ECLI:NL:TGZRZWO:2018:194 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 129/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:194
Datum uitspraak: 21-12-2018
Datum publicatie: 21-12-2018
Zaaknummer(s): 129/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gezondheidszorgpycholoog. Klager is TBS gesteld en in het kader van zijn behandeling is hem voorgesteld medicatie te nemen. Klager verwijt verweerster dat zij hem gedwongen medicatie wilde opleggen. Klacht kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 december 2018 naar aanleiding van de op 1 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , verblijvende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D.M. Pot, verbonden aan VvAA-rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift;

-          het aanvullende klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 12 november 2018 gehouden mondelinge vooronderzoek.

Klager heeft een met deze klacht verband houdende klacht ingediend tegen de psychiater E. In beide zaken is tegelijkertijd uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager staat sinds 2012 onder TBS-behandeling in diverse klinieken. De behandeling verloopt moeizaam. Klager is niet gemotiveerd voor een behandeling. In wezen is klager niet in behandeling. Vanuit de F in G is klager op 3 maart 2015 overgeplaatst naar de kliniek H in D. Verweerster is als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam in die kliniek.

Uit veiligheidsoverwegingen is klager per 20 april 2018 een kamerplaatsing opgelegd. Er was sprake van een impasse en het lukte niet om weer in samenspraak te komen met klager. Terugkerende thema’s in de behandeling van klager zijn problemen in de samenwerking en incidenten zodat uiteindelijk omwille van de veiligheid moet worden overgegaan tot een overplaatsing naar een andere afdeling of zelfs een andere kliniek. Hieraan ligt klagers (hechtings-)problematiek ten grondslag.

In de behandelbespreking van 25 april 2018 is het gebruik van medicatie (Clozapine) aan de orde gekomen. Dezelfde dag heeft verweerster samen met de psychiater E in een gesprek aan klager gevraagd na te denken over het gebruik van Clozapine.

Klagers raadsman heeft op 26 april 2018 een e-mail gestuurd naar de kliniek om te informeren naar het voornemen om dwangmedicatie te starten. Op 1 mei 2018 is aan de raadsman van klager bericht dat aan klager slechts is voorgesteld na te denken over het gebruik van medicatie. Daarbij is aangegeven dat, in het geval dwangmedicatie zou worden gestart, klager hierbij volgens de gangbare procedure geïnformeerd zou worden.

In de periode hierna bleek dat klager niet voor het nemen van medicatie openstond. Klager is op 21 juni 2018 overgeplaatst naar de I in B.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij hem gedwongen medicatie wilde opleggen. Er was geen sprake van het bespreken van de medicatie met klager want als hij de medicatie zou weigeren zou hij gedwongen medicatie krijgen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij en haar collega E aan klager slechts de optie hebben voorgelegd om medicatie te gebruiken. Er is geenszins sprake geweest van een dwangtraject. Verweerster verzoekt het college de klacht als ongegrond af te wijzen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In het bij het verweerschrift overgelegde deel van het dossier van klager zijn de overwegingen om klager voor te stellen medicatie te nemen en de communicatie met klager uitgebreid en duidelijk genoteerd. Het college kan meegaan in die gedachtegang en met klager is voldoende gecommuniceerd.

Voor de beoordeling van de klacht zijn met name de volgende passages uit het dossier van belang. De notitie van 25 april 2018 met betrekking tot het gesprek van verweerster samen met de psychiater E die dag met klager:

“(…) De psychiater heeft uitgelegd dat in het MDO daarom is gesproken over de wenselijkheid van medicatiegebruik in de vorm van Clozapine (o.m. tegen achterdocht, agressie, en zucht naar cannabis). Wij hebben patiënt gevraagd om hierover na te denken (…)”.

En de notitie van verweerster van 6 juni 2018:

“(..) Mogelijkheid om in gesprek te gaan over medicatie voorgesteld. Is hierin duidelijk, wil zeker geen medicatie, ziet hier geen meerwaarde van in.(…).

Uit die notities blijkt niet dat er sprake van is geweest dat verweerster klager dwangmedicatie heeft willen opleggen. Verweerster heeft klager slechts voorgesteld vrijwillig medicatie te nemen. De klacht mist dus feitelijke grondslag en overigens valt het verweerster geenszins te verwijten dat zij klager heeft voorgesteld vrijwillig medicatie te nemen, laat staan dat dit tot een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen leiden.

Klager heeft nog gesteld dat hem dwangmedicatie zou worden gegeven als hij de medicatie zou weigeren. Dat is echter niet gebeurd. Klager heeft bij weigering van de medicatie geen dwangmedicatie gekregen. Integendeel, vanwege de weigering van klager is gezocht naar andere behandelingen zoals blijkt uit de notitie van 16 mei 2018. In die zin kan de klacht daarom ook niet slagen.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven in raadkamer door A.L. Smit , voorzitter, L.P.T. Raijmakers en S.L.M. Jorna, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.