ECLI:NL:TGZRSGR:2018:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-077
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2018 |
Datum publicatie: | 20-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-077 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft klager onterecht volledig arbeidsgeschikt verklaard en heeft klager nauwelijks gehoord tijdens het consult. De bedrijfsarts heeft zijn advies teveel gebaseerd op de presentatie van klager op televisie. Ook heeft hij erkend zonder toestemming van klager medische gegevens met de behandelend psycholoog te hebben gedeeld. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 20 maart 2018
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , bedrijfsarts,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 27 maart 2017;
- de brief van klager, ontvangen op 12 mei 2017;
- de brief van klager, ontvangen op 12 juni 2017;
- het verweerschrift, ontvangen op 26 juni 2017;
- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 23 augustus 2017;
- het proces-verbaal van het vooronderzoek, gehouden op 30 augustus 2017.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018. Partijen zijn verschenen, verweerder vergezeld van zijn gemachtigde, en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Van de zijde van verweerder zijn pleitnotities overgelegd.
2. De feiten
2.1
Klager (geboren in 1991) was sinds 22 februari 2016 werkzaam bij het E. Op 31 oktober
2016 heeft hij zich ziek gemeld. Na een aantal consulten op eigen kosten bij een psycholoog
is hij op 7 februari 2017 door de huisarts verwezen naar F, een GGZ-instelling te
G. Begin 2017 heeft hij van de werkgever gehoord dat zijn contract, dat per 1 april
2017 zou aflopen, niet zou worden verlengd.
2.2 Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij H en als zodanig sinds 2010 gedetacheerd bij het E. Hij is klager met ingang van 14 november 2016 gaan begeleiden. Het door verweerder bijgehouden journaal van de contactmomenten met klager vermeldt – voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang – het volgende:
“Spreekuur 09-02-2017:
Is gestopt bij zijn psycholoog. Moest dat zelf betalen.
Was eergisteren bij huisarts. Heeft verwijzing gehad voor F. (GGZ) (…)
Kan er eind februari terecht voor een intake. Begin maart behandel ing starten, eens per week. (…)
Terugkoppeling naar werkgever en werknemer 09-02-2017:
Stand van zaken:
A heeft beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en er bestaan energetische beperkingen. Hij heeft hiervoor adequate behandeling. Door de aard en de ernst van zijn beperkingen is A momenteel niet in staat om werkzaamheden uit te voeren.
Advies: Ik verwacht dat A dankzij zijn behandeling de komende werken zal herstellen. Om dit te kunnen volgen en evalueren, nodig ik hem over een maand weer uit voor een gesprek. (…)
Spreekuur 02-03-2017:
(…)
Terugkoppeling naar werkgever en werknemer 02-03-2017:
Stand van zaken:
A heeft beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en er bestaan energetische beperkingen. Hij heeft hiervoor adequate behandeling. Door de aard en de ernst van zijn beperkingen is A momenteel niet in staat om werkzaamheden uit te voeren.
Advies: Ik verwacht dat A dankzij zijn behandeling de komende werken zal herstellen. Om dit te kunnen volgen en evalureren, nodig ik hem over enkele weken weer uit voor een gesprek.
Vervolgafspraak: Er is een vervolgafspraak gemaakt voor 17 maart 10.30 uur”
2.3 Op 14 maart 2017 schrijft de contactpersoon van verweerder bij de werkgever in een e-mail aan hem onder andere:
“(…) A is nog altijd 100% arbeidsongeschikt, lees ik. Ik heb daar mijn twijfels over. Hoe verhoudt zich zijn ziekte tot zijn activiteiten bij de I? Hij staat nr. [..] op de TK-lijst en gemeenteraadslid in B. Hij is daarmee actief bezig. Zo heeft hij een certificaat ontvangen als debater en hij geeft lezingen als partijlid. Hoe kan dat als je ziek bent? (…)”
Aan het bericht zijn twee links toegevoegd.
Verweerder reageert op 15 maart 2017 op dit bericht met de mededeling dat, als klager
dit recent heeft gedaan, dit inderdaad vragen zou oproepen.
