ECLI:NL:TGZRSGR:2018:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-254c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:63
Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 01-05-2018
Zaaknummer(s): 2017-254c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een uroloog. De uroloog kan handelingen van het ziekenhuis zelf niet worden verweten. Gelet op de frequente incontinentieklachtenen de resultaten uit het urodynamisch onderzoek, ontmoet het voorschrijven van het middel Vesicare geen bedenkingen. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C,

tegen:

D, uroloog,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: J, werkzaam te E.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 oktober 2017;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 13 februari 2018;

- de e-mail met bijlagen d.d.14 februari 2018 van klager.

1.2 Het College heeft de klacht op 20 maart 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager is sinds 2001 onder behandeling op de afdeling urologie van het F te E (hierna: F). Verweerder is als uroloog werkzaam in het F.

2.2 Op 30 mei 2002 is klager in verband met een urotheelcelcarcinoom (blaaskanker) geopereerd in het F. Daarbij zijn de blaas en prostaat van klager chirurgisch verwijderd en vervangen door een darmblaas (ook wel neo-blaas genoemd).

2.3 Na de operatie vonden periodiek poliklinische controles plaats. Op 4 oktober 2007 is klager op controle geweest bij uroloog G. In het patiëntendossier staat van dit consult – voor zover hier van belang, dit geldt ook telkens voor de volgende citaten – het volgende verslag:

“(…) Urineverlies ’s nachts. 3-4 verbanden/dag. Wil graag er wat aan laten doen. UDO + UCS (urodynamisch onderzoek + cystoscopie; toevoeging College)(…)”

2.4 Op 13 november 2007 is klager bij een uroloog in opleiding op consult geweest. Tijdens dit consult zijn de uitslagen van de onderzoeken met klager besproken. Er was sprake van een overactieve neo-blaas. Blijkens het dossier heeft klager tijdens dit consult melding gemaakt van urineverlies dag en nacht bij een volle blaas en van nachtelijk urineren tot vijf maal per nacht. In overleg met verweerder heeft de uroloog in opleiding als medicatie Vesicare 10 mg (werkzame stof solifenacine) voorgeschreven. Het dossier vermeldt ter zake: “(..) Vesicare proberen 10 mg co 2-3 mnd H met mictielijsten!! (patient vertelt duidelijke frequency NF 5X!!!)”.

2.5 Op 19 december 2007 kwam klager op controle bij uroloog I. Van dit consult staat het volgende in het patiëntendossier genoteerd:

“(..) Vesicare prima effect, nu nog maar 1 ¼ pads. NF 1x DF 5-6x (…)”.

2.6 Nadien is klager onder controle gebleven bij de urologen G. en I.

Op enig moment is de Vesicare vervangen door Toviaz. In 2012 heeft klager het gebruik van Toviaz gestaakt.

3. De klacht

3.1 In het klaagschrift heeft klager vijf klachtonderdelen geformuleerd. De eerste twee klachtonderdelen betreffen zaken die meer dan tien jaar geleden hebben plaatsgehad, zodat deze op grond van artikel 65, vijfde lid, Wet BIG zijn verjaard. Tijdens het mondelinge vooronderzoek is dit aan klager voorgehouden, waarna hij heeft verklaard deze klachtonderdelen te laten vallen. Het College beschouwt deze klachtonderdelen daarom als ingetrokken.

3.2 De overige klachtonderdelen luiden – zakelijk weergegeven – als volgt:

I. F heeft de correspondentie van klager vanaf 2016 slordig en/of vertragend beantwoord, waardoor klager extra kosten aan juridische bijstand moet voldoen. Ook heeft het EF hiermee een oplossing tegengewerkt.

II. Verweerder heeft onnodig Vesicare en/of Toviaz voorgeschreven, op basis van minimale aanwezigheid van incontinentie. Dit heeft geleid tot een onomkeerbaar verlies van smaak- en reukvermogen. Ook heeft verweerder klager ten onrechte niet doorverwezen naar een KNO-arts, ondanks heftige bijwerkingen.

