ECLI:NL:TGZRSGR:2018:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-254b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:62
Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 01-05-2018
Zaaknummer(s): 2017-254b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een uroloog. De uroloog kan handelingen van het ziekenhuis zelf niet worden verweten. Gelet op de frequente incontinentieklachtenen de resultaten uit het urodynamisch onderzoek, ontmoet het voorschrijven van het middel Vesicare geen bedenkingen. De uroloog heeft ieder consult zorgvuldig de afweging gemaakt tussen de werkzaamheid van de medicatie en de door klager gemelde bijwerking. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C te B

tegen:

D, uroloog,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: J, werkzaam te E.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 oktober 2017;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 13 februari 2018;

- de e-mail met bijlagen d.d.14 februari 2018 van klager.

1.2 Het College heeft de klacht op 20 maart 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager is sinds 2001 onder behandeling op de afdeling urologie van het F te E (hierna: F). Verweerder is als uroloog werkzaam in het F.

2.2 Op 30 mei 2002 is klager in verband met een urotheelcelcarcinoom (blaaskanker) geopereerd in het F. Daarbij zijn de blaas en prostaat van klager chirurgisch verwijderd en vervangen door een darmblaas (ook wel neo-blaas genoemd).

2.3 Na de operatie vonden periodiek poliklinische controles plaats. Op 4 oktober 2007 is klager op controle geweest bij verweerder. In het patiëntendossier staat van dit consult – voor zover hier van belang, dit geldt ook telkens voor de volgende citaten – het volgende verslag:

“(…) Urineverlies ’s nachts. 3-4 verbanden/dag. Wil graag er wat aan laten doen. UDO + UCS (urodynamisch onderzoek + cystoscopie; toevoeging College)(…)”

2.4 Op 13 november 2007 is klager bij een uroloog in opleiding op consult geweest. Tijdens dit consult zijn de uitslagen van de onderzoeken met klager besproken. Er was sprake van een overactieve neo-blaas. Blijkens het dossier heeft klager tijdens dit consult melding gemaakt van urineverlies dag en nacht bij een volle blaas en van nachtelijk urineren tot vijf maal per nacht. In overleg met uroloog G. heeft de arts-assistent als medicatie Vesicare 10 mg (werkzame stof solifenacine) voorgeschreven.

2.5 Op 19 december 2007 kwam klager op controle bij uroloog H. Van dit consult staat het volgende in het patiëntendossier genoteerd:

“(…) Vesicare prima effect, nu nog maar 1 ¼ pads. NF 1x DF 5-6x (…)”.

2.6 Vervolgens kwam klager op 24 april 2008 op controle bij verweerder. Van dit consult is het volgende in het patiëntendossier opgenomen:

“Veel bijwerkingen van Vesicare

droge mond / weinig smaak

neemt 1 tab om de dag

mictie acceptabel

kan het 3 uur ophouden

B / Thorax

echo obd

lab”

2.7 Op 17 juli 2008 kwam klager weer op controle bij verweerder. Het patiëntendossier vermeldt over dit consult:

“A / goed

tevreden over vesicare (…)”

2.8 De dagelijkse dosering Vesicare is op 30 juli 2008 verlaagd van 10 mg naar 5 mg.

2.9 Op 15 januari 2009 is klager opnieuw op controle geweest bij verweerder. In een brief aan de huisarts van klager hierover schrijft de uroloog onder andere het volgende:

“Patiënt heeft veel last van zijn luchtwegen, waarschijnlijk een bijwerking van de Vesicare, waardoor zijn slijmvliezen erg droog zijn. Op proef gaf ik hem een recept Detrusitol om in plaats van Vesicare uit te proberen. Een afspraak voor poliklinische controle werd gemaakt.”

2.10 Op 17 maart 2011 is klager opnieuw op controle geweest bij verweerder. Hierover vermeldt het patiëntendossier het volgende:

“(…) Anamnese

veel last van de neus. droge slijmvliezen, wordt versterkt door vesicare. zonder vesicare geen optie (urineverlies). Proact besproken maar vind ik wel laatste redmiddel ivm weinig ervaring bij orthotope blaasvervanging.

Beoordeling aanvullend onderzoek

Beeldvormend onderzoek/interventie

echo/thorax geen afwijking.

Beleid

Onderzoek/behandeling

Beeldvormend onderzoek/interventie 1 jr + echo/thorax

Voorschriften/hulpmiddelen

toviaz 4 mg proberen ipv vesicare (…)

Polikliniek bezoek Over (periode) 1 jaar

Telefonische afspraak Over (periode) 4 wk”

2.11 Op 7 februari 2012 kwam klager weer op controle bij verweerder. In het patiëntendossier is het volgende genoteerd:

“Anamnese

gaat redelijk; 50% niet goed: urineverlies wel erg irritant. Seks totaal afwezig. Slaapt heel weinig.

