ECLI:NL:TGZRZWO:2018:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 128/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:2
Datum uitspraak: 08-01-2018
Datum publicatie: 08-01-2018
Zaaknummer(s): 128/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht heeft betrekking op het volgens klager ten onrechte verwijderen van de rechter nier. Het college oordeelt dat gegeven de bevindingen (een sterke verdenking op een kwaadaardige tumor) het echt echt nodig was om de niet te verwijderen. De radiologische classificatie van de afwijking in de rechter nier, alsmede de PA-uitslag van het biopt uit de afwijking, rechtvaardigen de nefrectomie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 januari 2018 naar aanleiding van de op 1 maart 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

E , uroloog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 22 september 2017 gehouden mondeling vooronderzoek;

- het stuk van verweerder van 23 oktober 2017.

2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1941, is bekend met ondermeer sinds 2008 een Gleason 8 adenocarcinoom van de prostaat en beiderzijds cystenieren.

Klager is op 12 juni 2016 op de SEH geweest van D in B (verder het ziekenhuis) vanwege flankpijn aan de rechterzijde. Op de SEH is een CT-scan van de buik met contrast gemaakt. In vergelijking met een CT uit 2010 was de cyste in grootte toegenomen. De uitslag van de CT was: geen stuwing; geen stenen; uitgebreide bekende cystenieren. In de brief aan de huisarts is geschreven: “bij herhaalde klachten via de HA hernieuwde insturing.”

In het verslag van de radioloog was de conclusie dat er een bekend beeld was van multipele cysten in de beide nieren en een verdachte cyste in de rechternier die gezien de perifere aankleuring werd geclassificeerd als een Bosniak 4.

Op 14 juni 2016 heeft de radioloog contact opgenomen met de afdeling urologie waarbij

hij aandacht heeft gevraagd voor de Bosniak 4 classificatie van de niercyste rechts, gevonden op de CT verricht in juni 2016.

Op 15 juni 2016 heeft de huisarts van klager gebeld of klager gezien kon worden wegens flankpijn rechts. Klager is diezelfde dag poliklinisch gezien door verweerder.

Verweerder schreef pijnstillers voor en hij sprak met klager af dat hij de bevindingen bij klager zou bespreken in het eerstvolgende multidisciplinaire uro-oncologische overleg op 21 juni 2016.

Op 20 juni 2016 is klager via de SEH opgenomen in het ziekenhuis ter observatie van de klachten en voor klinische pijnstilling. Op de echo van de nieren waren geen nieuwe bijzonderheden te zien, ten opzichte van de eerder verrichte onderzoeken. De volgende dag is klager ontslagen uit het ziekenhuis.

In het MDO van 21 juni 2016 (waarbij aanwezig waren een radiotherapeut van F te G, een patholoog van het H te G en verder van het ziekenhuis een radioloog, verweerder, een collega-uroloog en een verpleegkundige) is de casus van klager besproken. De conclusie van dit overleg was dat er een sterke verdenking was op een cysteuze niertumor en het advies was om een laparoscopische nefrectomie rechts te verrichten en eventueel vooraf een punctie te overwegen voor histologie.

Van 24 tot 25 juni 2016 is klager weer opgenomen geweest in het ziekenhuis en is er een bioptie van de afwijkende cyste in de rechter nier verricht onder echo-geleiding. De uitslag was: “enkele atypische cellen, verdacht voor heldercellig niercelcarcinoom.”. Verweerder stelt dat deze uitslag op 5 juli 2016 met klager is besproken. Klager ontkent dit. Afgesproken werd een laparoscopische nefrectomie rechts te verrichten.

Van 27 tot 30 juli 2016 is klager opgenomen geweest in het ziekenhuis voor de nefrectomie. Op 27 juli 2016 hebben verweerder en zijn collega-uroloog voorafgaand aan de ingreep met klager gesproken. Dit was de eerste keer dat de collega-uroloog C klager ontmoette. De ingreep is door C uitgevoerd. Er was een goed post-operatief beloop en herstel. Klager is enkele dagen na de ingreep uit het ziekenhuis ontslagen.

Bij pathologisch onderzoek van de nier is geen maligniteit gevonden. Deze uitslag is op

9 augustus 2016 door C aan klager medegedeeld.

Op 24 oktober 2016 heeft verweerder per brief van klager begrepen dat klager ervan uit gaat dat de rechternier ten onrechte is verwijderd. Verweerder heeft klager die dag gebeld om uit te leggen dat er een indicatie was om de nier te verwijderen en aangeboden om dit in een persoonlijk gesprek toe te lichten. Klager is op dat aanbod niet ingegaan en vroeg om een schriftelijke reactie van verweerder. Verweerder heeft vervolgens de schriftelijke reactie overgelaten aan de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat er een gezonde nier is weggehaald. Verder verwijt klager verweerder een onheuse bejegening.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- op gronden genoemd in het verweerschrift aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het gaat in deze zaak allereerst om een antwoord op de vraag of de rechter nier van klager ten onrechte is verwijderd.

Bij klager is op de CT-scan die gemaakt is in juni 2016 een cyste aangetroffen die door de radioloog is geclassificeerd als Bosniak 4. De radioloog heeft op 14 juni 2016 over deze bevinding actief gecommuniceerd over en er aandacht voor gevraagd. Deze actieve communicatie van de radioloog bevestigt de ernst van de bevinding. Vervolgens zijn de bevindingen in het multidisciplinair overleg van 21 juni 2016 besproken. Het advies was om een nefrectomie te doen en eventueel eerst een biopt. Dat laatste is gedaan en het biopt toonde een sterke verdenking op een heldercellig niercelcarcinoom. Naast de radiologische classificatie (Bosniak 4) was de uitslag van het biopt een tweede bevestiging dat een nefrectomie rechts geïndiceerd was. Het antwoord op de vraag of de rechternier van klager ten onrechte is verwijderd is dan ook ontkennend. Gegeven de bevindingen (een sterke verdenking op een kwaadaardige tumor) was het echt nodig om de nier te verwijderen. De radiologische classificatie van de afwijking in de rechter nier, alsmede de PA-uitslag van het biopt uit de afwijking, rechtvaardigen de nefrectomie. Een andere manier om zekerheid te krijgen of er een kwaadaardige tumor in de nier zat was er namelijk niet. Dat er bij nader onderzoek geen kwaadaardige tumor in de verwijderde nier is gevonden maakt dat daarom niet anders.

Wat betreft de nierfunctie na het verwijderen van de rechter nier merkt het college op dat uit het dossier blijkt dat deze negen maanden na de operatie niet optimaal is, maar ruim voldoende, rekening houdend met het feit dat deze functie betrekking heeft op de resterende linker nier (eGFR 39). Dat betekent dat geconcludeerd mag worden dat het verwijderen van de rechter nier klinisch niet of nauwelijks van invloed is op de gezondheid van klager.

5.3

Wat betreft het verwijt dat verweerder klager onheus heeft bejegend overweegt het college het volgende. Dit verwijt ziet op het telefoongesprek tussen klager en verweerder op 24 oktober 2016. Verweerder betwist dat hij zich onheus heeft uitgelaten en/of zich onheus heeft gedragen jegens klager. Bij die stand van zaken kan het college niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft, omdat aan het woord van klager niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van verweerder. In gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest en wie dus het gelijk aan zijn zijde heeft kan dat verwijt niet gegrond worden bevonden. Dit oor deel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen. Ook het tweede klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. W.F.R.M. Koch en

dr. J.W.B. de Groot, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

8 januari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.