ECLI:NL:TGZRZWO:2018:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 094/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:4
Datum uitspraak: 08-01-2018
Datum publicatie: 08-01-2018
Zaaknummer(s): 094/2017
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klager, toen deze pijn kreeg aan zijn recent geopereerde knie, niet gezien maar (door de assistente) telefonisch laten aangeven dat klager het ziekenhuis moest bellen. Verweerder was in de veronderstelling dat klager het snelst geholpen zou zijn als hij rechtstreeks contact zocht met het ziekenhuis. Dat deze begrijpelijke veronderstelling onjuist was, is verweerder niet ter ore gekomen. Verweerder heeft zich niet kunnen (of hoeven) realiseren dat klager een probleem had met het verkrijgen van noodzakelijke zorg. Of de echtgenote van klager in het contact met verweerder dat enkele dagen later heeft plaatsgevonden duidelijk haar zorg heeft voorgelegd over wat zij zou moeten doen als een vergelijkbare situatie zich weer zou voordoen is niet duidelijk geworden. Achteraf is daarom niet vast te stellen dat verweerder op dit punt verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 januari 2018 naar aanleiding van de op 20 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. P.H.N. Keuning-Taapken, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- een brief d.d. 9 november 2017 van de zijde van verweerder, met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

Klager heeft bij brief van 14 november 2017 aangekondigd dat zijn echtgenote

(D) en E als getuigen bij de zitting aanwezig zullen zijn en dat zijn echtgenote namens hem het woord zal voeren.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 december 2017. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote voornoemd. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. Keuning voornoemd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is op 19 januari 2016 in het ziekenhuis te F geopereerd aan zijn linkerknie.

Op 21 januari 2016 is klager ontslagen uit het ziekenhuis. Op maandag 1 februari 2016 heeft de echtgenote van klager (hierna: de echtgenote) wegens hevige pijnklachten van klager aan zijn knie, contact opgenomen met de huisartsenpraktijk van verweerder. De assistente heeft de echtgenote geadviseerd contact op te nemen met het ziekenhuis in F. Dit advies is door verweerder geautoriseerd. In de journaalregels staat bij 1 februari 2016:

“S H: Echtgenote belt: heeft nieuwe knie. Dik warm, schreeuwt van de pijn. Begon vrijdag maar het kan nu echt niet meer. [tel.nummer]. 1000 pcm vanochtend en vanmiddag nog eens 1000 mg. En 500 ibuprofen. DM: advies: terugbellen naar zh, morgen is het 2 weken geleden, de operatie.

E Gonartrose

P C klopt. Bel ZH”

De echtgenote heeft het ziekenhuis in F gebeld. Daar werd zij verwezen naar de huisarts. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de echtgenote hierna nog heeft gebeld met de huisarts. Klager stelt van wel, verweerder betwist dit.

Uiteindelijk heeft een aanwezige vriendin (bovengenoemde E) van klager en zijn echtgenote een ambulance gebeld. Klager is hierna vijf dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis van F.

Op 3 februari 2016 heeft de echtgenote met verweerder gesproken. Hierover staat in het journaal van de echtgenote:

“S Man 2 nieuwe knieën, ging goed. Gisteren veel pijn knie li. Pat had niet gevoel van steun. Adv was contact op te nemen met ZH. Pat heeft dit gedaan, kreeg te horen dat het toch zaak van HA zou zijn… Later door pat ambu gebeld. Pat opgenomen in F. Was geen infect/breuk. Krijgt pijnstillers.

E Probleem met ziekte van partner

P uitleg: lag binnen periode verantwoordelijkheid chir. Niet goed dat ZH niet zelf naar ons belde.”

In het journaal van de echtgenote staat bij 4 februari 2016:

“S In F ass gesproken: zegt dat het verantwoordelijkheid HA was!

E Probleem met ziekte van partner

P laat F mij maar bellen

S I: belt nav gesprek van gisteren over haar man. Wil graag dat je haar belt om het verder te bespreken?”

Op 9 mei 2016 heeft de klachtencommissie huisartsenzorg J een door de echtgenote ingediende klacht gegrond verklaard.

Bij brief van 20 mei 2016 aan klager en zijn echtgenote heeft verweerder (nogmaals) zijn visie op de gang van zaken gegeven.

De beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder heeft klager een vergoeding uitgekeerd.

In een artikel van 1 april 2017 in G [krant, RTC Zwolle] heeft klager zijn verhaal gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

a. op 1 februari 2016 weigerde klager zorg te verlenen toen deze pijnklachten aan zijn recentelijk geopereerde knie kreeg;

b. in feite helemaal niets met de klacht van klager en zijn echtgenote over bovenstaande heeft gedaan, in die zin dat verweerder, toen de echtgenote van klager hem op 3 februari 2016 hierover aansprak, aangaf dat niet hij, maar het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk was en enkel stelde dat de echtgenote van klager de specialist maar moest vragen om de huisarts op te bellen.

Klager licht toe dat zijn echtgenote, nadat het ziekenhuis te kennen had gegeven dat klager bij de huisarts moest zijn, nogmaals de huisartsenpraktijk heeft gebeld. De assistente heeft toen aangegeven niets te kunnen doen. Klager voelt zich in de steek gelaten door verweerder. Toen bleek dat het ziekenhuis klager niet kon helpen had verweerder even moeten komen om de situatie in te schatten.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat zijn reactie op 1 februari 2016 was gebaseerd op het uitgangspunt dat de huisartsen binnen de regio waar verweerder werkzaam is, transmurale afspraken hebben met de omringende ziekenhuizen over wie de zorg verleent aan patiënten na uitgevoerde operaties. Deze afspraak houdt in dat patiënten rechtstreeks het ziekenhuis kunnen bellen voor klachten die wijzen op complicaties van de betreffende operatie en vervolgens aldaar gezien worden. Een tweede telefoontje door de echtgenote naar de praktijk van verweerder heeft op

1 februari 2016 niet plaatsgevonden. Als de echtgenote na het contact met het ziekenhuis in F contact had opgenomen met verweerder had hij zelf terstond het ziekenhuis gebeld. Voor verweerder was helder dat klager klachten had die wezen op een postoperatieve complicatie. En het kan niet zo zijn dat een patiënt in een dergelijk geval van het kastje naar de muur wordt gestuurd.

Op 3 februari 2016 heeft verweerder de gang van zaken doorgesproken met de echtgenote van klager.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het handelen op 1 februari 2016

De gebeurtenissen op 1 februari 2016 zijn niet meer geheel vast te stellen. Wel staat vast dat verweerder heeft aangenomen dat klager met postoperatieve klachten rechtstreeks contact op kon nemen met het opererend ziekenhuis. Verweerder baseerde zich hierbij op transmurale afspraken die tussen de huisartsen in de regio en het regionale ziekenhuis golden. Hoewel deze aanname in geval van het ziekenhuis waar klager was geopereerd onjuist bleek, zijn dergelijke afspraken wel zo gebruikelijk dat verweerder niet kan worden verweten dat hij bij zijn handelen in eerste instantie is uitgegaan van deze, achteraf bezien, onjuiste aanname.

Uit de verklaringen van de echtgenote en E valt voorts op te maken dat de echtgenote van klager twee maal de assistente van de huisartsenpraktijk aan de telefoon heeft gehad. Dit strookt ook met de door verweerder ter zitting overgelegde voip-registratie van ingaande en uitgaande gesprekken. Op de lijst met inkomende telefoontjes komt geen telefoonnummer van klager of zijn echtgenote voor. Wel is verweerder op 1 februari 2016 om 14:45:45 uur gebeld met een geblokkeerd nummer. Om 14:52:01 uur heeft een uitgaand telefoontje plaatsgevonden van de assistente van verweerder naar het mobiele nummer van de echtgenote. De verklaringen van de getuigen, de aantekeningen in het dossier en de voip-registratie in aanmerking genomen, gaat het college uit van de hieronder weergegeven gang van zaken:

- de echtgenote heeft om 14.45 uur gebeld met de praktijk van verweerder. Tijdens dit gesprek heeft de assistente haar geadviseerd contact op te nemen met het ziekenhuis;

- de echtgenote heeft direct hierna contact opgenomen met het ziekenhuis, waarbij haar te kennen is gegeven dat zij zich (eerst) tot de huisarts diende te wenden;

- de assistente heeft in de tussentijd bij verweerder bevestiging gezocht van haar aanname dat klager zich tot het ziekenhuis diende te wenden, wat verweerder bevestigde;

- om 14.52 uur heeft de assistente contact opgenomen met de echtgenote. In dit contact heeft de echtgenote van klaagster aangegeven dat het ziekenhuis naar de huisarts verwees, waarop de assistente, indachtig het overleg met verweerder, haar heeft geadviseerd het ziekenhuis terug te bellen.

