ECLI:NL:TGZRSGR:2018:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-249a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:54 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2018 |
Datum publicatie: | 24-04-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-249a |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. De lezingen van partijen over het verloop van het consult lopen uiteen, zodat niet kan worden vastgesteld of de verzekeringsarts klachtwaardig heeft gehandeld. De informatie omtrent de sollicitaties van klager mochten een rol spelen bij de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van klager. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een onjuist rapport met diverse onwaarheden, nu het College geen getuige is geweest en het rapport een weerslag is van het gesprek zoals de verzekeringsarts heeft ervaren. Of de informatie feitelijk juist was, kon de verzekeringsarts toen niet weten. De hersteldmelding was niet onterecht. Voor de afhandeling van interne klachtprocedures door diverse medewerkers kan de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 24 april 2018
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. R. Verspaandonk, werkzaam te Den Haag,
tegen:
C , verzekeringsarts,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens, werkzaam te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 oktober 2017
- het verweerschrift met bijlagen
- een schriftelijke toelichting van klager
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 25 januari 2018
- een schriftelijke reactie namens verweerder.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 13 maart 2018. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager was sinds 24 juli 2015 ziek en kwam in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Verweerder is werkzaam als verzekeringsarts bij UWV D.
2.2 In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) is klager op
23 juni 2016 gezien door verweerder. UWV besliste toen dat de uitkering van klager
ongewijzigd bleef, omdat hij minder dan 65% kon verdienen van het voorheen door hem
verdiende salaris.
2.3 Daarna zagen klager en verweerder elkaar op het vervolgspreekuur van 15 december 2016. De uitkomst was dat verweerder klager ingaande 1 januari 2017 voldoende belastbaar achtte om weer ‘in de maatgevende arbeid te hervatten’. Klager kon zich daar niet in vinden. Het gesprek op 15 december 2016 is niet goed verlopen. In het rapport van verweerder van het gesprek staat onder meer dat klager direct erg verontwaardigd was bij binnenkomst en op hoge toon uitleg vroeg waarom hij zo snel alweer op spreekuur moest komen. Onder het kopje ‘Aanvullende onderzoeksbevindingen (fysiek/psyche/info)’ staat: ‘Psyche. Geagiteerde stemming. Verder g.b.’. Onder de probleemanalyse staat onder meer dat klager zich er niet in kon vinden en heftig protesteerde.
2.4 Op 19 december 2016 heeft verweerder aan het rapport van 15 december 2016 toegevoegd:
‘N.B. Op 19-12-2016 wordt va benaderd door manager [..]. Die weer benaderd werd door manager [..]. Die werd benaderd door’ [echtgenote van klager]’, werkcoach [..] hier in’ […]’ . Mevrouw’ […] ‘weet niet wat ze moet doen. Haar man is wanhopig. Dreigt met een TS.
Beslissing vervalt.
Zie dossier. Belanghebbende heeft zich dus vele malen laten controleren in ZW en ook voor WIA. Terwijl de echtgenote hier werkt op de [..].
Dossier hoort bij verzekeringsarts eigen personeel. In E of F.
Overdragen.’
Verweerder heeft het dossier van klager vervolgens overgedragen aan UWV E; weer later is het overgedragen aan UWV F.
2.5 Na 15 december 2016 is er geen contact meer geweest tussen klager en verweerder.
2.6 Bij brief van 19 januari 2017 heeft de re-integratiebegeleider van UWW F klager geschreven dat de hersteldverklaring vervalt en de Ziektewetuitkering op grond hiervan gewoon blijft doorlopen.
2.7 Sinds 10 februari 2017 is een klacht van klager over verweerder aanhangig bij UWV. Die klacht was nog niet afgehandeld, toen klager de tuchtklacht tegen verweerder indiende. Toen UWV bekend werd met de tuchtklacht heeft men de behandeling van de interne klacht gestaakt. Klager heeft ook een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:
1. dat verweerder klager onbehoorlijk heeft behandeld tijdens het spreekuur van 15 december 2016 (onprofessioneel, kleinerend en respectloos) en verweerder klager heeft gestraft voor zijn sollicitaties door hem hersteld te melden;
2. dat verweerder van dat spreekuur een onjuist rapport heeft opgesteld, met diverse onwaarheden, onprofessioneel gebruik van gevoelige informatie, het ontkennen van wat er die dag is gebeurd en het beschuldigend aanvoeren van verkeerde informatie;
3. dat klager door het onprofessionele gedrag van verweerder is teruggevallen in zijn ziektebeeld;
4. dat verweerder klager ten onrechte hersteld heeft gemeld en vragen heeft genegeerd;
5. dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden;
6. dat verweerder meerdere valse verklaringen heeft afgelegd over een lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur van 15 december 2016.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Volgens beide partijen is het spreekuur op 15 december 2016 niet goed verlopen. Beiden hebben echter van alle onderdelen waarover onenigheid bestaat een geheel andere lezing gegeven. Het verwijt dat verweerder klager onbehoorlijk heeft behandeld laat zich door het College moeilijk op zijn juistheid beoordelen, omdat het van het gesprek geen getuige is geweest, er ook geen ander bewijs is en het vaak de toon is die de muziek maakt. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder in dit opzicht klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.