2.4 Op 14 maart 2017 schrijft de behandelend GZ-psycholoog van klager per e-mail
– voor zover hier van belang – aan verweerder:
“Ik heb vandaag de heer A gezien voor een intakegesprek. Er is sprake van ernstig depressieve klachten met suïcidale ideaties. Ik neem de klachten erg serieus en sta erop dat de heer A aanstaande vrijdag 17 maart (…) door onze psychiater in G gezien wordt. De heer A gaf te kennen dan een afspraak met u te hebben en om die reden heb ik eerder vandaag contact gehad met uw secretariaat. Vanuit het secretariaat is aangegeven dat de afspraak zal worden geannuleerd en opnieuw gepland zal worden, maar dat ze de reden daartoe graag op papier hebben. Vandaar deze email.
(…)”
2.5 Naar aanleiding van dit bericht stuurt verweerder zijn contactpersoon bij de werkgever van klager op 15 maart 2017 een e-mail met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Van de (nieuwe) behandelend psycholoog van A kreeg ik bericht. Zij schat zijn situatie als zeer ernstig in. Zij heeft hem met spoed doorverwezen naar een medisch specialist. Hij kan daar vrijdagochtend terecht op een ‘spoedplaats’. Dat valt samen met mijn afspraak met A. De psycholoog vraagt of deze afspraak met mij verzet mag worden gezien het urgente karakter en de ernst van de situatie.”
2.6 Op 17 maart 2017 heeft op initiatief van verweerder een telefoongesprek met de genoemde GZ-psycholoog plaatsgevonden. In het daarvan door de GZ-psycholoog opgemaakte verslag vermeldt zij, voor zover hier van belang:
“J wil (…) zijn visie inzake client delen. Hij zegt hem al enige tijd te begeleiden en dat zijn beeld betreffende client in de loop van de tijd is veranderd. Client is altijd succesvol geweest. 2 academische opleidingen, gerenommeerd advocaat, politiek actief, genoemd als aankomend talent en onlangs een debat gewonnen. J zegt dat laatste niet te kunnen rijmen met de gestelde depressiviteit en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast noemt hij dat client waarschijnlijk voor het eerst in zijn ‘succesvolle’ leven tegenslagen heeft gekend in de vorm van melanoom, beroving, hartritmestoornissen en een contractbeeindiging (hij is niet geschikt bevonden voor het werk) en dat hem dat mogelijk gekrenkt heeft. Hij zegt een man met veel boosheid te zien die geen gebruik wil maken van wat het bedrijf hem wil bieden. J zegt client graag te willen helpen maar dat hij hulp tav re-integratie en hulp bij het zoeken van een andere baan weigert. Mogelijk is er sprake van ziektewinst (bij arbeidsongeschiktheid minder uitgebetaald dan ziektewet?). J adviseert met betrekking tot behandeling een actieve aanpak waarbij er aandacht is voor de boosheid/krenking. Hij blijft client voorlopig begeleiden en staat open voor overleg indien gewenst.”
Klager had verweerder geen toestemming verleend voor het delen van medische informatie
met zijn behandelaar(s).
2.7
Op 20 maart 2017 is op basis van de intake op 14 maart 2017 een behandelovereenkomst
tot stand gekomen tussen klager, de GZ-psycholoog als hoofdbehandelaar en een behandelend
psycholoog. Volgens deze overeenkomst luidt de diagnose volgens de DSM-5 classificatie
“depressieve stoornis: ernstig, eenmalige episode, gesuperponeerd op een somatisch-symptoomstoornis”. De behandeling zal volgens de overeenkomst na de intake bestaan uit tien tot vijftien
sessies en onder andere bestaan uit psycho-educatie, gedragsactivatie, het opsporen,
onderzoeken en uitdagen van disfunctionele gedachten en terugvalpreventie.