III. F heeft klager geen volledig inzicht gegeven in zijn medisch dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt dat het persoonlijk handelen van verweerder centraal staat bij het antwoord op de vraag of hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klachtonderdelen I en III betreffen handelen van het F, zodat verweerder daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft het F desgevraagd informatie verstrekt en was aanwezig bij het bemiddelingsgesprek op 27 mei 2016, dat heeft plaatsgehad nadat klager een klacht had ingediend bij het F.

Op de vertraagde communicatie of het achterwege blijven daarvan van de zijde van het F naar klager had verweerder geen invloed. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van het medisch dossier.

Dat klager het medisch dossier, voor zover dat niet ziet op de afdeling urologie, niet heeft ontvangen, valt verweerder niet te verwijten.

De klachtonderdelen I en III zijn dus ongegrond.

5.2 Het tweede klachtonderdeel betreft de voorgeschreven medicatie Vesicare en Toviaz. Volgens klager is deze onnodig voorgeschreven en heeft het gebruik daarvan geleid tot een onomkeerbaar verlies van zijn smaak- en reukvermogen. Ook verwijt klager verweerder dat hij ondanks deze heftige bijwerkingen niet direct is doorverwezen naar een KNO-arts.

5.3 Het College stelt bij de beoordeling voorop dat het er begrip voor heeft dat het verlies van zijn reuk en smaak voor klager uitermate vervelend en belastend is.

5.4 Ter toetsing door het College ligt voor of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de informatie die op dat moment bekend was of redelijkerwijze bekend kon zijn, de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Hierover overweegt het College als volgt.

5.5 Het College stelt vast dat verweerder uitsluitend op 13 november 2007, als supervisor van de uroloog in opleiding bij wie klager toen op consult is geweest, bij de behandeling van klager betrokken is geweest. De vraag die door het College moet worden beantwoord is of het voorschrijven van Vesicare 10 mg op dat moment kan worden beschouwd als een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend.

Uit de hiervoor onder ‘De feiten’ beschreven gang van zaken volgt dat klager op 4 oktober 2007 tegenover uroloog G. te kennen heeft gegeven dat hij last had van incontinentie en van veelvuldig nachtelijk urineren (tot vijfmaal per nacht) en dat hij daar graag iets aan wilde (laten) doen. Daarom is op 13 november 2007 door de uroloog in opleiding, in overleg met verweerder, Vesicare 10 mg voorgeschreven, na en mede op grond van de bevindingen bij het urodynamisch onderzoek, met als doel de aandrang en daarmee het aantal malen dat klager ’s nachts moest plassen (de zgn. mictiefrequentie) te verminderen.

Gelet op de blijkens het dossier door klager beschreven frequente incontinentieklachten en de resultaten uit het urodynamisch onderzoek – bij dit onderzoek werden duidelijke drukverhogingen in de neoblaas geconstateerd –, ontmoet het voorschrijven van het middel Vesicare bij het College geen bedenkingen. De werkzame stof in Vesicare, s olifenacine, wordt bij een overactieve blaas voorgeschreven om de aandrang en daarmee mictiefrequentie te reduceren. Omdat dit middel ook effect heeft op de darm is het voorschrijven daarvan bij een darmblaas verdedigbaar en niet onlogisch. Mede op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn er redenen om aan te nemen dat deze medicatie werkzaam is bij klachten als die van klager.

Klager heeft nog aangevoerd dat de gebruikelijke startdosering van Vesicare volgens de bijsluiter 5 mg is. Het College overweegt dat ook 10 mg voor Vesicare een gebruikelijke begindosering is en dat deze dosering gelet op de beschreven klachten niet als te hoog kan worden beschouwd. Dat geldt te meer nu de medicatie het gewenste effect had op de door klager beschreven klachten.

5.6 Verweerder is nadien niet meer betrokken geweest bij de behandeling van klager, althans niet in de periode die de klachtonderdelen betreft. Verweerder valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.7 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 1 mei 2018 door mr. N.B. Verkleij, voorzitter,

mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. R.F. Kropman, prof. dr. J.W. de Fijter en

dr. I. Dawson, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.