ECLI:NL:TGZRZWO:2018:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 092/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:3
Datum uitspraak: 08-01-2018
Datum publicatie: 08-01-2018
Zaaknummer(s): 092/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verzamelklacht tegen huisarts. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 januari 2018 naar aanleiding van de op 19 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.H.M. de Jonge, advocaat bij SRK Rechtsbijstand,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van 24 mei 2017 van de zijde van klager;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- een brief van klager van 15 november 2017.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 december 2017. Klager en verweerder zijn daarbij verschenen, verweerder is daarbij bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. De Jonge voornoemd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medische dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is van eind 2011 tot juni 2017 patiënt geweest van verweerder.

Gedurende deze periode is klager met klachten van uiteenlopende aard bij verweerder op het spreekuur geweest. Voor zover van belang voor de beoordeling van de ingediende klacht gaat het om de volgende contacten:

Knieklachten vanaf december 2016

In het huisartsenjournaal wordt bij 23 december 2016 pijn onder de rechterknieschijf vermeld. Bij P staat: “besproken: scan lijkt weinig zinvol. Zn proefinj re knie”. Een cortisoninjectie (Kenacort A 40) is gegeven op 29 december 2016.

Op 13 januari 2017 is klager in verband met zijn knieklachten verwezen naar D.

Bij 25 januari 2017 staat in het huisartsenjournaal:

“S Nog last knie re, bandgevoel na inj. FT E: vocht in knie? Heeft verw ortho: 9 mrt.

O Loopt normaal. Knie re: geen hydrops. Fl/ext gb

E Knie symptomen/klachten

P ortho afwachten

[…]”

Op 10 april 2017 zijn de knieklachten van klager beoordeeld door een sportarts orthopedie van D. Deze heeft een patellofemoraal syndroom vastgesteld en geadviseerd fysiotherapie te herstarten.

Schouderklachten

In het huisartsenjournaal staat bij 9 juli 2012 over schouderklachten het volgende:

“S […]

Schouderklachten li, heeft daarvoor een injectie gehad 5-6 maanden geleden, ook foto’s gemaakt, beginnende slijtage aan schouders.

O […]

Schouder Li: beweging normaal, abductie normaal, adducctie ormaal, anteflexie, retroflexie normaal. Geen drukpijn epidcondylen.”

En bij 26 januari 2016:

S Heel verhaal: ontevreden over ortho, is niet geïnteresseerd in hak. MRI gehad, inj gehad, geen effect. Ortho alleen geïnteresseerd in openen nieuwe DBC…

O loopt normaal

E Voet/teen symptomen/klachten

P adv retour ortho

S Nog last re schouder (? 2012 eenmalig vermelding li schouder)

E schouder symptomen/klachten

P adv nieuwe afspraak maken

[…]”

Klachten linker hiel

Op 24 april 2015 wordt klager gezien met klachten van de linkerhiel. In het huisartsenjournaal staat hierover:

“S Last van li hiel. 6w Trauma-nieuwe hockeyschoenen

O Loopt normaal. Wijst med zijde, net onder de enkel. Wat drukpijn.

Achillespees gb

E Voet/teen symptomen/klachten

P DICLOFENAC-NATRIUM TABLET MSR 50MG 30 3D1T”

Na het aanhouden van de klachten is op 13 mei 2015 naproxen voorgeschreven. Op verzoek van klager is hij op 10 juni 2015 verwezen naar een orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg heeft klager op 21 juni 2015 op het spreekuur gezien. De conclusie was dat sprake was van een achillespees-tendinopathie links. De orthopedisch chirurg heeft instructies gegeven voor excentrische oefeningen en gewaarschuwd voor het vaak langdurige beloop.

Op 21 juli 2015 is klager gezien door een podotherapeut.

Op 31 augustus 2015 is klager in verband met aanhoudende klachten opnieuw gezien door de orthopedisch chirurg. Deze heeft na aanvullend (MRI)onderzoek geconcludeerd dat sprake was van een milde insertie-tendinopathie van de achillespees links. Bij beleid staat genoteerd: “Infiltratie corticosteroiden/lidocaine 20/5” .

De klachten van klager aan de linkerhiel bleven bestaan, waarna klager op 13 juni 2016 op eigen verzoek is verwezen naar D.