2.8 Op 22 maart 2017 heeft er weer een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Verweerder heeft hierover in zijn journaal genoteerd:
“Spreekuur 22-03-2017:
Gaat beter met hem. Zijn behandeling staat goed aan. Hij is ook op de TV geweest. Volgens de psycholoog was het goed voor zijn gevoel van eigenwaarde. Hij is met medicatie begonnen: (…)
Ik geef aan dat ik hem weer arbeidsgeschikt acht. Hij geeft aan een 2nd opinion aan te vragen.
Terugkoppeling naar werkgever:
Stand van zaken:
A heeft adequate behandeling gehad. Ik heb ook overlegd met zijn behandelaar. Zijn beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren zijn zover afgenomen, dat ik hem weer arbeidsgeschikt acht.
Advies: Ik adviseer dat A per 23 maart hersteld gemeld wordt.
Vervolgafspraak: Er is geen vervolgafspraak gemaakt.”
2.9 Op 28 april 2017 heeft verweerder in zijn journaal vermeld:
“Telefonisch spreekuur 28-04-2017:
Telefonisch met A gesproken n.a.v. het behandelplan van zijn psycholoog van F. Op basis daarvan vastgesteld, dat een volledige hersteld-melding te voorbarig was. Ik zal ‘m over zes weken uitnodigen voor Tel SU en stuur aangepaste PE.
Terugkoppeling naar werkgever en werknemer 28-04-2017
Stand van zaken:
Op 22 maart sprak ik A. Naar aanleiding daarvan stelde ik een terugkoppeling op, waarin ik adviseerde dat A arbeidsgeschikt geacht kan worden.
Recent ontving ik medische informatie. Op basis daarvan herzie ik mijn advies. Ik acht A arbeidsongeschikt.
(…)”
3. De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:
I. dat hij klager op 22 maart 2017 ten onrechte volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard, terwijl hij zich ervan bewust was dat dit onjuist was;
II. dat dit handelen van verweerder niet gericht was op het bijdragen aan het herstel van klager, maar heeft plaatsgevonden op instigatie en in het belang van de werkgever;
III. dat hij klager op 22 maart 2017 niet of nauwelijks heeft gehoord en toch een advies heeft uitgebracht;
IV. dat hij in strijd met zijn geheimhoudingsplicht medische informatie heeft gedeeld met de werkgever van klager;
V.
dat hij in strijd met zijn geheimhoudingsplicht medische informatie heeft gedeeld
met de behandelaar (GZ-psycholoog) van klager.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij erkent dat hij onjuist heeft gehandeld, maar betwist dat dit een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Hierna wordt nader op het verweer ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 De eerste drie klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Niet in geschil is dat verweerder klager op 22 maart 2017 ten onrechte arbeidsongeschikt heeft geacht. Verweerder heeft aangevoerd dat hij tot zijn onjuiste advies is gekomen op basis van wat klager in het gesprek op die datum vertelde, zijn eigen indruk van hem, de wijze waarop klager zich kort daarvoor op televisie had gepresenteerd, de telefonische overleggen met de eerste psycholoog begin december 2017 en met de tweede psycholoog op 17 maart 2017; klager kwam bij het consult op 22 maart 2017 in vergelijking met de eerdere consulten die hadden plaatsgevonden over als een steeds sterker worden man met meer energie, waarbij de klachten het ziektebeeld steeds minder konden ondersteunen, aldus verweerder. Het was verweerder bekend dat klager niet meer bij zijn werkgever terug zou keren en hij was van oordeel dat klager arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk bij een andere werkgever, zo heeft de gemachtigde van verweerder betoogd. Verweerder stelt voorts dat hij op basis van het behandelplan van klager van 22 maart 2017 tot de conclusie is gekomen dat hij hem ten onrechte arbeidsgeschikt had verklaard, nadat hij dit behandelplan omstreeks eind april 2017 als bijlage bij het klaagschrift had ontvangen.
Klager heeft hier tegenin gebracht dat hij het behandelplan tijdens het gesprek met verweerder op 22 maart 2017 bij zich had en op tafel heeft gelegd, maar dat verweerder dit niet heeft willen inzien en zijn oordeel reeds bij aanvang van het consult had gevormd, zonder nog naar de visie van klager te hebben willen luisteren.
