ECLI:NL:TGZRSGR:2018:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-236

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:50
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 24-04-2018
Zaaknummer(s): 2017-236
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft de vader van klager via zijn assistente correct doorverwezen, maar dat klager uiteindelijk niet op een spreekuur van verweerder is verschenen met het verzoek om een verwijsbrief, kan verweerder niet worden verweten. Niet gebleken dat de huisarts heeft geweigerd klager op zijn spreekuur te zien. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

ten tijde van het indienen van de klacht verblijvende te B,

thans verblijvende te C,

klager,

gemachtigde: D (vader van klager), wonende te E,

tegen:

F, huisarts,

werkzaam te G,

verweerder,

gemachtigde: mr. M. van Eeden, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 10 oktober 2017

- het verweerschrift

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 11 januari 2018.

1.2 Het College heeft de klacht op 13 maart 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager was gedetineerd in het jeugddetentiecentrum H te B.

Verweerder heeft klager eenmalig gezien bij binnenkomst in H in verband met een intakegesprek in april 2017. Verweerder is binnen H als huisarts (deels)

verantwoordelijk voor de somatische zorg tijdens de dagpraktijk. Om de week heeft verweerder daar spreekuur. Naast deze werkzaamheden is verweerder werkzaam in zijn eigen huisartsenpraktijk.

2.2 Klager en zijn ouders willen een oordeel van een centrum voor autisme over de

geestelijke gesteldheid van klager. Via een centrum voor autisme vernam de vader van klager dat hiervoor een verwijsbrief vereist is van de huisarts. De vader van klager heeft hiervoor eerst contact opgenomen met de eigen huisarts. Deze huisarts heeft hem doorverwezen naar de huisarts van H. De vader van klager heeft vervolgens contact opgenomen met de huisartsenpraktijk van verweerder. De assistente van verweerder heeft meegedeeld dat klager niet voorkomt in het huisartsinformatiesysteem (HIS) van de praktijk van verweerder, omdat hij gedetineerd is in H. Na overleg met verweerder heeft de assistente doorgegeven dat het verzoek om een verwijsbrief aan H moet worden voorgelegd, daar klager valt onder hun zorg. Binnen het H is een apart HIS.

2.3 De vader van klager heeft vervolgens nog een keer contact opgenomen met de huisartsenpraktijk van verweerder met het verzoek om een verwijsbrief. Aan de vader van klager is toen wederom via de assistente meegedeeld dat hij daarvoor contact moet opnemen met H.

2.4 Verweerder en klager hebben elkaar in H nooit op een spreekuur gezien.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij geen verwijsbrief wil verstrekken naar een centrum voor autisme, terwijl er mogelijk sprake is van een autistische stoornis/PDD-NOS aandoening.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft in zijn verweerschrift primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Dit verweer is tijdens het verhoor in het vooronderzoek ingetrokken.

Verweerder heeft voorts de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De praktijk van verweerder heeft aan klager via zijn vader duidelijk gemaakt, zo is het College gebleken, dat hij voor het verkrijgen van een verwijsbrief zich moest wenden tot de medische dienst van H. Klager zou zich volgens zijn vader ook hebben gemeld bij de medische dienst van H.

Verweerder heeft uitgelegd dat hulpvragen via de verpleegkundige, onderdeel van de medische dienst, worden geïnventariseerd en zo nodig worden ingepland op het wekelijkse spreekuur.

5.2 Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Verweerder kan in elk geval geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen door anderen, dus ook niet van het handelen van een medewerker van de medische dienst.

Verweerder heeft de vader van klager via zijn assistente correct doorverwezen naar H, daar klager daar in verband met zijn detentie staat ingeschreven voor medische zorg. Dat klager uiteindelijk niet op een spreekuur van verweerder in H is verschenen met het verzoek om een verwijsbrief, kan verweerder niet worden verweten. Er is immers niet gebleken dat verweerder klager heeft geweigerd op zijn spreekuur te zien. De klacht dient dan ook te worden afgewezen.

5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, J.G.M. van Eekelen en dr. M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.