ECLI:NL:TGZRSGR:2018:163 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-146

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:163
Datum uitspraak: 30-10-2018
Datum publicatie: 30-10-2018
Zaaknummer(s): 2018-146
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ongevraagd van het behandelplan van de orthodontist af te wijken ten aanzien van het extraheren van twee melkkiezen. Ook heeft verweerder nadat duidelijk werd dat de elementen 35 en 45 niet waren aangelegd, zijn eerdere handelen in afwijking van het behandelplan van de orthodontist niet met klager en diens ouders besproken. Berisping.  

Datum uitspraak: 30 oktober 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , tandarts,

werkzaam te D,

verweerder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 27 juni 2018

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het College heeft in raadkamer de behandeling van de klacht verwezen naar een terechtzitting.

1.4       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 18 september 2018. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager, geboren in 1999, is van oktober 2003 tot juli 2017 patiënt geweest bij verweerder.

2.2       In december 2010 heeft verweerder klager doorverwezen naar een orthodontist in verband met problemen met de stand van zijn gebit.

2.3.      Op 8 november 2011 heeft verweerder van de orthodontist een brief ontvangen waarin staat vermeld:

“In verband met de orthodontische behandeling van patiënt A vraag ik u de volgende elementen te extraheren: 54,55,64,65 Indien er melkelementen worden gevraagd te extraheren, gaarne alleen indien deze nog aanwezig zijn”

2.4.      Op 28 november 2011 heeft verweerder bij klager element 54 geëxtraheerd. Op 20 januari 2012 heeft verweerder bij klager de elementen 55 en 85 geëxtraheerd. Op 27 januari 2012 heeft verweerder bij klager de elementen 65 en 75 geëxtraheerd.

2.5.      Op 2 maart 2016 hebben de ouders van klager met behulp van verweerder de zorgverzekeraar van klager schriftelijk verzocht om af te wijken van de verzekeringsvoorwaarden, in die zin dat een in de toekomst benodigde tandheelkundige behandeling van klager in verband met de verwijdering van elementen 75 en 85 na het bereiken van de 18-jarige leeftijd nog vergoed zal worden. Verweerder schrijft daarbij aan de verzekeraar dat de elementen 75 en 85 niet te behouden waren. De verzekeraar heeft dit verzoek niet gehonoreerd.

2.6.      Op 9 februari 2017 is verweerder namens klager schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade en nog te lijden schade, vanwege het feit dat de twee kiezen in de onderkaak (elementen 75 en 85) zijn geëxtraheerd zonder een daartoe strekkend verzoek van de orthodontist.

2.7.      Klager heeft op 5 februari 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten met (de verzekeraar van) verweerder. In de considerans van deze overeenkomst is onder meer overwogen “dat partijen het tussen hen bestaande geschil door middel van deze vaststellingsovereenkomst willen beëindigen en derhalve de rechtstoestand vaststellen zoals hierna is omschreven:”. In de overeenkomst is een schadevergoeding overeengekomen ter hoogte van € 10.000,-. Daarnaast is in de overeenkomst overeengekomen dat klager door ondertekening van de overeenkomst afstand doet “van alle aanspraken die partij 2 (=klager, rmt) ter zake van het hierboven bedoelde voorval jegens …(verweerder) … mocht hebben of verkrijgen (…)”.

3.         De klacht

3.1.      Klager verwijt verweerder ongevraagd van het behandelplan zoals opgesteld door de orthodontist te zijn afgeweken. Dat heeft tot gevolg gehad dat klager een complexere, duurdere en ingrijpendere behandeling moest ondergaan, omdat het fundament voor de beugel in de onderkaak ontbrak.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht voor een deel erkend en voor een deel betwist. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het College heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of klager gelet op de vaststellingsovereenkomst ontvankelijk is in zijn klacht. Klager heeft daarover desgevraagd ter zitting aangegeven een gebrek aan communicatie te hebben ervaren. Klager studeert inmiddels geneeskunde en heeft in zijn opleiding het belang van goede communicatie en een vertrouwensband met de patiënt geleerd. Het College acht deze verklaring weinig overtuigend. Het bevreemdt het College dat klager in juni 2018 een tuchtprocedure is gestart, terwijl hij op 5 februari 2018 een overeenkomst voor akkoord heeft getekend waarin staat opgenomen dat partijen het tussen hen bestaande geschil door middel van die overeenkomst willen beëindigen. Reeds omdat in de vaststellingsovereenkomst het indienen van een tuchtklacht niet uitdrukkelijk is uitgesloten ziet het College evenwel onvoldoende aanleiding om klager niet-ontvankelijk te verklaren.

5.2.      Verweerder wordt verweten ongevraagd van het behandelplan van de orthodontist te zijn afgeweken door het extraheren van de twee melkkiezen in de onderkaak. Verweerder heeft dit erkend. Naar het oordeel van het College heeft verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De stelling van verweerder dat uit de informatie van de orthodontist die hem ter beschikking stond niet bleek dat de 35 en 45 niet waren aangelegd en dat het verwijderen van de betreffende melkkiezen de orthodontische behandeling niet langer, complexer of duurder heeft gemaakt, maakt dit oordeel niet anders.

5.3       De conclusie van het voorgaande is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.4.      De brief van de orthodontist van 8 november 2011 is in het dossier van verweerder aanwezig. Uit de brief volgt onmiskenbaar dat er niet wordt gevraagd om het verwijderen van de elementen 75 en 85. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij het extraheren van element 85 op 20 januari 2012 door hem is opgemerkt dat de wortels relatief lang waren - een indicatie dat de melkkiezen niet op korte termijn gewisseld zouden worden - waarna hij desondanks een week later ook element 75 heeft geëxtraheerd. Door klager is ter zitting onbetwist gesteld dat hij er niet van op de hoogte was welke elementen er volgens de orthodontist geëxtraheerd diende te worden en dat verweerder niet met klager en diens ouders heeft besproken dat het extraheren van de elementen 75 en 85 een afwijking was van het behandelplan van de orthodontist. Ook heeft verweerder nadat duidelijk werd dat de elementen 35 en 45 niet waren aangelegd, zijn eerdere handelen in afwijking van het behandelplan van de orthodontist niet met klager en diens ouders besproken. Verweerder heeft wel voorgesteld om de zorgverzekeraar te benaderen voor een vergoeding van de benodigde tandheelkundige behandeling, waarbij hij heeft vermeld dat de elementen 75 en 85 niet te behouden waren. Pas nadat klager er via de orthodontist van op de hoogte is gekomen dat verweerder andere elementen heeft geëxtraheerd dan door de orthodontist verzocht

(en er een civiele procedure tot het verkrijgen van schadevergoeding was gestart) heeft verweerder de fout erkend.

5.5.      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het College van oordeel dat de aard en ernst van het aan de tandarts te maken verwijt de maatregel van berisping rechtvaardigt.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond;

legt verweerder de maatregel van berisping op.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, G.P. van de Beek, lid-jurist, J.M.W. Croes, M.M.L.F. Smulders en H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de

            aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.