Verweerder heeft betwist dat het behandelplan op 22 maart 2017 op tafel heeft gelegen en dat hij dit heeft gezien.
Naar het oordeel van het College kan in het midden blijven in hoeverre het een of
het ander juist is, gelet op het volgende.
5.2
Het betoog dat verweerder klager uitsluitend arbeidsgeschikt achtte voor zijn eigen
werk bij een andere werkgever kan een plausibel argument zijn voor een niet-medische
verklaring van de arbeidsgeschiktheid, maar in het door verweerder bijgehouden journaal
en de terugkoppeling aan de werkgever en aan klager is zonder enig voorbehoud vermeld
dat verweerder klager arbeidsgeschikt acht. Als de hersteldmelding om medische redenen
niet meer tot werkhervatting bij de werkgever van klager zou hebben mogen leiden,
dan zou verweerder van deze beperking melding hebben moeten maken in de terugkoppeling.
Daarvan is geen sprake. Het onderhavige betoog strookt ook niet met de erkenning van
verweerder dat hij klager ten onrechte arbeidsgeschikt heeft geacht.
5.3
Verder is van belang dat het door verweerder op 22 maart 2017 gegeven advies naar
het oordeel van het College niet goed valt te rijmen met de informatie die hem kort
tevoren via de hiervoor onder 2.4 aangehaalde e-mail van 14 maart 2017 van de (tweede)
behandelend psycholoog van klager had bereikt. In het bijzonder de conclusies in de
aantekeningen van verweerder van 22 maart 2017 dat het beter ging met klager, dat
zijn behandeling goed aansloeg en dat hij adequate behandeling had gehad, zijn niet
verenigbaar met die informatie en met het feit dat er op 20 maart 2017 een (nieuw)
behandelplan tot stand is gekomen. Uit niets blijkt dat deze informatie van de psycholoog
is meegewogen of dat de relevantie hiervan voor de mate van arbeidsongeschiktheid
is weerlegd. Wel heeft er drie dagen later een telefonisch overleg met de psycholoog
plaatsgevonden. Uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven aantekeningen van de genoemde
psycholoog van het gesprek met verweerder op 17 maart 2017 blijkt vervolgens dat verweerder
niet overtuigd was van de ernst van het ziektebeeld van klager, gezien zijn betoog
dat er veel andere zaken mogelijk een rol speelden bij de arbeids(on)geschiktheid
van klager. De psycholoog doet in dit gesprek, althans op papier, geen mededelingen
aan verweerder over de ernst van de ziekte en mogelijke beperkingen van klager. Dat
betrokkene (depressieve) klachten had lijkt niet in dispuut te zijn, wel de ernst
daarvan en de gevolgen voor de (mate van) arbeids(on)geschiktheid. Verweerder raakt
pas overtuigd van de ernst van de aandoening van klager nadat hij de DSM-5-diagnose
en het behandelplan (i.c. de behandelovereenkomst) daadwerkelijk onder ogen heeft
gekregen. Het College komt, op grond van de discrepantie in de gegevens uit de e-mail
van de psycholoog (die ook in overeenstemming zijn met de latere behandelovereenkomst),
de notities van verweerder in het dossier na het spreekuur van 22 maart 2017 en de
conclusie van verweerder dat betrokkene arbeidsgeschikt zou zijn, tot de conclusie
dat verweerder zijn advies teveel heeft gebaseerd op de door hem bekeken televisiebeelden
van debatten waaraan klager had deelgenomen en dat hij te weinig heeft geluisterd
naar klager en zijn behandelaar. Het College merkt in dit verband op dat de deelname
van klager aan deze debatten zeker reden waren om hem daarmee te confronteren in relatie
tot zijn ziekte en arbeids(on)geschiktheid. Desgevraagd heeft verweerder het College
echter niet kunnen vertellen welke vragen hij klager in het betreffende gesprek heeft
gesteld en zijn de aantekeningen in het medisch dossier op dit vlak ook zeer summier
en niet overtuigend. Het College gaat er daarom vanuit dat er onvoldoende rekening
is gehouden met de klachten van betrokkene en te veel is gekeken naar (het functioneren
van klager op) de televisiebeelden. Hoewel hij in zijn verweerschrift en ter zitting
hierover een andere stelling heeft ingenomen, heeft verweerder in het mondeling vooronderzoek
ook uitdrukkelijk erkend dat hij klager niet goed heeft gehoord. Naar het oordeel
van het College is dit tuchtrechtelijk verwijtbaar; van een redelijk bekwaam en redelijk
handelend bedrijfsarts mag worden verwacht dat hij openstaat voor informatie van en
luistert naar een werknemer die hij begeleidt.