Rugklachten

In een e-mail van 12 december 2016 heeft klager melding gemaakt van sinds zijn 24e bestaande rugklachten. Daarbij heeft hij ook melding gemaakt van een ongeveer 8 jaar eerder op een rontgenfoto geconstateerde geslonken tussenwervelschijf. Klager heeft in deze e-mail benoemd dat hij meer dan eens een doof bovenbeen heeft, chronische pijn in de knie en dat hij graag een verwijzing wil naar een neuroloog.

Verweerder heeft klager hierop geadviseerd een afspraak te maken voor het spreekuur. Dit spreekuurcontact heeft plaatsgevonden op 23 december 2016. Over dit consult staat in het huisartsenjournaal:

“S Pijn rug naar re been, al 40 jr. eerder X gehad. Nooit scan. Re been sowieso slecht operaties knie en enkel gehad. Loopt bij FT El. Adv oefening doen. Niet gesproken over hernia. Pat denkt nu dat het door aansturing vanuit rug komt. Voorzijde dijben sos doof, sinds 45-5jr. Wil naar neuroloog. Mn pijn onder knieschijf re.

O Loopt normaal. Komt vlot uit zit. Oogt niet pijnlijk. Re been: heup gb bursagb. Knie gb. Refl hyporeflexie. Sens: lat zijde bovenbeen wat minder?

E Been/dijbeen symptomen/klachten

P besproken: scan lijkt weinig zinvol. […]”

Klachten van slapeloosheid en depressie

In het huisartsenjournaal wordt in oktober 2012 voor het eerst melding gemaakt van klachten van een down gevoel en slapeloosheid bij klager. In verband hiermee heeft klager op 8 oktober 2012 oxazepam voorgeschreven gekregen en op 24 oktober 2012 temazepam. Op 16 augustus 2013 is klager door een collega van verweerder fluoxetine voorgeschreven.

In het huisartsenjournaal staat bij 2 september 2013:

“S Gaat heel slecht. Solliciteren weinig succesvol. Wel gesprekken. In F aangenomen als docent HBO. Lessen beginnen volgende week. 0.8 FTE. Ziet er tegenop slaapt slecht. Heeft fluoxetine via G, is hier zelf weer mee gestopt steeds somberder, merkt er weinig van. Last van eczeem. Drinkt meer. POHGGZ afspraak vergeten.

[…]

P adv slaaptab. Adv retour POHGGZ.

P ZOLPIDEM TABLET FO 10 MG 15 1D1T”

Op 7 september 2013 vraagt klager per e-mail waarom hij geen medicatie heeft gekregen tegen de permanente adrenaline in zijn lijf, terwijl hij heeft begrepen dat er wel middelen zijn om deze lichamelijke stress te kalmeren, namelijk bètablokkers.

Hierop heeft verweerder op 10 september 2013 propranolol voorgeschreven.

Op 16 september 2013 is opnieuw zolpidem voorgeschreven, nu 30 tabletten. Dit is herhaald tot 3 maart 2015. Op die datum heeft verweerder 15 tabletten zolpidem voorgeschreven.

Klager heeft op 20 maart 2015 per e-mail gevraagd om een herhaalrecept zolpidem voor 4 weken. Hierop heeft verweerder 10 tabletten voorgeschreven, op 26 maart 2015 gevolgd door wederom 10 tabletten.

In het huisartsenjournaal staat bij 1 april 2015:

“S H: via de mail; is het mogelijk om een herhaalrecept te krijgen voor Zolpidemtartraat Mylan 10 mg. Nu voor 4 weken.

P C adv afbouwen en stop

P ZOLPIDEM TABLET FO 10MG 10 1D1T.”

Op 24 april 2015 is, naast zolpidem tablet 10MG 10 1D1T ook amitriptyline tablet 10MG 30 1D1T voorgeschreven.

Vervolgens is na een verzoek van klager op 15 juli 2015 wederom zolpidem voorgeschreven, nu 10MG 10 1D0,5T, in plaats van de door klager verzochte vier weken. Dit is herhaald op 29 juli, 15 september, 19 oktober, 27 oktober, 5 november en

30 december 2015. Op 20 januari 2016 heeft klager 5 tabletten voorgeschreven gekregen.

Bij 26 januari 2016 is in het huisartsenjournaal opgenomen:

“[…]

S Besproken zolpidem. Gestart met slaaptabletten bij burned out. Gaat nu weer werken. Wil ritme aanpassen. Neemt 5 halve tabl per week.

E Slapeloosheid/andere slaapstoornis

P acc over periode heentillen met wat meer tabl. Pat accoord met afbouw nadien.”

