ECLI:NL:TGZRZWO:2018:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 137/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:49
Datum uitspraak: 23-02-2018
Datum publicatie: 23-02-2018
Zaaknummer(s): 137/2017
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige over het volgens klaagster achter haar rug om pleiten voor een rechtelijke machtiging, geen navraag doen bij toenmalig hulpverleners en het ongevraagd inschakelen van de crisisdienst. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 februari 2018 naar aanleiding van de op 31 mei 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verpleegkundige, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift;

- het medisch dossier met betrekking tot klaagster;

- het proces-verbaal met de bijlagen van het op 12 oktober 2017 gehouden mondeling vooronderzoek, alwaar uitsluitend klaagster is verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is op 28 augustus 2016 met een inbewaringstelling (IBS) ingevolge de Wet Bopz onvrijwillig opgenomen in een psychiatrische instelling. Verweerster, werkzaam bij het FACT-team als zorgcoördinator, heeft klaagster op 19 september 2016 in verband met het naderende einde van de IBS bezocht in de kliniek samen met een collega-verpleegkundige. Verweerster noteerde dat zij heeft doorgegeven aan de verpleging dat klaagster aangaf nog enkele weken in de kliniek te willen verblijven en dat zij het zeer zorgwekkend zou vinden als klaagster met ontslag zou gaan en dat het FACT-team niet in staat was op korte termijn intensieve thuiszorg te geven.

Verweerster noteerde op 14 oktober 2016 dat zij had geprobeerd telefonisch contact te leggen met de betrokken hulpverleners. Toen dat niet lukte, heeft zij een e-mail gestuurd waarin zij haar bezoek op 4 november 2016 samen met een collega aan klaagster en een intake met de psychiater op 9 november 2016 aankondigde en verzocht om een warme overdracht in aanwezigheid van beide toenmalige hulpverleners.

Vervolgens heeft verweerster klaagster thuis bezocht op 4 november 2016. Zij noteerde dat de buren en de aanwezige zussen van klaagster zich zorgen maakten, dat er sprake was geweest van incidenten in de buurt, dat klaagster was gestopt met de medicatie en dat het gesprek thuis ontspoorde. Hierop heeft verweerster na ruggespraak met de behandelend psychiater de crisisdienst gebeld. Daarna is klaagster weer opgenomen met een IBS.

Tijdens het FACT-bord-overleg van 7 november 2016 is klaagsters situatie in het multidisciplinair team besproken. Genoteerd werd dat bij de kliniek het verzoek zou worden neergelegd om een rechterlijke machtiging aan te vragen. Verweerster heeft hierop gebeld met de psychiater in de kliniek, die aangaf dat daartoe al besloten was.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

a. dat zij op 19 september 2016 al na 5 minuten achter de rug van klaagster om heeft gepleit voor een rechterlijke machtiging.

b. dat zij voorafgaand aan de overdracht op 4 november 2016 geen navraag heeft gedaan bij de toenmalige hulpverleners van klaagster;

c. dat zij op 4 november 2016 ongevraagd de crisisdienst heeft ingeschakeld en daarbij heeft gezegd dat klaagster de aanwezigen heeft geschopt, geslagen en bedreigd;

d. dat zij op 11 november 2016 weer achter de rug van klaagster om een aanvraag heeft gedaan voor een rechterlijke machtiging op basis van huiselijk geweld dat nooit heeft plaatsgevonden.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert verweer, waarover hieronder zo nodig nader.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachten die klaagster heeft geuit vinden geen steun in het medisch dossier. Verweerster heeft daarin voorbeeldig notities gemaakt van haar bevindingen. Daaruit blijkt dat verweerster op 19 september 2016 van klaagster begreep dat zij voornemens was nog enige weken opgenomen te blijven. Er was voor verweerster dus geen reden te pleiten voor een rechterlijke machtiging en het blijkt ook niet uit het dossier dat zij dat heeft gedaan. Dat verweerster bij de verpleging haar zorgen heeft geuit als klaagster aanstonds naar huis zou gaan, mede omdat de zorg via het FACT-team nog niet geregeld was, is op basis van het dossier te volgen. Vervolgens blijkt uit het dossier dat verweerster haar best heeft gedaan voorafgaand aan haar thuisbezoek bij klaagster op

4 november 2016 informatie bij de toenmalige hulpverleners in te winnen. Dat dat niet is gelukt en dat deze door een misverstand niet bij het thuisbezoek aanwezig waren, is verweerster niet te verwijten. Uit het dossier blijkt dat verweerster in het dossier heeft genoteerd dat patiënte verbaal agressief was, om zich heen trapte/trapbewegingen maakte en op de piano ramde. Het getuigt van zorgvuldigheid dat verweerster ruggespraak heeft gehad met de behandelend psychiater en het is te volgen dat zij vervolgens de crisisdienst heeft gebeld. De onweersproken stelling van verweerster dat zij klaagster en haar zussen erover heeft geïnformeerd dat de crisisdienst zou komen, vindt steun in het dossier. Het is ten slotte wederom te volgen dat verweerster, overigens als uitvloeisel van een niet alleen door haar genomen beslissing in het FACT-bord-overleg, bij de kliniek het voorstel heeft neergelegd om een rechterlijke machtiging aan te vragen. De juistheid van deze beslissing wordt ondersteund door het feit dat de kliniek daartoe reeds had besloten, dat een onafhankelijk psychiater vervolgens een daartoe strekkende geneeskundige verklaring heeft opgesteld en dat de rechter een voorlopige machtiging heeft verleend.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.M. Koene, voorzitter, en A.H. de Vries en

E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van

mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.