ECLI:NL:TGZRSGR:2018:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-022a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:16
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 23-01-2018
Zaaknummer(s): 2017-022a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft, door van mening te zijn dat bij klager geen sprake was van ziekte of gebrek, maar wel vast te houden aan een verminderd arbeidsgeschiktheidspercentage, innerlijk tegenstrijdig geadviseerd, wat aanleiding kan geven tot misverstanden. Hij heeft wel gehandeld in de geest van de STECR-richtlijn door de oplossing van het arbeidsconflict op de voorgrond te stellen. Echter gelet op onduidelijkheid die juist door deze rolvermenging kan ontstaan, ook bij derden die met de adviezen van de bedrijfsarts moeten werken, is een maatregel op zijn plaats. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 23 januari 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens, werkzaam te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 februari 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 4 mei 2017

- de brief van mr. P.R.M. Berends-Schellens, ontvangen op 18 mei 2017

- de email van klager met aanvullende stukken d.d. 16 augustus 2017

- de brief van mr. P.R.M. Berends-Schellens d.d. 22 augustus 2017

- vertaling van voormelde aanvullende stukken, ontvangen op 15 september 2017

- aanvullend verweerschrift d.d. 2 oktober 2017,

1.2 Het College heeft in raadkamer de behandeling van de klacht verwezen naar een terechtzitting.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 13 december 2017. Namens klager is verschenen zijn broer, D, die als zodanig gemachtigd was. Verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerder heeft een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1964, was werkzaam als onderzoeker aan de E. Hij is op 18 augustus 2015 uitgevallen wegens ziekte. Klager is onder meer in F medisch behandeld. Klager is door verweerder als bedrijfsarts begeleid. Vanaf eind november 2015 is gestart met re-integratie door middel van arbeidstherapie. Bij beoordeling arbeidsgeschiktheid van 22 januari 2016 achtte verweerder klager 60 % arbeidsgeschikt voor eigen werk. Het streven was dit langzaam uit te breiden. Op 4 februari 2016 heeft verweerder onder meer in zijn herbeoordeling aangegeven dat doorgegaan kon worden met 60 % eigen werk en dat met klager, zijn leidinggevende en HR is afgesproken dat verweerder een expertise laat uitvoeren door een deskundig bureau om de mogelijkheden en beperkingen voor de toekomst in kaart te brengen. Tussen klager en zijn leidinggevende is vervolgens een mediation-traject gestart, dat succesvol leek te verlopen. Per 7 juni 2016 werd klager door verweerder 80 % arbeidsgeschikt geacht.

2.2 Verweerder heeft in zijn Beoordeling Arbeidsgeschiktheid van 14 juli 2016 klager

opnieuw 80 % arbeidsgeschikt geacht, waarbij hij inschatte dat verder herstel nog zes tot acht weken zou duren. Als aanvullend advies heeft hij daarbij gegeven: “Betrokkene is momenteel niet geschikt voor volledig eigen werk. Er is een verschil van mening over de prestaties van werknemer. Er dienen goede werkafspraken over aanwezigheid, uren, taken, verantwoor­de­lijk­heden en bevoegdheden afgesproken te worden tussen werkgever en werknemer zodat

80 % voor zijn eigen werk “de lading dekt”. Als dit de komende maanden goed gaat, zal ik betrokkene in het najaar weer 100 % arbeidsgeschikt verklaren. Er is momenteel geen sprake van ziekte of gebrek. Indien men het niet eens is met mijn beoordeling en advies, kan een Deskundige Oordeel (DO) bij het UWV worden aangevraagd. (…)”

2.3 Op 20 september 2016 gaat verweerder nog steeds uit van 80 % arbeidsgeschiktheid.

2.4 Het door klager aangevraagde DO van de verzekeringsarts van 5 oktober 2017 vermeldt onder meer dat klager aangeeft dat hij zich volledig arbeidsgeschikt acht, maar niet onder de huidige leidinggevende. De verzekeringsarts stelt in dit verband dat een arbeids­conflict via de geëigende methoden (STECR)-richtlijn) dient te worden aangepakt. De conclusie van het DO is dat klager voor zijn eigen werk volledig arbeidsgeschikt is op medische gronden; dat toetsing van de re-integratie-inspanningen daarom niet opportuun is.

2.5 De beoordeling arbeidsgeschiktheid van klager door verweerder van 17 oktober 2016 houdt onder meer het volgende in:

“Alles overwegende, inclusief het Deskundigen Oordeel van het UWV (…) kom ik tot de volgende beoordeling en advies:

Betrokkene is per 17/10 90 % arbeidsgeschikt. Betrokkene is pas 100% arbeidsgeschikt als hij zijn eigen functie volledig in harmonie uitvoert.

Dit is afgelopen maanden helaas nog niet mogelijk gebleken.

Het is op dit moment ongewenst en gecontra-indiceerd dat betrokkene re-integreert in zijn volledige eigen functie, omdat daar factoren zijn, die de belastbaarheid negatief beïnvloeden.

Betrokkene kan wel re-integreren en is arbeidsgeschikt voor passend werk met een andere leidinggevende bij de eigen werkgever.

Ik adviseer om met betrokkene, zijn afdelingsvoorzitter en HR in een veilige setting gesprekken aan te gaan naar re-integratie en functiemogelijkheden. (…)”

2.6 Verweerder heeft bij email van 26 oktober 2016 aan klager laten weten dat hij diens preventieve ziekmelding (van 13 oktober 2017) niet accepteert, dat klager op 90 % arbeids­geschiktheid staat en dat verweerder, zoals eerder met klager besproken, klager op het spreekuur van 1 november ziet.

2.7 Bij brief van 28 november 2017 heeft de werkgever onder meer aan klager laten weten dat hij het advies van verweerder niet overneemt, dat hij klager – overeenkomstig het advies van het UWV – 100 % geschikt acht voor het verrichten van eigen werkzaamheden en dat hij klager op 1 november 2016 op het werk verwacht, in verband waarmee de re-integratiever­plichting in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter stopt. Klager is per 1 november 2016 hersteld gemeld. Verweerder heeft per email van 31 oktober 2016 afschrift ontvangen van deze brief.

2.8 Verweerder heeft zich op 31 oktober 2016 ziek gemeld. Klager is op 1 november 2016 niet verschenen op het door verweerder geplande spreekuur van die dag. Verweerder heeft in de Beoordeling Arbeidsgeschiktheid van 1 november 2016 genoteerd: “Betrokkene is vandaag niet verschenen op mijn spreekuur. Gezien de formele briefwisseling met G, is dat ook niet meer nodig en hervat betrokkene vandaag zijn werkzaamheden. (….) De verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts is bij deze afgerond.”

3. De klacht

De klacht, zoals later aangevuld (en deels ingetrokken), luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1) Ten onrechte heeft klager hem 1 november 2016 100% arbeidsgeschikt geacht.

2) De rapportage van verweerder is innerlijk tegenstrijdig, nu er volgens verweerder geen sprake is van ziekte of gebrek in medische zin, maar klager desondanks door verweerder slechts 80% of 90 % arbeidsgeschikt werd geacht.

3) Ten onrechte heeft verweerder de afwezigheid van klager op het spreekuur van 1 november als verzuim aangemerkt.

4) Ten onrechte heeft klager het voornemen om een expertiseonderzoek uit te voeren gedeeld met de leidinggevende van klager en HR zonder dat klager dit wist.

5) Ten onrechte heeft klager het voorgestelde expertiseonderzoek niet uit laten voeren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klachtonderdeel 1 wordt verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Zoals uit voorgaande gang van zaken blijkt, heeft verweerder klager juist niet 100 % arbeidsgeschikt geacht per 1 november 2016. Verweerder heeft toen slechts de verzuimbegeleiding afgerond, gelet op de brief van 28 oktober 2016 van de werkgever die het advies van verweerder niet heeft overgenomen.

5.2 Klachtonderdeel 3 wordt eveneens verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Hiervoor wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.8.

5.3 Klachtonderdelen 4 en 5 falen ook. Zoals in rechtsoverweging 2.1 (de beoordeling van 4 februari 2016) is vermeld was aanvankelijk de bedoeling om verweerder deskundig te laten onderzoeken om klagers mogelijkheden en beperkingen voor de toekomst in kaart te brengen. Verweerder heeft (ter zitting) aangegeven dat dit aspect daarna op de achtergrond is geraakt en mediation werd gestart. Dit had te maken met de omstandigheid dat het conflict met de directe leidinggevende van klager op de voorgrond was komen te staan, terwijl klager zowel in zijn eigen visie, de visie van de F behandelaren, als ook in de visie van verweerder op medische gronden kon re-integreren en werken.

Deze afweging ontmoet bij het College geen bedenkingen. De omstandigheid dat de werkgever op de hoogte was van het voornemen van deze expertise had te maken met het feit dat de werkgever hiermee moest instemmen in verband met de hieraan verbonden kosten.

5.4 Omtrent klachtonderdeel 2 overweegt het College als volgt.

Vast staat dat verweerder op 14 juli 2016 en ook daarna (zie onder meer rechtsoverweging 2.2) van mening was dat er bij klager geen sprake was van ziekte of gebrek. Dit strookt ook met het toenmalige standpunt van klager hierover (zie onder meer rechtsoverweging 2.4.) en met het standpunt van de verzekeringsarts in het DO. Door desondanks vast te houden aan een verminderd arbeidsgeschiktheidspercentage (van 80 of 90 %) is de advisering van verweerder innerlijk tegenstrijdig en kan deze aanleiding geven tot misverstanden. Naar het College begrijpt, heeft verweerder dit met de beste bedoelingen gedaan en in het bestaande arbeids­conflict aanleiding gezien het arbeidsgeschiktheidspercentage te verminderen. Dit is echter niet juist. De bedrijfsarts dient immers louter de medische kant van de zaak te beoordelen. De arbeidsrechtelijke kant hoort daar niet thuis. Dit is iets tussen de werkgever en de werknemer. Het College verwijst daartoe – dit heeft verweerder zelf overigens ook gedaan – naar de STECR-richtlijn, waarbij het accent wordt gelegd op (i) uniformering van de terminologie rond arbeidsongeschiktheid en verzuim (ii) snelle interventie en (iii) demedicalisering. Dit betekent overigens niet dat de bedrijfsarts geen rol meer heeft bij een arbeidsconflict, maar het is van belang, juist voor de duidelijkheid naar zowel werkgever als werknemer toe om (a) de medische rol van de bedrijfsarts als beoordelaar van de (medische) beperkingen gescheiden te houden van (b) de adviserende en interveniërende rol van de bedrijfsarts. Blijkens het voorgaande heeft verweerder deze beide rollen onvoldoende gescheiden weten te houden. Dit is niet in overeenstemming met de standaard in de beroepsgroep en dan ook in strijd met de zorg die verweerder ten opzichte van klager behoort te betrachten.

5.5 Het College heeft zich uitvoerig gebogen over de vraag of een maatregel moet volgen. Verweerder heeft immers wél gehandeld in de geest van de STECR-richtlijn door de oplossing van het arbeidsconflict op de voorgrond te stellen. Echter, gelet op onduidelijkheid die juist door deze rolvermenging kan ontstaan, ook bij derden die met de adviezen van verweerder moeten werken, acht het College een maatregel (zij het de lichtste) op zijn plaats.

5.6 Tot slot zal het College nog kort ingaan op het standpunt van de gemachtigde van klager ter zitting. Deze heeft naar voren gebracht dat klager indertijd (en ook nu nog) wel degelijk ziek was en niet kon werken. Het College gaat aan deze stellingname voorbij. Nog los van het feit dat klager indertijd zelf diverse malen heeft uitgesproken dat hij 100 % arbeidsgeschikt was, alsmede de beoordeling door verweerder en de verzekeringsarts, verdraagt deze ommezwaai in dit late stadium van de procedure zich niet met een goede procesorde.

5.7 De conclusie is dat verweerder bij klachtonderdeel 2 in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet BIG. In dit opzicht is de klacht gegrond. Voor het overige zal de klacht worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

- verklaart de klacht ten aanzien van klachtonderdeel 2 gegrond en legt hiervoor op de maatregel van waarschuwing;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond en wijst deze af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, M. Bezemer, R.P. van Straaten en prof. dr. A.M. van Hemert, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2018.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.