Hierna is nog op 25 februari (10 tabletten), 10 maart (10 tabletten), 8 juni (10 tabletten) en 13 juni (10 tabletten) 2016 zolpidem voorgeschreven.

Het gebruik van amitriptyline is per 1 september 2016 gestaakt.

Cholesterol

In verband met hypercholesterolemie kreeg klager simvastatine (tablet FO 40MG 1D1T) voorgeschreven. Klager heeft deze dosis op eigen initiatief gehalveerd.

Bij 23 juli 2016 staat hierover het volgende in het huisartsenjournaal:

“S Komt aan de balie. Heeft gisteren slaaptablet aangevraagd, krijgt dan ook (zonder vragen) de simvastatine.

Gebruikt deze nu een halve per dag ipv een hele, dus kan een hele poos voort.

Is allemaal in overleg met POH gegaan en is al langer dan een jaar zo.

Aub niet leveren, wat niet nodig is.

Of ik dit even duidleik aan de HA wil doorgeven.

E Hypercholesterolemie

P C Voorschrift is 1d1t. adv simva 40 1d1t nemen. Wil je dit duidelijk aan pat doorgeven?”

Op 26 juli 2016 heeft klager aan de balie van de praktijk van verweerder (nogmaals) te kennen gegeven dat hij maar een halve tablet simvastatine slikt. Op 31 augustus 2016 heeft klager per e-mail meegedeeld dat hij stopt met de simvastatine omdat hij vermoedt dat deze tabletten de oorzaak zijn van de vele spier- en gewrichtspijnen die hij ondervindt. Verweerder heeft hierop pravastatine 20MG 1D1T voorgeschreven.

Per e-mail van 23 oktober 2016 heeft klager verzocht een controle op arteriosclerose uit te voeren door middel van een echo op de nierslagader. Verweerder heeft hierop geantwoord dat een echo nierslagader niet in de richtlijn CVRM staat.

Bij laboratoriumonderzoek van 30 november 2016 is een LDL van 3.0 geconstateerd. Hierop heeft verweerder geadviseerd de pravastatine te verhogen naar 40 mg per dag.

Overig

Op 4 januari 2017 heeft klager in een e-mail aan verweerder geschreven:

“Gisteravond was ik naar de fitness. Wellicht een oefening overdreven. Toen ik me ’s nachts omdraaide in bed schoot er een bijzonder pijn aan de linkerkant in mijn lijf. Ik denk dat het kramp van een spier was. Het hield maar niet op en mijn vrouw heeft zelfs 112 gebeld. Terwijl ik een broeder aan de lijn had hield het weer.

Ik denk dat het kramp was maar ik maakte er rare rochelende geluiden bij zei mijn vrouw. Ze wil graag dat ik een check laat doen voor mijn hart, ook gezien mijn gewicht.

Graag uw opinie in deze”

Op 13 januari 2017 is klager ter geruststelling verwezen voor een ECG. In het huisartsenjournaal van die datum staat over deze klacht:

“S 4 jan klemmend gevoel li op de borst, spier ingeschoten? Ineens over. Daarna niet meer gehad. Inspanning gb. Nu geen last

O niet ziek. Sat: 98% RR 131/88 p86 pulm vag cor I-II S-

E Borstkas symptomen/klachten

P ECG ter geruststelling”

Naar aanleiding van de ingediende tuchtklacht heeft verweerder op 22 mei 2017 een onaangekondigd bezoek gebracht aan klager. Klager heeft dit bezoek niet op prijs gesteld.

Klager is inmiddels overgestapt naar een andere huisartsenpraktijk.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER/KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

a. diverse lichamelijke klachten van klager (knieklachten, schouderklachten, hielklachten en rugklachten) niet serieus heeft genomen en ten aanzien van deze klachten onvoldoende adequaat is opgetreden;

b. pas na lang aandringen bètablokkers kreeg in de periode dat hij op was van de zenuwen en dat hij klager jarenlang slaaptabletten heeft voorgeschreven, met verslaving en ernstige geheugenklachten als gevolg;

c. klager niet heeft gewaarschuwd toen hij op eigen initiatief terugging van een hele naar een halve tablet simvastatine per dag en dat verweerder klagers wens om een echo van de nierslagader niet heeft gehonoreerd;

d. klager na de plotselinge pijn op 4 januari 2017 enkel een hartfilm heeft toegestaan;

e. zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door, nadat zijn vrouw haar zorgen over klager ten overstaan van verweerder had geuit, bij een volgend spreekuur aan klager naar zijn huwelijk te vragen;

f. klager altijd zelf moest bellen voor een uitslag;

g. de communicatie onder de maat is;

h. zelf een ingreep heeft gedaan bij de ingegroeide teennagel van de (inmiddels meerderjarige) zoon van klager;

i. na indiening van de klacht onaangekondigd een bezoek aan klager heeft gebracht.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij er zorg voor heeft gedragen dat de medicatie die klager kreeg in verband met slapeloosheid werden afgebouwd. Verweerder heeft bètablokkers voorgeschreven op eerste verzoek van klager. Ten aanzien van de simvastatine voert verweerder aan dat het gevolg van een eigen aanpassing van de dosering van medicatie niet aan de huisarts kan worden geweten. Klager heeft de dosering niet rechtstreeks met verweerder besproken, toen hij dit wel deed heeft verweerder direct een ander middel voorgeschreven. Ten aanzien van de klachten aan het bewegingsapparaat heeft verweerder toegelicht welke handelingen hij heeft verricht. In verband met de door klager gemelde pijn op de borst heeft verweerder ter geruststelling een ECG laten verrichten.

Het beleid van verweerder dat patiënten zelf bellen voor uitslagen is niet verwijtbaar. Patiënten kunnen contact opnemen over de uitslagen.

De klacht die betrekking heeft op de zoon van klager is, aldus verweerder, niet-ontvankelijk. De zoon van klager is inmiddels meerderjarig.

Verweerder herkent zich niet in de klachten die betrekking hebben op de communicatie. Wel had verweerder het gevoel dat hij heel duidelijk moest zijn richting klager, die best veeleisend kon zijn en veel zaken in twijfel trok.

Het is juist dat verweerder een onaangekondigd bezoek heeft gebracht aan klager. Verweerder had hierbij de bedoeling de arts-patiënt relatie te herstellen en te bekijken of de klacht kon worden uitgepraat. Dat dit als onprettig is ervaren betreurt verweerder.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ad a. handelen van verweerder bij de genoemde knieklachten, schouderklachten, hielklachten en rugklachten

Uit het huisartsenjournaal blijkt dat de huisarts na de melding van de knieklachten op

23 december 2016 al meteen de mogelijkheid van een cortisoninjectie in de rechterknie heeft besproken, die (al) op 29 december 2016 is gegeven. Toen deze behandeling geen effect had is klager op zijn verzoek op 13 januari 2017 verwezen naar D. Niet valt in te zien dat dit onvoldoende voortvarend zou zijn geweest. Ook is niet aannemelijk dat de gegeven cortisoninjectie heeft geleid tot een vertraging in het herstel van de knie. In de omstandigheid dat verweerder bij een consult op 25 januari 2017 geen vocht in de knie heeft geconstateerd, waar de fysiotherapeut dit wel zou hebben gedaan, kan geen bevestiging worden gevonden van de stelling van klager dat verweerder hem niet serieus zou nemen. Dat verweerder geen vocht heeft geconstateerd, betekent niet dat hij klager in zijn pijnklachten niet serieus heeft genomen. Dat verweerder klager wel serieus nam blijkt ook wel uit de eerdere verwijzing. Nu verder geen alarmsymptomen speelden is de conclusie van verweerder op 25 januari 2017 dat de bevindingen van de orthopedisch chirurg konden worden afgewacht ook niet onjuist.

Waar het de hielklachten betreft geldt dat verweerder na de eerste melding van deze klachten op 24 april 2015 aanvankelijk heeft gekozen voor een afwachtend beleid met pijnstilling in de vorm van diclofenac. Dit nadat verweerder de linkerhiel had onderzocht en notie had genomen van de mogelijke oorzaak van de hielklachten (nieuwe hockeyschoenen). Omdat de klachten aanhielden heeft verweerder op 13 mei 2015 naproxen voorgeschreven. Het voeren van een dergelijk afwachtend beleid is passend bij de klachten en de gedane bevindingen. Dat geldt ook voor de beslissing van verweerder klager op 10 juni 2015 naar een orthopedisch chirurg te verwijzen. Van omstandigheden waaronder deze verwijzing eerder had moeten volgen was geen sprake. Ook in het hieropvolgende traject heeft verweerder adequaat gehandeld. Dat de klachten bleven bestaan, kan daar niet aan afdoen. Het langdurig aanhouden van klachten paste immers ook bij de door de orthopedisch chirurg als tendinopathie geduide klachten en leidt niet tot de conclusie dat verweerder klager eerder dan 13 juni 2016 naar D had moeten verwijzen.

