ECLI:NL:TGZRSGR:2018:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-262

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:34
Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 20-03-2018
Zaaknummer(s): 2017-262
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Dat de mislukte poging van het verwijderen van de spiraal komt door ondeskundig handelen door de huisarts komt niet vast te staan. Verwijzing naar een gynaecoloog was een juiste beslissing. Dat de huisarts het niet nog een keer zelf heeft geprobeerd is een begrijpelijke keus. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B ,

verweerster.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 8 november 2017;

- het verweerschrift, met bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 8 januari 2018 gehouden verhoor in het vooronderzoek.

1.2 Het College heeft de klacht op 6 februari 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Verweerster heeft op 11 juli 2007 bij klaagster een Flexi-T 380 koperspiraal geplaatst.

2.2 Op 18 maart 2015 heeft verweerster, op verzoek van klaagster, geprobeerd deze spiraal te verwijderen. Doordat het draadje afbrak is dit niet gelukt.

2.3 Verweerster heeft klaagster vervolgens doorverwezen naar de gynaecoloog. Ook de gynaecoloog heeft geprobeerd het spiraaltje te verwijderen, wat wederom niet lukte.

Klaagster is toen door de gynaecoloog geadviseerd terug te komen als zij postmenopauzaal zou zijn.

2.4 In oktober 2017 heeft klaagster zich wederom bij verweerster gemeld met de wens dat de spiraal zou worden verwijderd. Verweerster wilde klaagster daarop opnieuw doorverwijzen naar de gynaecoloog. Klaagster heeft verweerster gezegd geen geld te hebben om het eigen risico te betalen. Verweerster heeft toen gezegd dat klaagster terug kon komen als zij die financiële ruimte wel had.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster dat zij van het kastje naar de muur is gestuurd zonder dat haar klachten serieus zijn genomen

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het college stelt vast dat klaagster haar klacht weinig concreet heeft geformuleerd. Het college kan evenwel slechts aan de hand van concrete situaties vaststellen of sprake is van overschrijding van enige tuchtrechtelijke norm.

5.2 Dat de poging van verweerster om de spiraal te verwijderen in maart 2015 niet is geslaagd vanwege ondeskundig handelen van verweerster is niet gebleken. De daarop volgende verwijzing naar de gynaecoloog was in de gegeven omstandigheden vervolgens een juiste beslissing.

5.3 Verweerster kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de gynaecoloog.

Het college heeft overigens geen redenen om te vermoeden dat dit handelen niet aan de daaraan te stellen maatstaven heeft voldaan.

5.4 Dat verweerster bij het tweede consult niet opnieuw heeft geprobeerd de spiraal te verwijderen acht het college een begrijpelijke keus. De oorzaak waardoor de verwijdering de eerste keer niet was gelukt bestond nog steeds en er was geen reden om ervan uit te gaan dat een hernieuwde poging, die ook belastend voor klaagster zou zijn, wel het gewenste resultaat op zou leveren.

5.5. Het opnieuw doorverwijzen naar de gynaecoloog was in de gegeven omstandigheden de meest voor de hand liggende actie die verweerster kon ondernemen. Dat verweerster heeft ingestemd met uitstel tot het moment dat klaagster voldoende financiële ruimte zou hebben acht het college evenmin onjuist. Het uitstellen van de verwijdering was medisch verantwoord.

5.6 Klaagster heeft tijdens het vooronderzoek verklaard dat zij vermoedt dat de spiraal niet goed is geplaatst of niet van goede kwaliteit is. Nog daargelaten dat tijdens het vooronderzoek geen nieuwe klachten meer kunnen worden geformuleerd, is er geen concrete aanwijzing voor de juistheid van dit vermoeden.

5.7 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 6 februari 2018 door mr. N.B. Verkleij, voorzitter,

dr. J.W. van ’t Wout, dr. B. van Ek en R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, en

mr. E.P. de Beij, lid-jurist, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen