ECLI:NL:TGZRZWO:2018:122 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 052/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:122
Datum uitspraak: 25-06-2018
Datum publicatie: 25-06-2018
Zaaknummer(s): 052/2018
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen tandarts. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 6.1 van de Regeling mondzorg door klager niet vooraf te informeren dat de behandeling meer dan 250 euro zou kosten. Het college oordeelt verder  dat de begroting onvoldoende doorzichtig en nauwkeurig en daarmee onzorgvuldig is. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 juni 2018 naar aanleiding van de op 20 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door Y.P.J. Drost, werkzaam bij Drost Letselschade te Hengelo,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2018, alwaar zijn verschenen klager en verweerder bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klager heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. Ter zitting bleek een brief van verweerder van 8 mei 2017 wel bij partijen bekend te zijn maar niet bij het college. Deze brief is ter zitting nog overgelegd.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is tandarts-implantoloog en houdt zich uitsluitend bezig met implantologie. Op 26 april 2017 is er een eerste behandelcontact. Er werd een overzichtsfoto gemaakt en verweerder heeft het gebit van klager onderzocht en de hulpvraag nader uitgevraagd. Ook werd een meerdimensionale foto gemaakt ter beoordeling van de dikte van het bot. Aan het eind van het consult heeft verweerder verteld dat er een schriftelijke begroting zou volgen. Bij brief van 8 mei 2017 ontving klager de schriftelijke begroting. Tevens ontving hij een afschrift van een brief van diezelfde datum van verweerder aan zijn tandarts, die hem verwezen had. Daarnaast ontving klager later een factuur d.d.

18 mei 2017 ten bedrage van 344,23 euro voor het maken van een kaakoverzichtsfoto, een meerdimensionale foto, het beoordelen van de foto en het doen van uitgebreid onderzoek ten behoeve van het opstellen en vastleggen van het behandelplan. Deze verrichtingen zijn allen op 26 april 2017, dus vóórdat klager de begroting ontving, verricht. Op 22 mei 2017 belde klager met de praktijk met vragen over de factuur en de begroting. Bij brief van 19 juni 2017 heeft klager vervolgens bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de nota van 18 mei 2017. Klager had advies ingewonnen bij het Tandheelkundige Informatie Punt (TIP) dat hem had bevestigd dat er niet conform de geldende regels was gehandeld. Verweerder heeft bij brief van 3 juli 2017 op deze brief gereageerd. Klager heeft op zijn beurt op 19 juli 2017 op deze brief van verweerder gereageerd. Bij brief van 27 juli 2017 heeft klager een klacht ingediend bij de KNMT. Daarnaast heeft klager zich gewend tot de Nederlands Zorg autoriteit (NZa). Er heeft

e-mailcorrespondentie tussen verweerder en de NZa plaatsgevonden. Verweerder is daarin gewezen op artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg en heeft zijn factuur van 18 mei 2017 aangepast. Hij heeft vervolgens in oktober 2017 een bedrag van 178,88 euro (de meerdimensionale foto en de beoordeling daarvan) op de nota gecrediteerd.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door:

a)    na het eerste consult geen offerte te sturen voor verrichtingen die hebben geleid tot de nota van 18 mei 2017;

b)    onjuist te factureren/declareren;

c)    een onjuiste begroting op te stellen voor de vervolgbehandeling;

d)    onnodige handelingen te verrichten.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Ad klachtonderdeel a)

Nu het factuurbedrag van de factuur van 18 mei 2017 hoger was dan 250 euro begrijpt verweerder dat het beter was geweest als hij eerst een offerte aan klager had voorgelegd ter goedkeuring. Verweerder heeft het factuurbedrag aangepast en daarmee is

artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg niet langer op de factuur van toepassing. Verweerder verzoekt dan ook om dit klachtonderdeel af te wijzen.

Ad klachtonderdeel b)

Voor zover klager doelt op de informatie van het TIP merkt verweerder het volgende op. De gedeclareerde code waar vraagtekens bij werden geplaatst is de C28. Dit is een uitgebreid consult dat ook heeft plaatsgevonden. Verweerder kan dus niet worden verweten dat hij deze code heeft gefactureerd. De twee gebitsfoto’s zijn in overleg met klager gemaakt. De codes X25 en X26 zijn aparte codes die los van elkaar kunnen worden gedeclareerd. Verweerder heeft dus in beginsel juist gehandeld, ware het niet dat de rekening boven het bedrag van 250 euro uitkwam. Daarom zijn deze codes gecrediteerd. Klagers stelling dat de NZa heeft geconcludeerd dat verweerder ook in zijn algemeenheid bepaalde codes “opvallend vaak” in rekening brengt, dient in deze procedure buiten beschouwing te blijven. Dit ziet op de codes J01 en J02 en deze codes zijn bij klager niet in rekening gebracht. Klager is alleen ontvankelijk voor zover hij zelf rechtstreeks belanghebbend is. Verweerder stelt primair dat klager in dit onderdeel niet ontvankelijk is. Subsidiair stelt verweerder dat hij uitsluitend als implantoloog werkzaam is. Dat hij deze codes voor bijna al zijn patiënten rekent valt daardoor te verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

Aan klager is telefonisch uitgelegd dat de codes R32 en J44 niet tegelijk in rekening zullen worden gebracht. Verweerder wijst erop dat hij normaliter onderaan zijn begroting met de hand noteert: ”Gaarne tot overleg bereid”. Dat heeft hij in dit geval nagelaten, hetgeen hij betreurt. Verder neemt verweerder in zijn begroting ook onzekere verrichtingen op. Dit doet hij juist met het doel een patiënt zo goed volledig mogelijk op de hoogte te stellen en om te voorkomen dat de nota later toch nog tegenvalt. Verweerder meent dat hij daarmee juist zorgvuldig handelt en dat dit klachtonderdeel geen doel treft.