5.4
Gezien het voorgaande acht het College de klachtonderdelen I en III gegrond. Dat het
handelen van verweerder niet gericht was op het bijdragen aan het herstel van klager
is daarmee eveneens aannemelijk – in de visie van verweerder was er immers geen verder
herstel meer nodig –, maar dat dit heeft plaatsgevonden op instigatie en in het belang
van de werkgever is naar het oordeel van het College onvoldoende gebleken. Weliswaar
is aannemelijk dat verweerder op instigatie van de werkgever de televisiebeelden heeft
bekeken, maar niet dat hij anders dan op basis van zijn eigen waarnemingen van die
beelden tot het oordeel is gekomen dat klager arbeidsgeschikt was. Klachtonderdeel
II is daarmee ongegrond.
5.5
Met betrekking tot de klachtonderdelen IV en V overweegt het College dat verweerder
heeft erkend dat hij zonder toestemming van klager medische gegevens met de klager
en de (tweede) behandelend psycholoog heeft gedeeld en dat dit onjuist was. Het College
overweegt hierover dat verweerder in de onder 2.5 aangehaalde e-mail aan de werkgever
er ten onrechte melding van heeft gemaakt dat de psycholoog van klager had aangedrongen
op verplaatsing van een afspraak met verweerder; hij had hier beter de neutrale term
‘behandelaar’ kunnen gebruiken. In de hiervoor onder 2.2 vermelde terugkoppeling aan
de werkgever van 9 februari 2017 was echter reeds vermeld dat bij klager sprake was
van beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren met energetische
beperkingen. Op grond daarvan mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het de
werkgever reeds bekend was dat de arbeidsongeschiktheid van klager zijn oorsprong
had in problematiek van psychische aard. Daarom beschouwt het College deze fout van
verweerder niet als zo ernstig dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt. Dat ligt anders ten aanzien van het delen van de informatie met de behandelend
psycholoog. Verweerder heeft blijkens het hiervoor onder 2.6 aangehaalde verslag van
deze psycholoog zijn visie op de situatie van klager uitgebreid met haar gedeeld,
terwijl redelijkerwijs van hem als arts mocht worden verwacht dat hij zich ervan bewust
was dat hij daarvoor geen toestemming van klager had gekregen. De klacht is dus ook
ten aanzien van onderdeel V gegrond.
5.6 Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG. Met betrekking tot de vraag welke maatregel passend is, overweegt het College het volgende.
Verweerder is in twee opzichten tekort geschoten in de zorg voor klager. Hij heeft niet (goed) naar klager geluisterd en hem daardoor ten onrechte arbeidsgeschikt geacht; daarnaast heeft verweerder zonder toestemming van klager informatie over hem met een andere medische zorgverlener gedeeld. Anderzijds laat het College meewegen dat verweerder zijn verontschuldigingen aan klager heeft aangeboden en de hersteldmelding heeft gecorrigeerd.
Het voorgaande brengt het College ertoe verweerder de maatregel van waarschuwing op
te leggen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag:
verklaart de klacht voor wat betreft onderdelen I, III en V gegrond en legt verweerder
hiervoor de maatregel van waarschuwing op;
wijst de klacht voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven op 20 maart 2018 door mr. N.B. Verkleij, voorzitter,
mr. E.P. de Beij, lid-jurist, dr. J.W. van ’t Wout, dr. B. van Ek en R.P. van Straaten,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.