ECLI:NL:TGZRSGR:2018:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-199

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:39
Datum uitspraak: 27-03-2018
Datum publicatie: 27-03-2018
Zaaknummer(s): 2017-199
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige is niet degene geweest die een rechterlijke machtiging heeft aangevraagd, zodat dit onderdeel van de klacht geen doel treft. Voor het overige lopen de lezingen van partijen uiteen zodat niet kan worden vastgesteld of sprake is van nalatigheid of belangenverstrengeling. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

verweerder.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 8 augustus 2017

- het verweerschrift.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 Het College heeft de klacht op 14 februari 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klaagster is in 2015 in zorg gekomen bij een wijkteam van D te B, alwaar verweerder werkzaam is als sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Klaagster verbleef toen in een beschermende woonvorm en had een rechterlijke machtiging (RM).

2.2 De werkzaamheden van verweerder zijn met name gericht op onder andere stabiliseren, preventie van terugval en toeleiding naar verder herstel. Hij bezoekt mensen thuis en in beschermende/begeleidende woonvormen.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zware nalatigheid, alsook belangenverstrengeling door datgene te doen wat haar stiefvader wilde. Zij stelt dat het enige wat verweerder heeft ‘bewerkstelligd’ een RM is en dat klaagster beschermd moest (gaan) wonen. Klaagster acht verweerder medeplichtig aan de situatie waarin zij zich bevindt, waardoor haar stiefvader zijn praktijken (van misbruik) kan voortzetten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft gesteld dat niet hij, maar de arts, die klaagster naar het wijkteam heeft verwezen, de aanvraag van een RM in gang heeft gezet. Een aanvraag voor verlenging van de RM is genomen in overleg met de psychiater en bedoeld om klaagster te behoeden voor verdere teloorgang, verwaarlozing en dreigende gezondheidsrisico’s.

Hij heeft toegelicht dat vanaf het begin van de behandeling de zorg van klaagster in het teken staat van stabilisatie, preventie van terugval en verder herstel. In de regel was de samenwerking met klaagster goed. Zij hadden veel (sms) contact en klaagster kon altijd bij verweerder terecht met vragen/problemen of om te ventileren over nare situaties en de daarbij behorende emoties. Verweerder is en was altijd bereid om met klaagster mee te denken over oplossingen. Daarnaast was het volgens verweerder ook nodig om klaagster te begrenzen omdat zij in haar vraag soms te ver ging of niet reëel was, met name door haar excessief drugsgebruik. Dat doelstellingen (nog) niet zijn bereikt, heeft met vele factoren te maken.

Verweerder heeft gesteld dat de stiefvader op verzoek van klaagster als contactpersoon is geregistreerd. Hij wordt daarom in geval van nood gewaarschuwd. Hij wordt regelmatig door klaagster bij de behandeling betrokken, maar ook weer buiten gesloten en juist niet betrokken, ook buiten medeweten van de behandelaren om. Wanneer de stiefvader sms’t om te laten weten dat hij zich zorgen maakt of met de vraag of verweerder goed voor klaagster wil zorgen, reageert verweerder niet op deze sms’jes anders dan door een enkele keer aan te geven dat hij zijn zorgen begrijpt. Van belangenverstrengeling is volgens verweerder geen sprake.

5. De beoordeling

5.1 Verweerder heeft bij verweerschrift de klacht betwist en zijn zorg voor klaagster toegelicht.

Het is niet verweerder geweest die een RM heeft aangevraagd of bewerkstelligd, zodat dit onderdeel van de klacht geen doel kan treffen. Nu verweerder verder betwist zich jegens klaagster op de door haar beschreven wijze te hebben opgesteld, kan niet worden vastgesteld of er sprake is van nalatigheid of belangenverstrengeling. Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klaagster niet gegrond kan worden bevonden omdat de grondslag voor haar klacht niet is komen vast te staan. Daarbij komt dat klaagster niet is ingegaan op de uitnodiging om in het verhoor in het vooronderzoek te worden gehoord en zich daarmee de mogelijkheid heeft ontnomen om te reageren op de stellingen van verweerder. De klacht zal dan ook als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.2 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 28 maart door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, I.M. Bonte en W.M.E. Bil MANP, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.