Uit het huisartsenjournaal blijkt dat op 9 juli 2012 schouderklachten links zijn genoemd. Daarna is pas op 26 januari 2016 weer melding gemaakt van schouderklachten, nu rechts. Omdat klager deze klacht noemde aan het eind van een (lang) consult over een ander probleem heeft verweerder klager verzocht een nieuwe afspraak te maken. Het college acht deze handelwijze van verweerder niet onredelijk. In ieder geval kan dit niet tot het oordeel leiden dat verweerder - dus - de schouderklachten van klager niet serieus nam.

Ten aanzien van de op 23 december 2016 op het spreekuur besproken rugklachten verwijt klager verweerder dat hij hem niet heeft verwezen naar een neuroloog. Uit zowel de e-mail van klager van 12 december 2016 als de weergave in het huisartsenjournaal van het consult van 23 december 2016, blijkt dat de klachten reeds gedurende vele jaren bestonden. Gelet op de duur van de klachten zonder progressie, werd niet verwezen naar een neuroloog, maar in plaats daarvan gezocht naar een oplossing voor de door klager in dit verband met name naar voren gebrachte klachten aan het rechterbeen (vooral de knie) kan niet anders dan als adequaat worden aangemerkt. Nu het niet in de verwachting lag dat er een neurologische oorzaak voor de klachten gevonden zou worden, zou klager meer geholpen zijn met het aanpakken van het probleem met de rechterknie. Dat klager het met deze conclusies van verweerder oneens was, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Het bevestigt slechts dat verweerder niet lukraak verwijst op aangeven van de patiënt, zoals klager schrijft in zijn op 15 november 2017 ontvangen reactie op het verweerschrift.

Uit het voorgaande volgt dat dit klachtonderdeel faalt.

Ad b. Voorschrijven bètablokkers en (jarenlang) voorschrijven van zolpidem

Dat verweerder bij de door klager genoemde stressklachten niet uit zichzelf heeft gedacht aan het voorschrijven van bètablokkers kan hem niet worden verweten. Het voorschrijven van bètablokkers is zeker geen gebruikelijk middel voor dergelijke klachten. Dat laat onverlet dat bètablokkers wel degelijk een positief effect op het door klager als “een permanent gevoel van adrenaline” omschreven gevoel zouden kunnen hebben. Dat verweerder gevolg heeft gegeven aan het verzoek van klager bètablokkers voor te schrijven is dan ook zeer goed te verdedigen.

Ten aanzien van de zolpidem stelt het college voorop dat het voorschrijven van dit middel met het oog op de bij klager bestaande slaapproblemen op zichzelf adequaat was. Dat het middel langdurig is voorgeschreven is in ieder geval deels te verklaren uit de omstandigheid dat voor de bij klager bestaande slaapproblemen en het daaraan ten grondslag liggende psychisch lijden geen verlichting kon worden gevonden (bijvoorbeeld door verwijzing naar een psycholoog of door middel van anti-depressiva). Vanaf 3 maart 2015 heeft verweerder geprobeerd de zolpidem te verminderen, aanvankelijk door minder tabletten ineens voor te schrijven en vanaf april 2015 door op het etiket te laten zetten ‘afbouwen en stop’. Vanaf 15 juli 2015 is ook de dosering naar beneden aangepast. Verweerder heeft de afbouw aanvankelijk niet expliciet besproken met klager. Wel heeft hij klager, via zijn echtgenote, op 20 maart 2015 geadviseerd een afspraak op het spreekuur te maken. Op 26 januari 2016 is het gebruik van zolpidem besproken, waarna het gebruik verder is afgebouwd en uiteindelijk is gestaakt.

Hoewel verweerder de afbouw van zolpidem actiever ter hand had kunnen nemen door het gebruik eerder op eigen initiatief tijdens een spreekuur aan de orde te stellen is het college van oordeel dat het handelen van verweerder de tuchtrechtelijke toets nog kan doorstaan. Ook dit klachtonderdeel faalt.

Ad c. klager niet heeft gewaarschuwd toen hij op eigen initiatief terugging van een hele naar een halve tablet simvastatine per dag en dat verweerder klagers wens om een echo van de nierslagader niet heeft gehonoreerd

Het college kan niet anders dan constateren dat klager op eigen initiatief terug is gegaan naar een halve tablet simvastatine per dag zonder dit ooit aan verweerder kenbaar te hebben gemaakt . Niet valt in te zien waarom verweerder hiervan een verwijt zou moeten worden gemaakt. Dat klager op 23 juli 2014 aan de balie heeft doorgegeven dat hij maar een halve tablet slikte is hiervoor in ieder geval onvoldoende, zeker nu klager daarna moet hebben geconstateerd dat de dosering niet werd aangepast. Pas toen klager op

31 augustus 2016 per e-mail meedeelde dat hij zou stoppen met de simvastatine, kon van verweerder verwacht worden dat hij klager zou waarschuwen voor de consequenties. Dit heeft verweerder ook gedaan, waarbij hij in samenspraak met klager op zoek is gegaan naar een alternatief.

Dat verweerder heeft geweigerd de wens van klager om een echo van de nierslagader te honoreren kan hem niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten. Verweerder geeft in dit verband terecht aan dat een echo van de nierslagader voor controle op artherosclerose niet is aangewezen. Dat een andere huisarts eerder wel heeft gekozen voor een echo van de nierslagader, maakt dit niet anders.

Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet kan slagen.

Ad d. Het na de plotselinge pijn op 4 januari 2017 enkel toestaan van een hartfilm

Gezien de door klager in zijn e-mail van 4 januari 2017 en op het consult van 13 januari 2017 gegeven beschrijving van zijn klacht en het lichamelijk onderzoek, bestond er geen aanleiding te veronderstellen dat de klachten van klager waren veroorzaakt door iets anders dan spierpijn/kramp. Het laten maken van een ECG ter geruststelling was een begrijpelijke keuze van verweerder, gezien de zorg die kennelijk bij klager bestond. Voor het -enkel ter geruststelling- doen van meer onderzoek dan een ECG bestond echter geen indicatie. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

Ad e. Schending geheimhoudingsplicht

Uit de klacht volgt dat klager hierbij de geheimhoudingsplicht van verweerder ten opzichte van zijn echtgenote voor ogen heeft. Dat brengt met zich dat klager met betrekking tot deze klacht niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 Wet BIG kan worden aangemerkt en dat dit klachtonderdeel niet ontvankelijk is. Afgezien daarvan kan uit de omstandigheid dat verweerder klager op enig moment naar zijn huwelijk vraagt, een gegeven de omstandigheden legitieme vraag, niet worden geconcludeerd dat hij zijn geheimhoudingsplicht jegens de echtgenote van klager heeft geschonden.

Ad f. klager moest altijd zelf bellen voor een uitslag

Het beleid dat patiënten normaliter zelf moeten bellen voor onderzoeksuitslagen is niet onredelijk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder heeft aangegeven dat patiënten bij (sterk) afwijkende resultaten worden gebeld om direct actie te kunnen ondernemen. Dit betekent dat dit klachtonderdeel geen doel treft.

Ad g. de communicatie onder de maat is

Dit klachtonderdeel is niet te herleiden tot een concreet handelen van verweerder en hiermee niet voor beoordeling vatbaar. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.

Ad h. ingreep aan de teennagel van de zoon van klager

Aangezien de zoon van klager meerderjarig is kan klager met betrekking tot deze klacht niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 Wet BIG worden aangemerkt. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.

Ad i. onaangekondigd bezoek op 22 mei 2017

Het college begrijpt dat verweerder na ontvangst van de klacht het gesprek met klager heeft willen aangaan. Dat hij dit heeft proberen te doen door onaangekondigd een bezoek te brengen aan klager is minder handig geweest, omdat klager zich hierdoor overvallen heeft gevoeld. Dat verweerder klager heeft willen intimideren is echter geenszins gebleken. Klager bestrijdt ook niet dat verweerder op zijn verzoek is weggegaan. Het voert te ver verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.3

Uit het voorgaande volgt dat klager niet in de klachtonderdelen e, g en h kan worden ontvangen en dat de overige klachtonderdelen ongegrond zijn. Beslist dient te worden als volgt.

6. DE BESLISSING

Het college

Het college:

- verklaart klager niet-ontvankelijk wat betreft de klachtonderdelen e, g en h;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. G.J.M. Akkersdijk en J.M. Komen, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.