ECLI:NL:TGZRSGR:2018:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-193
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2018 |
Datum publicatie: | 27-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-193 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een arts. Nu de lezingen over afspraken rondom de lenssterkte van klaagster uiteenlopen, kan het College de feiten niet vaststellen. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , arts,
destijds werkzaam te D ,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 1 augustus 2017;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 23 november 2017;
- de brief van klaagster met bijlage, ontvangen op 13 december 2017.
1.2 Het College heeft de klacht op 13 februari 2018 in raadkamer behandeld.
2. De feiten
2.1 Verweerder was van november 2015 tot augustus 2017 werkzaam als arts-assistent in opleiding tot oogarts in het E.
2.2 Op 14 juli 2017 heeft verweerder klaagster ’s ochtends gezien tijdens het spoedspreekuur. In overleg met zijn supervisor, die bij dat gesprek aanwezig was, heeft verweerder geconcludeerd dat een spoedoperatie (vitrectomie) vanwege netvliesloslating geïndiceerd leek. Daarover was nader overleg met een oogchirurg nodig. Ook was een staaroperatie geïndiceerd en is onder meer gesproken over keuzemogelijkheden voor verschillende lenssterktes. Klaagster kon kiezen tussen lenssterkte 0 (scherp zien veraf en een leesbril nodig) of lenssterkte -2/-2,5 (scherp zien dichtbij en een bril voor veraf nodig). Na overleg tussen verweerder en een oogchirurg, zag verweerder klaagster op 14 juli 2017 ’s middags opnieuw op de polikliniek. Verweerder heeft meegedeeld dat de operateur akkoord was met de voorgestelde operatie en heeft de operatie nogmaals met klaagster doorgesproken.
2.3 Over de lenssterkte (aangeduid als goal) heeft verweerder in het dossier vermeld:
“14-07-2017, 10:15 (…) Goal? (…)”
2.4 Op 17 juli 2017 is klaagster door de onder 2.2 bedoelde oogchirurg geopereerd. In een brief van 17 juli 2017 van de operateur aan de huisarts van klaagster is onder meer vermeld: “Chirurgische ingreep: Phaco + Vitrectomie + endolaser + sf6 gas OD”. Tijdens de operatie is een lens met sterkte 0 ingebracht. De lenssterkte is door de operateur niet met klaagster besproken.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij heeft nagelaten haar keuze voor lenssterkte -2 in het dossier te noteren, waardoor niet de lens met de gewenste lenssterkte is ingebracht en zij kosten voor een leesbril heeft moeten maken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hierna ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Klaagster stelt dat zij tijdens het gesprek met verweerder op 14 juli 2017 heeft gekozen voor lenssterkte -2. Tijdens het vooronderzoek heeft klaagster verklaard dat die keuze misschien niet tijdens het gesprek in de ochtend is gemaakt, maar dat zij verweerder in de middag heeft gemeld welke lenssterkte zij wenste. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat geen keuze is gemaakt. Indien een keuze zou zijn gemaakt, zou dat in het dossier zijn genoteerd. Het was de bedoeling dat klaagster hierover nog met de operateur zou spreken, wat niet is gebeurd.
5.2 Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke lezing aannemelijk is, dat een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van de klager in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de één minder geloof verdient dan dat van de ander, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.3 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat voor dan wel tijdens de operatie op
17 juli 2017 niet is gevraagd naar de gewenste lenssterkte, geldt dat verweerder hiervan geen verwijt kan worden gemaakt nu hij klaagster alleen op 14 juli 2017 heeft gezien en de operatie niet door hem is uitgevoerd.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 27 maart 2018 door mr. W.N.L. Donker, voorzitter, mr. P.M. van Dijk-de Keuning, lid-jurist, M. Keus, J. Edwards van Muijen en dr. F.E. Ros, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. B.J. Dekker, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.