Ad klachtonderdeel d)

Verweerder bestrijdt dat hij onnodige handelingen heeft verricht. De door hem gemaakte foto’s waren noodzakelijk om de situatie in de mond te kunnen beoordelen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van klachtonderdeel a is het college van oordeel dat verweerder had moeten inzien dat de verrichtingen die hij tijdens het consult van 26 april 2017 deed, de grens van 250 euro zouden overschrijden. Artikel 6.1 van de Regeling mondzorg verplicht in zo’n geval tot een voorafgaande prijsopgave. Dat betekent dat verweerder de verschillende tarieven voor zijn verrichtingen bij de hand (of redelijk secuur in het hoofd) had moeten hebben, hetgeen naar hij zelf heeft verklaard niet het geval was. Hij had klager moeten informeren dat met het maken van de tweede foto de rekening meer zou gaan bedragen dan 250 euro. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij dit niet goed heeft gedaan. Hij stelt echter dat dit geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert omdat hij later een bedrag heeft gecrediteerd. Het college volgt verweerder hier niet in. Zijn voorlichting aan klager was onvoldoende en dit valt hem tuchtrechtelijk aan te rekenen. Dat hij later een bedrag heeft teruggestort, waardoor de rekening onder de 250 euro uitkwam, maakt dit niet anders. Temeer nu klager hier zelf nadrukkelijk actie voor heeft moeten ondernemen en dit bedrag pas na inmenging van de NZa is terugbetaald. Dit klachtonderdeel slaagt.

Met betrekking tot de nota van 18 mei 2017 overweegt het college als volgt. Het college stelt vast dat de verrichtingen die op de nota vermeld staan ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De X21 betreft de kaakoverzichtsfoto die op 26 april 2017 is gemaakt. Uit de brief van 8 mei 2017 van verweerder aan de verwijzend tandarts blijkt dat er sprake is geweest van een uitgebreid consult waarbij onder andere alternatieven zijn besproken. Dat verweerder hiervoor C28 in rekening heeft gebracht acht het college dan ook te billijken. Hetzelfde geldt voor de codes X25 en X26. De meerdimensionale foto is immers gemaakt en door verweerder beoordeeld. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet slagen. Of deze foto terecht is gemaakt komt bij de bespreking van het laatste klachtonderdeel aan de orde.

Klachtonderdeel c ziet op de begroting. Ter zitting is gebleken dat de code X21 op de begroting de eindfoto betrof. Klager heeft dit onderdeel van de klacht ter zitting ingetrokken. Het college is van oordeel dat de begroting onvoldoende doorzichtig en nauwkeurig en daarmee onzorgvuldig is. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat J01 en J02 standaard in zijn begroting staan opgenomen. Die begroting wordt door de administratie gemaakt, maar verweerder erkent dat hij desondanks wel eindverantwoordelijk is. Nu verweerder code C28 al in rekening had gebracht, hadden de codes J01 en J02 niet meer op de begroting mogen staan. Verweerder heeft dit ter zitting erkend en begrijpt ook wel dat dit voor patiënten tot verwarring leidt.

Met betrekking tot de code R32 heeft verweerder gesteld dat meerdere collega’s deze code toepassen bij een gecementeerde kroon met opbouw. Bij een verschroefde kroon berekent hij code J44. Hij handelt in beide gevallen naar eigen zeggen netjes. De NZa codes zijn daarin niet duidelijk, aldus verweerder. Het college volgt dit standpunt niet. Bij een gecementeerde kroon is de code R32 (gegoten opbouw indirecte methode) niet van toepassing, bij een verschroefde kroon is er geen sprake van opbouw en deze mag dus ook niet begroot worden. De NZa codes staan bovendien niet ter discussie, althans in ieder geval niet zodanig dat verweerder er creatief mee mocht omspringen.

In het laatste klachtonderdeel (d) wordt verweerder verweten dat hij onnodige handelingen heeft verricht. Klager stelt dat de meerdimensionale foto overbodig was en dat hij daardoor aan onnodige röntgenstraling is blootgesteld. Klager wordt hierin niet gevolgd. Het college is met verweerder van oordeel dat de twijfel bij verweerder op basis van de gewone overzichtsfoto het maken van de meerdimensionale foto in deze casus rechtvaardigde. Een nadere beoordeling om te zien of er voldoende bot aanwezig was om te kunnen implanteren zonder augmentatie was hier inderdaad op zijn plaats.  

5.3

Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a en c gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat hij bepaalde zaken anders had moeten doen. Desondanks kan het college zich niet aan de indruk onttrekken dat het verweerder ontbreekt aan werkelijk inzicht in zijn begrotings- en declaratiegedrag. Al met al is een waarschuwing aangewezen.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. A.M. Koene, voorzitter, mr. dr. Ph. S. Kahn, lid-jurist,  en

R. Rowel, R.T Thomson en dr. M.E. Geertman leden- tandartsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.