ECLI:NL:TGZRSGR:2018:201 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-149b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:201
Datum uitspraak: 18-12-2018
Datum publicatie: 18-12-2018
Zaaknummer(s): 2018-149b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Het College is van oordeel dat de psychiater klager op zorgvuldige wijze, voldoende onderbouwd en gerechtvaardigd en met inachtneming van een afrondingstraject heeft overgedragen aan het FACT-wijkteam. De psychiater kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klacht afgewezen.    

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, psychiater

werkzaam te B,

verweerster

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juni 2018 door het Regionaal Tuchtcollege

  voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam, in verband met bevoegdheid verwezen

  naar het RTG Den Haag, aldaar ingekomen op 4 juli 2018     

- het verweerschrift met bijlage

- een medische machtiging van klager

- rapportages van klager

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 19 september 2018.  

1.2       Het College heeft de klacht op dinsdag 6 november 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klager is sinds 2005 bekend binnen de geestelijke gezondheidszorg. Hij meldde zich

in november 2010 op verwijzing van het D te E (alwaar de diagnose stoornis van Asperger was gesteld) aan bij het zorgprogramma “Relatie en Psyche”, onderdeel van de F te B, voor bemiddeling bij relatieproblemen.

Vanuit voornoemd programma werd klager aangemeld bij G (Expertisecentrum Autisme onderdeel van H binnen de F) in het kader van een second opinion met betrekking tot de gestelde diagnose autistische stoornis.

2.2              Tot eind 2017 werd klager bij G behandeld door I, klinisch psycholoog. Tegen deze

regiebehandelaar heeft klager een klacht ingediend bij het College (bekend onder dossiernummer 2018-149a).

2.3              Verweerster is als psychiater verbonden aan de F. Door vertrek van I, voornoemd,

heeft verweerster, na een overbruggingscontact met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, het regiebehandelaarschap van klager overgenomen.

2.4              Op 19 januari 2018 heeft verweerster psychiatrisch onderzoek verricht bij klager.

Mede naar aanleiding van dit onderzoek werd klager verwezen naar het J (J) wijkteam.

2.5              Klager heeft over de voorgenomen overdracht diverse klachten ingediend bij G

die deels schriftelijk en deels mondeling zijn besproken met klager.          

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat hij is doorverwezen naar een J wijkteam voor verdere begeleiding en zijn behandeling bij G als afgerond werd beschouwd. Voorts is klager het niet eens met de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis, die achter zijn rug om zou zijn gesteld.    

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Uit de overgelegde stukken en het proces-verbaal van het verhoor in het kader

van het vooronderzoek is het College gebleken dat verweerster steeds in gesprek is gebleven met klager en hem uitleg heeft gegeven over nut en noodzaak van de overplaatsing naar het J-wijkteam. Na zes jaar behandeling bij G werd volgens verweerster op basis van psychiatrisch onderzoek en evaluatie duidelijk dat er geen behandeldoelen meer waren bij het autismeteam. Verweerster heeft naar het oordeel van het College voldoende onderbouwd dat het traject van diagnose en acceptie van autisme, de behandeldoelen van G, waren afgerond. Daarbij heeft verweerster onderkend dat klager blijvende begeleiding nodig had ter reductie van zijn stress, waarvoor het J-wijkteam bij uitstek geschikt is. J-teams bieden specialistische (tweedelijns) GGZ-begeleiding, maar geen actieve behandeling. De stelling van klager dat de begeleiding van deze teams uitsluitend bedoeld is voor verwarde

personen, mensen die hun huis niet schoonhouden, overlastveroorzakers en borderliners is niet juist. De J-teams begeleiden een scala van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg, waaronder ook mensen met stoornissen in het autismespectrum. De verwijzing van klager naar het J-wijkteam door verweerster kan dan ook niet als onzorgvuldig worden beschouwd.  

Daarnaast heeft verweerster, ter afronding van de behandeling en beantwoording van resterende vragen van klager over zijn autismespectrumstoornis, klager drie gesprekken aangeboden bij een psycholoog. Dat klager hiervan geen gebruik heeft gemaakt kan verweerster niet worden tegengeworpen.

Ook constateert het College dat verweerster als reactie op de door klager geformuleerde klachten ten aanzien van de overdracht aan het J-wijkteam, klager steeds op voldoende zorgvuldige wijze, zowel mondeling als schriftelijk, van uitleg heeft voorzien. 

Dit alles brengt het College tot het oordeel dat verweerster op zorgvuldige wijze, voldoende onderbouwd en gerechtvaardigd en met inachtneming van een afrondingstraject, klager heeft overgedragen aan het J-wijkteam.

5.2       Klager heeft aanvankelijk geklaagd over het feit dat verweerster klakkeloos de

diagnose borderline van de genoemde I zou hebben overgenomen.

Blijkens het klaagschrift heeft hij dat afgeleid uit een schriftelijke verklaring van

I inhoudende:

“Behandeling stagneert. Betrokkene heeft geen hulpvragen conform de diagnose ASS.

Betrokkene heeft geen enkele vorm van zelfreflectie, geen mentaliserend of introspectief

vermogen.” Ook zouden I en verweerster klager hebben gekwalificeerd als een lastig

en verward persoon. Het College begrijpt de oorspronkelijke klacht zo dat klager uit via

Google verkregen informatie heeft afgeleid dat deze verschijnselen bij een borderline

persoonlijkheidsstoornis zouden passen. Bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek

heeft klager erkend dat I of verweerster een dergelijke diagnose niet hebben gesteld en

dat de klacht daar ook geen betrekking op heeft. Het College zal deze klacht dus niet verder

bespreken.

5.3       Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat verweerster niet kan worden

verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal daarom zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.       

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 18 december 2018 door N.B. Verkleij, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, H.N. Koetsier, G.J. Dogterom en J.W. van ’t Wout, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door G.G.M.L. Huntjens, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.