ECLI:NL:TGZRSGR:2018:186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-150
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2018 |
Datum publicatie: | 21-11-2018 |
Zaaknummer(s): | 2018-150 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige is de schoonzus (de zus van de echtgenote) van de overleden broer van klager. De klacht gaat over handelen/nalaten jegens de overleden broer van klager en de minderjarige kinderen van de overleden broer. Klager behoort echter niet tot de kring van klachtgerechtigden zoals bedoeld in artikel 65 lid 1 Wet BIG, omdat de weduwe van de overleden broer eerst klachtgerechtigde is en niet blijkt dat zij met de klacht heeft ingestemd. Klager niet-ontvankelijk. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B, C,
klager,
tegen:
D, verpleegkundige,
wonende te E,
verweerster.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juni 2018
- het verweerschrift
- de brief d.d. 18 juli 2018 van klager.
1.2 Het College heeft de klacht op 10 oktober 2018 in raadkamer behandeld ter beoordeling van de vraag of klager ontvangen kan worden in zijn klacht jegens verweerster.
2.
De feiten
2.1 Klager is de broer van F, geboren in 1968 en overleden in 2017. F was gehuwd met G. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, die allen nog minderjarig zijn.
2.2 Verweerster is de schoonzus van F en de zus van G. Zij is sinds 2002 als verpleegkundige in het BIG-register ingeschreven.
2.3 Klager en verweerster zijn als familieleden op enig moment (in enige mate) bekend geraakt met zorgen omtrent de thuis- en gezondheidssituatie waarin het gezin zich bevond.
3.
De klacht
Klager verwijt verweerster dat zij
- geen (professionele) hulp heeft aangeboden aan haar doodzieke zwager;
- ofschoon bekend met de ernstige thuissituatie van het gezin (ook desgevraagd) geen
(medische) hulp heeft verleend, dan wel ingeschakeld voor haar zwager en zijn gezin
en ook niet heeft geprobeerd om de thuissituatie en de gezondheid en leefomgeving
van het gezin te verbeteren;
- de problemen van het gezin heeft afgeschermd voor de buitenwereld, de thuissituatie van het gezin bedekt heeft gehouden en zich afzijdig heeft gehouden;
- ook na het overlijden van haar zwager voor de minderjarige kinderen en haar zus
noch essentiële professionele hulp heeft aangeboden of ingeschakeld, noch melding heeft gedaan bij professionele, hulpverlenende instanties, terwijl zij wist in welke omstandigheden het gezin leefde;
- onwaar of misleidend heeft verklaard in stukken waarvan zij wist dat die in juridische procedures werden gebruikt, dan wel in stukken die zij rechtstreeks aan de rechter uit eigen naam heeft geschreven. Zij heeft daarin onwaarheden vermeld en allerlei medische standpunten ingenomen die werden gepresenteerd als een feit waarvoor iedere onderbouwing en medische kennis ontbrak.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt vast dat niet wordt geklaagd over tekortschieten in de directe behandel-/zorgrelatie tussen een beroepsbeoefenaar en de patiënt (eerste tuchtnorm) maar dat wordt geklaagd over enig ander tekortschieten van verweerster als verpleegkundige in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm).
5.2 Ingevolge artikel 65, lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) wordt een zaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - onder meer - een rechtstreeks belanghebbende. Om aangemerkt te worden als rechtstreeks belanghebbende dient er aan de zijde van klager sprake te zijn van een rechtstreeks bij handelen/nalaten van de aangeklaagde betrokken belang op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
5.3 Het College is van oordeel dat klager geen eigen klachtrecht toekomt, nu klager niet een concreet eigen, maar een afgeleid belang heeft als familielid van diegenen - namelijk de kinderen van zijn broer en zijn (overleden) broer - die een eigen belang hebben dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg.
5.4 De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of klager als naaste betrekking (oom) van de kinderen van zijn broer en als nabestaande van zijn overleden broer klachtgerechtigd is.
5.5 Voor wat betreft het verwijt over het nalaten, dan wel handelen van verweerster ten opzichte van de minderjarige kinderen van zijn overleden broer overweegt het College als volgt. Een minderjarige wordt vertegenwoordigd door de met gezag beklede ouders, dan wel ouder, in casu de moeder. Op geen enkele wijze is gebleken dat klager de (wettelijke) bevoegdheid bezit om de kinderen (in rechte) te vertegenwoordigen of dat de (gezaghebbende) moeder ermee heeft ingestemd dat klager de klacht namens de kinderen indient, zodat klager geen klachtrecht toekomt.
5.6 Voor wat betreft het verwijt over het nalaten, dan wel handelen van verweerster ten opzichte van de overleden broer van klager overweegt het College als volgt. Uit de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) volgt dat het klachtrecht van een nabestaande geen eigen klachtrecht, maar een klachtrecht is dat is afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patiënt. Voor het antwoord op de vraag of een nabestaande rechtstreeks belanghebbend is, moet aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling in artikel 7:465, lid 3 BW. Als de patiënt tijdens zijn leven een levensgezel had, is deze levensgezel de eerst aangewezen klachtgerechtigde, omdat deze persoon wordt geacht de (overleden) patiënt meer na te staan dan de overige nabestaanden en de wil van de patiënt het best te kennen.
5.7 Nu wijlen de broer van klager bij leven was getrouwd, is zijn weduwe en niet klager klachtgerechtigd, temeer nu gezien de tegenstrijdige lezingen van klager en de weduwe, die uit de ingebrachte stukken blijken, niet aannemelijk is dat de weduwe instemt met het indienen van de klacht door klager.
5.8 Klager behoort gezien het bovenstaande niet tot de kring van klachtgerechtigden, zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en kan derhalve niet in zijn klacht worden ontvangen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.
Deze beslissing is gegeven op 21 november 2018 door A.E.B. ter Heide, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, W.M.E. Bil, M. Houtlosser en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I. C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.