die van belang zijn voor een goede zorgverlening niet intern bespreekbaar heeft gemaakt. Mede gelet op hetgeen klaagster bij het mondeling vooronderzoek naar voren heeft gebracht, doelt klaagster erop dat psychiaters leugenac htige/onjuiste verklaringen hebben afgelegd en onvoldoende aan elkaar hebben overgedragen, zij is niet betrokken bij het behandelplan en er is onvoldoende somatische zorg geweest, waarbij klaagster noemt dat zij te lang heeft moeten wachten op druppels voor oorproblemen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij als geneesheer-directeur ten aanzien van het ontslag slechts als taak heeft een procedurele toets uit te voeren en dat hem voor het overige niet duidelijk is op welke andere taken binnen de zorgverlening klaagster doelt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Aan de geneesheer-directeur zijn ingevolge de Wet Bopz een aantal taken toebedeeld met betrekking tot ingevolge deze wet onvrijwillig opgenomen of op te nemen patiënten, zoals het ondertekenen van geneeskundige verklaringen, het zorg dragen voor het spoedig opstellen van een behandelingsplan, het toezien op dan wel beslissen over dwangbehandeling, het verlenen van verlof en het verlenen van ontslag. De splitsing van taken tussen behandeling en eindverantwoordelijkheid betekent dat de behandeling minder wordt belast met allerlei voor de patiënt zwaarwegende beslissingen die voorbehouden zijn aan de geneesheer-directeur, hetgeen wel impliceert dat de geneesheer-directeur wat meer op afstand staat van die behandeling.

5.3

Klaagster heeft haar klacht ten aanzien van verweerder niet verder feitelijk onderbouwd dan de boven weergegeven voorbeelden. In het midden kan blijven of de zorg al dan niet onvoldoende is geweest. Zoals overwogen, staat verweerder op afstand van de dagelijkse behandeling en is, als daarin iets fout is gegaan, hem dit niet zonder meer tuchtrechtelijk aan te rekenen. Klaagster heeft niet feitelijk onderbouwd, en het is ook niet gebleken, dat verweerder in zijn toezichthoudende taak als eindverantwoordelijke is tekortgeschoten. Gelet hierop is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.H. Koene, voorzitter, en A.A.G. van den Ende en

dr. M.H. Braakman, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.