5.2 Verweerder kan weliswaar bij klager de indruk hebben gewekt dat hij klager heeft willen ‘straffen’ voor zijn sollicitaties, nu verweerder naar hij zelf stelt, op de mededelingen daarover in elk geval verbaasd had gereageerd. Die verbazing staat er echter niet aan in de weg dat die sollicitaties een rol mochten spelen bij de beoordeling door verweerder van de arbeidsgeschiktheid van klager. Verweerder mocht klager ook vragen of hij, als hij bij de recente sollicitatie was aangenomen, weer was gaan werken en mocht het bevestigende antwoord van klager ook meewegen bij zijn beoordeling. Verweerder heeft gesteld dat hij op basis van deze informatie - en op basis van de door hem waargenomen grotere weerbaarheid van klager - heeft besloten tot hersteldverklaring van klager. Dit is geen tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Het eerste klachtonderdeel wordt daarom afgewezen. Dit geldt ook voor het vierde klachtonderdeel voor zover dat betrekking heeft op het ten onrechte hersteld melden van klager.
5.3 Dat verweerder een onjuist rapport heeft opgesteld, met diverse onwaarheden kan het College niet vaststellen, omdat het geen getuige is geweest van het gesprek en het rapport een weerslag is van het gesprek zoals verweerder het heeft ervaren. Het College gaat ervan uit dat verweerder de gevoelige informatie zoals vermeld in de aanvullende aantekening van 19 december 2016 over de psychische toestand van klager heeft vernomen van zijn manager. Of die informatie feitelijk juist was, inclusief de vermelde dreiging met een poging tot suïcide, kon verweerder toen niet weten. In het verslag staat hoe deze mededeling tot hem is gekomen (uit de derde hand, via twee managers en de echtgenote van klager). Bij het noteren van deze informatie was aan verweerder niet bekend dat klager stelt dat hij geenszins gedreigd heeft met een suïcidepoging en dat zijn echtgenote dat ook niet tegen haar manager heeft gezegd. In zoverre is het tweede klachtonderdeel dan ook ongegrond.
De aantekening ‘Belanghebbende heeft zich dus vele malen laten controleren in ZW en ook voor WIA. Terwijl echtgenote hier werkt op de [..]. Dossier hoort bij verzekeringsarts eigen personeel. In E of F.’ , is, zoals klager stelt, wel beschuldigend van toon. Verweerder stelt toen voor het eerst te hebben gehoord over de toepasselijkheid in dit geval van het beleid inzake ‘eigen personeel’, terwijl klager stelt dat dit in de organisatie eerder al bekend was. Het College ziet in deze wijze van vermelding geen tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Ook in dit opzicht is dus het tweede klachtonderdeel ongegrond.
Ter terechtzitting heeft het College verweerder gevraagd, onder verwijzing naar de ‘leidraad suïcidedreiging en de rol van de verzekeringsarts’, of het in de gegeven omstandigheden op zijn weg had gelegen actie te ondernemen en zo ja welke, toen hij op 19 december 2016 hoorde dat er sprake was van dreiging met suïcide. Nu echter de klachten van klager hierop niet zien, zal het College hierover geen oordeel vormen.
5.4 Klachtonderdeel 3 wordt afgewezen omdat dit een gesteld gevolg van de handelwijze van verweerder betreft en de beoordeling daarvan niet tot de taak en bevoegdheden van het College behoort.
5.5 Inzake de vraag of verweerder klager ten onrechte heeft hersteld gemeld verwijst het College naar de overweging hiervoor onder 5.2. Of verweerder tijdens het consult op 15 december 2016 geen vragen heeft beantwoord kan het College niet beoordelen, omdat het College daar niet bij is geweest. Verwezen wordt naar de motivering van de beoordeling van het eerste klachtonderdeel. Wel is duidelijk dat de vragen die klager vervolgens heeft gesteld en die als interne klacht zijn behandeld, onbeantwoord zijn gebleven. Voor de afhandeling van de interne klachtprocedures door diverse medewerkers van UWV kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Toen aan verweerder vragen in het kader van de klachtprocedure werden gesteld had hij niet meer de beschikking over het dossier. Al was desondanks beter geweest als verweerder wel een poging had gedaan toch nog vragen te beantwoorden, geeft de gang van zaken rond de klachtafhandeling geen aanleiding voor een tuchtrechtelijke veroordeling van klager. Hetzelfde geldt voor de procedure bij de Nationale Ombudsman. Het vierde klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.
5.6 Het College wijst klachtonderdeel 5 over de schending van het medisch beroepsgeheim af. Niet is aannemelijk geworden dat verweerder zijn rapport van 15/19 december 2016 of andere vertrouwelijke gegevens over klager in- of extern anders bekend heeft gemaakt dan voor het doel waarvoor deze bestemd waren. Hij stelt deze alleen elektronisch te hebben opgeslagen; verweerder heeft zelf geen gegevens verschaft in het kader van de interne klachtprocedure en de procedure bij de Nationale Ombudsman.
5.7 Verweerder betwist niet dat hij geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Dat hij dat wel zou hebben gedaan staat ook niet in het rapport van het spreekuur. Onder het desbetreffende kopje is slechts iets vermeld achter ‘Psyche’. Klachtonderdeel 6 kan dus niet worden toegewezen, omdat dat er ten onrechte van uitgaat dat verweerder heeft vermeld lichamelijk onderzoek te hebben gedaan.
5.8 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, J.G.M. van Eekelen en dr. M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op
24 april 2018.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.