Beleid (..)

inco wel groot probleem: afspraak I (…)”

2.12 Op 27 maart 2012 kwam klager op consult bij uroloog H. Het medisch dossier vermeldt hierover:

“Anamnese

sinds cystoprostatectomie lekkage, nycturie 3-4 keer door geringe lekkage(…), vesicare en nu toviaz 4 erg droge mond van beiden, weinig gemerkt (…)”.

Afgesproken is toen om nog een video-urodynamisch onderzoek uit te voeren.

2.13 Op 30 mei 2012 kwam klager wederom bij uroloog H. op consult. Het patiëntendossier vermeldt van dit laatste consult het volgende:

“Anamnese

grootste probleem in de nacht met veel lekkage en vaak eruit: maar verbeterd nu Toviaz gestopt is, ook geen achillespeesontstekingen meer, overdag 1 luier. (…)

Beleid

uritip aanmeten voor de nacht, toviaz blijven stoppen (…)”

2.14 Op 5 januari 2016 heeft klager een klacht ingediend bij het F. Kern van de klacht is dat de voorgeschreven medicatie niet hielp bij klager en dat deze bijwerkingen gaf. Op 27 mei 2016 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgehad waarbij aanwezig waren klager, verweerder en uroloog H.

3. De klacht

3.1 In het klaagschrift heeft klager vijf klachtonderdelen geformuleerd. De eerste twee klachtonderdelen betreffen zaken die meer dan tien jaar geleden hebben plaatsgehad, zodat deze op grond van artikel 65, vijfde lid, Wet BIG zijn verjaard. Tijdens het mondelinge vooronderzoek is dit aan klager voorgehouden, waarna hij heeft verklaard deze klachtonderdelen te laten vallen. Het College beschouwt deze klachtonderdelen daarom als ingetrokken.

3.2 De overige klachtonderdelen luiden – zakelijk weergegeven – als volgt:

I. F heeft de correspondentie van klager vanaf 2016 slordig en/of vertragend beantwoord, waardoor klager extra kosten aan juridische bijstand moet voldoen. Ook heeft het F hiermee een oplossing tegengewerkt.

II. Verweerder heeft onnodig Vesicare en/of Toviaz voorgeschreven, op basis van minimale aanwezigheid van incontinentie. Dit heeft geleid tot een onomkeerbaar verlies van smaak- en reukvermogen. Ook heeft verweerder klager ten onrechte niet doorverwezen naar een KNO-arts, ondanks heftige bijwerkingen.

III. F heeft klager geen volledig inzicht gegeven in zijn medisch dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt dat het persoonlijk handelen van verweerder centraal staat bij het antwoord op de vraag of hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klachtonderdelen I en III betreffen handelen van het F, zodat verweerder daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft het F desgevraagd informatie verstrekt en was aanwezig bij het bemiddelingsgesprek op 27 mei 2016, dat heeft plaatsgehad nadat klager een klacht had ingediend bij het F.

Op de vertraagde communicatie of het achterwege blijven daarvan van de zijde van het F naar klager had verweerder geen invloed. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van het medisch dossier. Dat klager het medisch dossier, voor zover dat niet ziet op de afdeling urologie, niet heeft ontvangen, valt verweerder niet te verwijten.

De klachtonderdelen I en III zijn dus ongegrond.

5.2 Het tweede klachtonderdeel betreft de voorgeschreven medicatie Vesicare en Toviaz. Volgens klager is deze onnodig voorgeschreven en heeft het gebruik daarvan geleid tot een onomkeerbaar verlies van zijn smaak- en reukvermogen. Ook verwijt klager verweerder dat hij ondanks deze heftige bijwerkingen niet direct is doorverwezen naar een KNO-arts.

5.3 Het College stelt bij de beoordeling voorop dat het er begrip voor heeft dat het verlies van zijn reuk en smaak voor klager uitermate vervelend en belastend is.

5.4 Ter toetsing door het College ligt voor of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de informatie die op dat moment bekend was of redelijkerwijze bekend kon zijn, de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Hierover overweegt het College als volgt.

5.5 Uit de hiervoor onder de feiten beschreven gang van zaken volgt dat klager in 2007 te kennen heeft gegeven dat hij last had van incontinentie en van veelvuldig nachtelijk urineren (tot vijfmaal per nacht) en dat hij daar graag iets aan wilde (laten) doen. Daarom is op 13 november 2007 door een andere arts Vesicare 10 mg voorgeschreven, na en mede op grond van de bevindingen bij het urodynamisch onderzoek, met als doel de aandrang en daarmee het aantal malen dat klager ’s nachts moest plassen (de zgn. mictiefrequentie) te verminderen.

