ECLI:NL:TGZRSGR:2018:184 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-136

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:184
Datum uitspraak: 21-11-2018
Datum publicatie: 21-11-2018
Zaaknummer(s): 2018-136
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Alhoewel klager heeft gesteld dat zijn uitlatingen een uiting van frustratie waren en niet dreigementen, maakt het College op dat zijn uitlatingen als persoonlijk zijn ervaren door de ambulancemedewerkers en dermate agressief en bedreigend waren dat die door hen serieus zijn genomen. Uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de agenten blijkt niet dat verweerder klager heeft toegezegd dat de herhaling van zijn uitingen in het bijzijn van de agent geen problemen zou opleveren of geen nadelige gevolgen zou hebben. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 26 juni 2018

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 1 oktober 2018.

1.2 Het College heeft de klacht op 10 oktober 2018 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1971, heeft op 5 juni 2018 om ongeveer 10.00 uur ’s ochtends zijn huisarts gebeld met pijnklachten op de borst, die hem sterk deden denken aan een eerdere hartaanval die hij had doorgemaakt in 2016 en waarvoor hij direct een dotterbehandeling had ondergaan. De huisarts heeft klager gezegd noodmedicatie te gebruiken en heeft met spoed een ambulance opgeroepen.

2.2 Verweerder is sinds februari 1998 werkzaam als ambulanceverpleegkundige. Hij heeft éénmalig contact gehad met klager, te weten op 5 juni 2018.

2.3 Na aankomst van de ambulance op het woonadres van klager, heeft verweerder klager onderzocht. Verweerder heeft de anamnese uitgevraagd en een ABCD onderzoek en lichamelijk onderzoek verricht en een 12 afleiding ECG gemaakt. Hierbij werden geen afwijkingen vastgesteld. Omdat klager vertelde veel stress te hebben in verband met een rechtszaak de volgende dag en ook vertelde in behandeling te zijn bij D, is met toestemming van klager geprobeerd contact te krijgen met zijn behandelaar voor nadere informatie en advies. Dit is niet gelukt.

2.4 Het voornemen was om klager een waaknaald te geven, medicatie aan te bieden en onder monitorbewaking naar het ziekenhuis te vervoeren voor verder onderzoek en behandeling vanwege ACS klachten en onrust.

2.5 Tijdens het telefoongesprek met de crisisdienst van D is klager onrustig en boos geworden en heeft hij uitlatingen gedaan.

2.6 Verweerder heeft toen contact opgenomen met de politie, die ter plaatse is gekomen. Klager is vervolgens door een agent vastgelegd op de brancard en naar het ziekenhuis vervoerd. Een agent is meegereden achter in de ambulance. Tijdens deze rit heeft klager in het bijzijn van de agent zijn eerdere uitingen herhaald.

2.7 In het ziekenhuis is klager overgedragen en is volgens standaardprocedure een ritverslag verstuurd naar het (ontvangende) ziekenhuis en de huisarts van klager. Ook is melding gemaakt van de rit bij de leidinggevende van verweerder.

3. De klacht

3.1 Klager heeft vermeld dat hij, toen tijdens het telefoongesprek met de crisisdienst bleek dat er geen hulp geboden zou (kunnen) worden door D zijn frustratie heeft willen overbrengen aan degene van D die aan de telefoon was en iets heeft gezegd in de trant van: ‘moet ik dan eerst naar de stad gaan om iemand om te leggen voordat je geholpen wordt’ en ‘ik ben misschien wel de gevaarlijkste persoon die in B rondloopt, jullie hebben geen idee wie je voor je hebt zitten’. Hierop heeft verweerder de politie ingeschakeld. Klager kan zich voorstellen dat zijn reactie intimiderend en beangstigend is geweest voor het ambulancepersoneel.

3.2 Klager verwijt verweerder evenwel dat hij, nadat klager had gezegd met zijn advocaat te willen overleggen, heeft toegezegd dat klager zijn eerdere uitingen zonder problemen (of nadelige gevolgen) kon herhalen ten overstaan van de agent, waarmee verweerder een gevoel van vertrouwen bij klager heeft gewekt, terwijl hij wist dat herhaling van de uitingen wel degelijk nadelige gevolgen voor klager zou hebben. Daardoor heeft klager geboeid op de brancard gelegen en heeft hij drie dagen vastgezeten. Ook heeft herhaling van de uitingen de reeds eerder geplande rechtszaak van de dag na het incident geen goed gedaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Uit de door partijen ingebrachte stukken is gebleken dat klager erg gespannen was en boze uitlatingen heeft gedaan toen het niet lukte om contact te krijgen met de behandelaar van klager. Alhoewel klager heeft gesteld dat hij zijn uitlatingen een uiting van frustratie waren en niet dreigementen die hij zou hebben uitgevoerd, maakt het College op dat zijn uitlatingen als persoonlijk zijn ervaren door de ambulancemedewerkers en dermate agressief en bedreigend waren dat die door hen serieus zijn genomen. Klager heeft zelf ook erkend dat hij zich voor kan stellen dat zijn reactie intimiderend en beangstigend is geweest voor de ambulancemedewerkers.

5.2 De inhoud van het proces-verbaal van de bevindingen van de agenten ondersteunt voorts de lezing van klager dat verweerder klager heeft gevraagd of hij zijn eerdere uitingen wilde herhalen, maar niet dat verweerder klager heeft toegezegd dat de herhaling van zijn uitingen in het bijzijn van de agent geen problemen zou opleveren of geen nadelige gevolgen zou hebben. Er zijn dus onvoldoende aanwijzingen voor toezeggingen of onaanvaardbare druk. De klacht is daarom ongegrond.

5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 21 november 2018 door A.E.B. ter Heide, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, W.M.E. Bil, M. Houtlosser en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I. C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.