ECLI:NL:TGZRSGR:2018:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-153d
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2018 |
Datum publicatie: | 27-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-153d |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De lezingen van partijen over het al dan niet herhaaldelijk indrukken van de hulpknop lopen uiteen. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, verpleegkundige,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 28 juni 2017
- aanvulling op het klaagschrift
- verweerschrift met bijlagen
- brief d.d. 22 oktober 2017 van klaagster
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 14 februari 2018 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klaagster was in 2016 zwanger van haar eerste kindje en onder behandeling bij de Verloskundigenpraktijk D. Zij is van 2 november tot 8 november 2016 opgenomen geweest in het E te D (hierna: het ziekenhuis) vanwege het inleiden van de bevalling en de bevalling zelf.
2.2 Verweerster is verpleegkundige en werkzaam in het E in D. Zij had op 4 november 2016 dagdienst op de afdeling Verloskunde en is vanaf 07.00 uur tot ongeveer 15.30 uur op de afdeling aanwezig geweest.
2.3 Op 2 november 2016 is klaagster ’s ochtends vroeg opgenomen in het ziekenhuis en ingeleid met misoprostol. Op 3 november is in de namiddag een ballonkatheter geplaatst in plaats van misoprostol. Op 4 november is deze katheter verwijderd. De vliezen zijn vervolgens gebroken en er is gestart met het toedienen van Sytocinon, waarvan de dosering geleidelijk is opgehoogd. Toen verweerster op 4 november 2016 in dienst kwam was klaagster in de kraamsuite. Zij is omstreeks 12.05 uur naar de verloskamer gebracht.
2.4 Om ongeveer 12.05 uur is verweerster bij de zorg voor klaagster betrokken geraakt. Zij heeft toen het CTG aangelegd. Om 13.05 en 13.25 uur heeft zij in opdracht van de verloskundige de Syntocinonpomp opgehoogd.
3.
De klacht
Klaagster verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op het herhaaldelijk indrukken van de hulpknop op de verloskamer door klaagster op 4 november tussen 13.55 uur en 16.00 uur. Klaagster stelt dat er sprake was van onderbezetting op dat moment waarvoor naar haar inschatting het management verantwoordelijk gehouden zou moeten worden.
4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft gesteld dat zij geen hulpoproepen van klaagster heeft genegeerd.
4.2 Zij acht het uitgesloten dat klaagster in een periode van twee uur meerdere malen op het alarm zou hebben gedrukt zonder dat zij of een van de collegae naar klaagster zouden zijn toegegaan. Het bel/alarmsysteem werkt in het algemeen goed. Als een patiënt belt, gaat er een geluidssignaal af en is deze oproep te zien zowel op de lichtbalk in de gang als op de displays in de teamposten alsook in de medicijnkamer. Verweerster negeert een dergelijke oproep vanzelfsprekend niet. Als een patiënt belt, gaat een verpleegkundige naar die patiënt toe. Mocht een verpleegkundige bezig zijn, dan gaat een collega naar de oproep.
Verweerster heeft hieraan nog toegevoegd dat er op 4 november 2016 voldoende personeel in dienst was. Zij zich niet kan herinneren dat er sprake was van onderbezetting. Als meer personeel nodig is, mag altijd extra personeel worden opgeroepen. Dat is die dag niet gebeurd.
4.3 Verweerster heeft toegevoegd dat zij de vaste gewoonte heeft om, indien mogelijk, de patiënte en diens partner zo veel mogelijk privacy te gunnen zolang haar aanwezigheid niet vereist is, waarbij zij wel altijd zegt dat men steeds kan bellen en dat zij het CTG kan volgen in de teampost. Verweerster heeft gesteld dat zij het infuus bij klaagster heeft gecontroleerd en de Syntocinonpomp conform protocol heeft opgehoogd met een gebruikelijke dosering. Omstreeks 13.55 uur was er sprake van diffuus meconium houdend vruchtwater hetgeen betekent dat er twijfel was of er inderdaad sprake was van meconium. Volgens verweerster is het niet juist dat er omstreeks 13.25 uur sprake zou zijn geweest van een weeënstorm. Het CTG vertoonde tussen de weeën rustpauzes en klaagster kon de weeën prima opvangen, onder andere met behulp van een zogenaamde skippybal. Verweerster gaat tegen het einde van haar dienst altijd nog langs alle patiënten in de verloskamers om hen sterkte toe te wensen met het verdere beloop van de bevalling. Dat heeft zij ook bij klaagster gedaan.
4.4 Verweerster heeft toegelicht dat bij bijzonderheden of veranderingen in de situatie van patiënten aantekeningen worden gemaakt in de verpleegkundige rapportage. Aldus is er een overzicht van de ontwikkelingen. Het kan voorkomen dat er enige tijd geen aantekening wordt gemaakt, hetgeen niet betekent dat de verpleegkundigen niet bij de patiënten zijn geweest of geen zicht hebben gehad op een lopend CTG. In de aantekeningen in het dossier is niets terug te vinden over het feit dat klaagster tevergeefs op de hulpknop zou hebben gedrukt of een eventuele klacht zou hebben geuit dat zij lang heeft moeten bellen zonder dat er iemand kwam.
5.
De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat de zware bevalling van klaagster met een dramatisch verloop voor met name klaagster en haar partner zeer aangrijpend is geweest. Toch zal in deze, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, zakelijk moeten worden beoordeeld of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. In het tuchtrecht is de persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.
5.2 Het is duidelijk dat de lezingen van klaagster en verweerster niet met elkaar stroken en de belevingen uiteenlopen. Nu de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, geldt in de tuchtrechtelijke procedure dat aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Overigens merkt het College nog op dat de door de verpleegkundige geschetste gang van zaken het College niet onaannemelijk voorkomt.
5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2018 door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, I.M. Bonte en W.M.E. Bil MANP, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M.
Spitters-Vermeulen, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.