Nergens uit blijkt dat de assistente dit tweede telefoongesprek nog met verweerder heeft besproken. Heel goed mogelijk is dan ook dat verweerder niet op de hoogte was van de omstandigheid dat het ziekenhuis klager naar verweerder had verwezen.

Verweerder is daarmee in de veronderstelling gebleven dat klager en zijn echtgenote het snelst geholpen zouden zijn als zij rechtstreeks contact zochten met het ziekenhuis. Dat deze begrijpelijke veronderstelling onjuist was, is verweerder niet ter ore gekomen. Verweerder heeft zich dus niet kunnen (of hoeven) realiseren dat klager een probleem had met het verkrijgen van noodzakelijke zorg en is daardoor niet in de gelegenheid geweest zijn beleid daarop aan te passen en eventueel zelf contact op te nemen met het ziekenhuis. Het college is dan ook van oordeel dat verweerder de op 1 februari 2016 ontstane situatie niet in tuchtrechtelijke zin kan worden verweten. Het eerste klachtonderdeel faalt.

Ten aanzien van het handelen op 3 februari 2016

De echtgenote heeft op 3 februari 2016 een gesprek gehad met verweerder. Tijdens de zitting heeft de echtgenote uitgelegd dat zij op die dag naar verweerder ging met het voornemen te klagen over de gang van zaken en dat verweerder haar daarop heeft uitgelegd dat het ziekenhuis naar zijn mening verantwoordelijk was en dat ze zich met haar klacht tot het ziekenhuis moest wenden. Deze lezing past in de weergave die verweerder van dit gesprek heeft gegeven in de journaalregels. In zoverre bestaat over het gesprek op 3 februari 2016 geen verschil van inzicht. Dat de echtgenote op 3 februari 2016 ook haar zorg heeft voorgelegd over wat zij zou moeten doen als een vergelijkbare situatie zich weer zou voordoen, weet zij niet meer. Nu verweerder zich niet kan herinneren dat deze zorg expliciet aan de orde is geweest en hierover ook niets is terug te vinden in de journaalregels, gaat het college er vanuit dat dit niet het geval is geweest. Aangenomen moet dan ook worden dat verweerder op 3 februari 2016 de hulpvraag van de echtgenote (waar moet ik zijn als dit nog een keer gebeurt) niet heeft begrepen en ook niet heeft hoeven te begrijpen.

De echtgenote heeft ter zitting verklaard dat de hiervoor genoemde hulpvraag mogelijk wel aan de orde is geweest tijdens een telefoongesprek op 4 februari 2016. Zij had die dag in het ziekenhuis te horen gekregen dat de huisarts na de eerste 24 uur verantwoordelijk was en heeft hierop nogmaals telefonische uitleg gevraagd aan verweerder. Verweerder zou hierop volgens de echtgenote hebben gezegd dat dit ook niet zo kon en dat het ziekenhuis in dat geval contact met hem had moeten opnemen. Dit is in lijn met de aantekening van verweerder in de journaalregels, waar verweerder heeft genoteerd “laat F mij maar bellen”. Hiermee heeft de echtgenote van klager niet de geruststelling verkregen die zij graag wilde, namelijk dat zij bij onduidelijkheid niet tussen twee zorgverleners in zou zitten die naar elkaar wezen zonder contact op te nemen met elkaar. Het is te betreuren dat verweerder deze behoefte van de echtgenote niet heeft herkend. Omdat echter ook ten aanzien van het contact op 4 februari 2016 niet duidelijk is geworden in hoeverre deze hulpvraag daadwerkelijk aan de orde is gesteld, is achteraf niet vast te stellen dat verweerder in dezen verwijtbaar heeft gehandeld, zodat ook het tweede klachtonderdeel faalt.

5.3

Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.M. Komen en dr. G.J.M. Akkersdijk, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.