ECLI:NL:TGZRSGR:2018:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-256
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2018 |
Datum publicatie: | 24-04-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-256 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft in de brief, geschreven aan de huisarts van de zoon van klager, geen eigen inhoudelijke uitlatingen gedaan over klager. Evenmin is gebleken dat zij heeft deze anoniem heeft verstuurd en in een gerechtelijke procedure ingebracht. De psychiater heeft de belangenafweging, betrekking hebbend op het niet verstrekken van informatie aan klager over de behandeling van zijn zoon, weloverwogen en zorgvuldig gemaakt. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, psychiater,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. Ch.L. van den Puttelaar, werkzaam te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 oktober 2017
- het verweerschrift met bijlage
- de repliek
- de dupliek.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 13 maart 2018 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klager is de vader van E, geboren op in 2003.
Klager heeft vanaf 2011 niet meer het gezag over zijn zoon. Jeugdbescherming D is de voogd van E. De vader van E is het hier niet mee eens. Er lopen procedures bij het Gerechtshof F tot wijziging van de gezagssituatie en het weer opstarten van een omgangsregeling.
2.2 Verweerster is als psychiater verbonden aan het instituut G te D.
Verweerster is aldaar hoofdbehandelaar van E.
2.3 Op 11 september 2017 heeft verweerster aan de huisarts van E een brief
gestuurd over de voortgang van zijn behandeling. Deze brief is in kopie verzonden aan de voogd van E. De brief is op enig moment in een gerechtelijke procedure overgelegd.
2.4 Verweerster heeft klager niet geïnformeerd over de behandeling van E. Bij
e-mail van 23 oktober 2017 heeft verweerster aan klager geschreven:
“In reactie op uw mail dd. 17-10-2017 laten we u weten dat wij van mening zijn correct te hebben gehandeld inzake de informatieverstrekking. Wij zien geen reden om in te gaan op uw verzoek tot een gesprek. Dit zou de behandeling van onze patiënt kunnen belemmeren: we kunnen dan niet integer handelen i.v.m. de vertrouwensrelatie met onze patiënt.
We zullen niet meer ingaan op verdere mailcorrespondentie.” .
3.
De klacht
Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij:
1. in een gerechtelijke procedure als behandelaar van E anonieme verklaringen heeft overgelegd en daarin uitlatingen heeft gedaan over klager terwijl verweerster klager nooit heeft gezien;
2. heeft geweigerd klager daar vervolgens over te informeren en weigert klager informatie te verstrekken over E.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager en heeft subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Nu een grond voor het beroep op niet-ontvankelijkheid niet is gesteld of anderszins is gebleken, verwerpt het College dit beroep en zal het de klacht inhoudelijk behandelen.
5.2 Met de in klachtonderdeel 1 genoemde verklaring doelt klager - zo begrijpt het
College - op de brief van verweerster van 11 september 2017. Deze brief heeft verweerster
geschreven aan de huisarts van E, met een kopie aan zijn voogd. Niet gebleken is dat
verweerster de brief anoniem heeft verstuurd en evenmin dat zij deze in een gerechtelijke
procedure heeft ingebracht. Dat derden de brief in een procedure hebben overgelegd, kan verweerster niet worden verweten.
In de brief wordt klager weliswaar genoemd, maar verweerster geeft in die brief over hem
geen oordeel. Zij beschrijft hoe E zijn vader ziet. Opgenomen zijn de opvattingen van
E, niet die van verweerster. Verweerster beschrijft geen eigen waarnemingen of
conclusies betreffende klager. Verweerster heeft aldus ook geen eigen, inhoudelijke
uitlatingen gedaan over klager. Een tuchtrechtelijk verwijt valt verweerster dan ook niet te
maken.
In het licht van het voorgaande faalt klachtonderdeel 1.
5.3 Klager heeft ten aanzien van klachtonderdeel 2 betoogd dat hij op grond van artikel
1:377c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht heeft op (medische) informatie over
zijn zoon en dat verweerster dus ten onrechte heeft geweigerd klager informatie te ver-
strekken. Het College overweegt in dit verband het volgende.
In artikel 1:377c BW is bepaald dat de niet met gezag belaste ouder in beginsel op de hoogte
gesteld moet worden van belangrijke feiten en omstandigheden betreffende het kind (waar
ook bepaalde medische informatie onder kan vallen). Echter, als uitzondering daarop geldt
het geval dat het belang van het kind zich tegen het verschaffen van die informatie verzet.
Het is in een situatie als de onderhavige in beginsel aan de hulpverlener om te beoordelen in
hoeverre de informatie, die onder het beroepsgeheim valt, met de niet gezag dragende ouder
gedeeld kan en moet worden.
Verweerster heeft aangevoerd dat zij in dezen een belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij
heeft zij betrokken dat E niet wenst dat zijn vader geïnformeerd wordt over zijn
behandeling. Verweerster heeft een ondertekende verklaring van E overgelegd, waarin
E dit ook aangeeft. Voorts heeft verweerster overleg gehad met de voogd van E.
Verweerster heeft, alles beziend, geconcludeerd dat het belang van E met zich brengt
dat klager niet geïnformeerd diende te worden omdat dit de behandeling van E zou
tegenwerken.
Het College is van oordeel dat verweerster de belangenafweging weloverwogen en
zorgvuldig heeft gemaakt. Aldus is sprake van de voornoemde uitzondering op de in artikel
1:377c BW neergelegde regel over informatieverstrekking. Verweerster heeft klager dan ook in dit geval niet hoeven te informeren. Het College gaat voorbij aan de stelling dat klager op grond van een in rechte vastgestelde informatieregeling recht heeft op behandelinformatie van verweerster. Niet gebleken is dat die gestelde regeling, die niet is overgelegd, betrekking heeft op verweerster. Het College overweegt voorts dat de stelling van klager dat de verklaring van E onder druk is afgelegd en daarom geen grote waarde heeft, niet door feiten is gestaafd of anderszins aannemelijk is gemaakt. Daarom gaat het College daaraan voorbij.
Verweerster treft ten aanzien van klachtonderdeel 2 geen verwijt. Daarom faalt dit klachtonderdeel.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk
ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 24 april 2018 door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, J.G.M. van Eekelen, dr. M.H. Braakman, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.