Gelet op de blijkens het dossier door klager beschreven frequente incontinentieklachten en de resultaten uit het urodynamisch onderzoek – bij dit onderzoek werden duidelijke drukverhogingen in de neoblaas geconstateerd –, ontmoet het voorschrijven van het middel Vesicare bij het College geen bedenkingen. De werkzame stof in Vesicare, s olifenacine, wordt bij een overactieve blaas voorgeschreven om de aandrang en daarmee mictiefrequentie te reduceren. Omdat dit middel ook effect heeft op de darm, is het voorschrijven daarvan bij een darmblaas verdedigbaar en niet onlogisch. Mede op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn er redenen om aan te nemen dat deze medicatie werkzaam is bij klachten als die van klager.

Klager heeft nog aangevoerd dat de gebruikelijke startdosering van Vesicare volgens de bijsluiter 5 mg is. Het College overweegt dat ook 10 mg is voor Vesicare een gebruikelijke begindosering is en dat deze dosering gelet op de beschreven klachten niet als te hoog kan worden beschouwd. Dat geldt te meer nu de medicatie het gewenste effect had op de door klager beschreven klachten.

Het College merkt nog op dat klager zijn klacht dat de hem verstrekte medicatie ten onrechte – want onnodig – is voorgeschreven, kennelijk mede baseert op een opmerking die

uroloog H. in één van de consulten in het voorjaar van 2012 zou hebben gemaakt, te weten dat Toviaz niet zou kunnen worden gebruikt op een neo-blaas. Al zou een dergelijke opmerking zijn gemaakt – in het onder 2.14 bedoelde bemiddelingsgesprek heeft uroloog H. gezegd dat hij zich dit niet kan herinneren – of door klager zo zijn opgevat, dan moet deze voor onjuist worden gehouden op de hiervoor vermelde gronden.

5.6 In de verslaglegging is terug te vinden dat verweerder tijdens de daarop volgende consulten telkens de afweging heeft gemaakt tussen de werkzaamheid van de medicatie en de bijwerkingen waarvan klager melding maakte. Ook is aanvullend onderzoek verricht en zijn alternatieven overwogen. Weliswaar maakt klager op 24 april 2008 melding van een droge mond en weinig smaak, maar op 17 juli 2008 betoont hij zich blijkens het dossier tevreden over de Vesicare, waarvan hij eerder al op eigen initiatief de dosering had gehalveerd. In januari 2009 krijgt klager een recept mee voor Detrusitol, een alternatief medicijn, om dit in plaats van Vesicare te proberen. Op 17 maart 2011 wordt besloten Vesicare, vanwege de door klager gemelde droge neus en slijmvliezen, te vervangen door Toviaz, een middel met soortgelijke werking, maar ook met kans op dezelfde bijwerkingen. Ook met het gebruik van Toviaz hield klager last van deze bijwerkingen. In het voorjaar van 2012 is klager met de Toviaz gestopt.

Uit het medisch dossier volgt dat verweerder bij ieder consult zorgvuldig de afweging heeft gemaakt tussen de werkzaamheid van de medicatie en de door klager gemelde bijwerkingen, waarbij het College opmerkt dat klager blijkens het medisch dossier alleen op 24 april 2008 melding heeft gemaakt van verminderde smaak, maar niet van ernstige klachten omtrent zijn reuk- en smaakvermogen. Op grond daarvan mocht verweerder er redelijkerwijze vanuit gaan dat de klachten betreffende de bijwerkingen overwegend bestonden uit een droge mond en neus als gevolg van droge slijmvliezen. Tot het staken van de medicatie begin 2012 woog de werkzaamheid voor verweerder kennelijk zwaarder dan deze door klager gemelde bijwerkingen en dat beleid is verdedigbaar. Verweerder heeft aldus op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.7 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder klager niet naar een KNO-arts heeft verwezen overweegt het College het volgende.

Zoals hiervoor overwogen wordt er tussen 2007 en 2012 in het patiëntendossier alleen op 24 april 2008 melding van gemaakt dat klager heeft gemeld dat hij weinig smaak zou ervaren. Voor het overige zijn er enkel klachten van droge slijmvliezen van neus en mond. Deze klachten waren verklaarbaar, omdat deze als bijwerkingen van Vesicare respectievelijk Toviaz beschreven staan. De verwachting was ook dat de bijwerkingen zouden verminderen nadat met de medicatie zou worden gestopt. Daarmee was er voor verweerder geen aanleiding om klager door te verwijzen naar een KNO-arts. Ook op dit punt heeft verweerder aldus niet verwijtbaar gehandeld.

5.8 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 1 mei 2018 door mr. N.B. Verkleij, voorzitter,

mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. R.F. Kropman, prof. dr. J.W. de Fijter en

dr. I. Dawson, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter secretaris\

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.