ECLI:NL:TGZRSGR:2018:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-010b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:108
Datum uitspraak: 17-07-2018
Datum publicatie: 17-07-2018
Zaaknummer(s): 2018-010b
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een radioloog. De radioloog heeft geen bemoeienis gehad met het verzoek van klager aan een laborante om met een rolstoel binnen het ziekenhuis te worden vervoerd. Voorts is hij geen afdelingshoofd van de polikliniek radiologie en de laboranten van de polikliniek zijn niet bij hem in dienst. Derhalve kan de radioloog niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de laborante. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, radioloog,

werkzaam te D,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 januari 2018

- de brief d.d. 27 januari 2018 van klager met bijlage

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 16 april 2018 (verhoor tezamen met de zaak 2018-010a).

1.2       Het College heeft de klacht op 5 juni 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Op 16 juli 2016 is klager via de huisartsenpost doorverwezen naar de Spoedeisende

Hulp (SEH) van het E te D, in verband met een bestaande glasverwonding - sinds een drietal weken - aan de onderzijde van de linkervoet. Er werd besloten dat op korte termijn op de polikliniek radiologie een echo van de linkervoet zou worden verricht, met vervolgens een controle op de polikliniek chirurgie.

2.2       Op 20 juli 2016 heeft klager zich gemeld op de afdeling radiologie. Er is eerst door verweerder een echo gemaakt van de linkervoet van klager. Vervolgens is er nog een röntgenfoto van de linkervoet van klager gemaakt. Hiervoor was eerst door een laborante een markering aangebracht met behulp van een loodkorreltje/loodkogeltje, dat met tape op de huid werd vastgeplakt.

2.3       In het verslag van 20 juli 2016 heeft verweerder, voor zover van belang, het volgende vermeld:

            “(…)

            Indicatie

Corpus alienum linker voetzool? Drie weken geleden in glas gestaan, houdt pijnklachten.

            Verslag echo linker voet:

Direct subcutaan ter hoogte van beeld pitje net proximaal van kopje metatarsale II echorijk structuurtje van de 2 x 0,5 mm. In de diepte hiervan lineaire echorijke structuur met een lengte van 6 mm. (…)

Conclusie

Eén minuscuul glas stukje en een langere glassplinter. Beide tip inhomogeen gebied met dubieus enige fluctatie. D.d. hematoom, cellulitis danwel toch abces. Aanvullend werd nog X-voet vervaardigd.

Verslag X-linker voet:

Loodkogeltje geplaatst ter plaatse van beeld pitje. Direct hier subcutaan lineaire matig dense structuur zichtbaar, passend bij glassplinter.”  

Volgens het verweerschrift is met “Beide” “bij de” bedoeld en met “beeld pitje” “eeltpitje”. Dit is bij de spraakherkenning niet goed overgekomen, aldus verweerder.

2.4       Klager heeft na het echo- en röntgenonderzoek aan een medewerkster (laborante) van de polikliniek radiologie verzocht om met een rolstoel naar de polikliniek chirurgie te worden gebracht voor een eventuele verdere behandeling. Dit werd geweigerd. Verweerder is vervolgens naar de polikliniek chirurgie gelopen.

2.5       Op 20 juli 2016 is klager op de afdeling chirurgie, op de poliklinische operatiekamer (POK), gezien en beoordeeld door een arts-assistent in opleiding tot chirurg (verweerder in de zaak 2018-010a). Na lokale verdoving van de voet heeft deze arts geprobeerd glassplinters uit de linkervoet van klager te verwijderen. Dit is niet gelukt. Er is wel huidweefsel verwijderd voor nader onderzoek door het pathologisch laboratorium. Er werd afgesproken dat klager binnen één of twee weken voor controle zou terugkomen op de polikliniek chirurgie.

2.6       Na onderzoek door het laboratorium bleek dat er geen glassplinters waren aangetroffen in het weefsel.

In het medisch dossier heeft de arts-assistent op 20 juli 2016, voor zover van belang, het volgende genoteerd:

            “(…)

Anamnese (samenvatting): Via SEH met verdenking corpus alienum rechter voet POK

F/G: tweetal glassplinters in de voet, gemarkeerd. Ruime ovaalexcisie verricht van gemarkeerde huid en pijnlijke plek (aangetekend na palpatie met wattenstok). Hierna uitgebreid geexploreerd zonder glassplinter te hebben gevonden. Wond gespoeld Huid gesloten met ethilon 3.0 (donati) PA volgt (huid ovaalexcisie): corpus alienum? Start augmentin preventief Poli 1-2 weken”

2.7       Op 3 augustus 2016 is klager op de polikliniek chirurgie gezien door een andere arts.   Na aanvullend beeldonderzoek werd besloten klager opnieuw te opereren. Bij deze operatie werd een glassplinter van 6 mm aangetroffen en verwijderd.

Op 6 augustus 2016 is klager behandeld door een arts in verband met een wondinfectie.

2.8       Het E heeft aan klager een bos bloemen aangeboden, vergezeld van welgemeende excuses namens de betrokken medewerkers van het E, wegens het weigeren van het verzoek van klager om een rolstoel.

2.9       Op 25 oktober 2016 heeft klager het E aansprakelijk gesteld voor de door hem ervaren schade. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft namens het ziekenhuis aansprakelijkheid ontkend.

2.10     In verband met de klachten van klager heeft op 7 juni 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder, de arts-assistent in opleiding tot chirurg en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij er niet voor heeft gezorgd dat klager met een rolstoel naar de afdeling chirurgie is gebracht.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Tijdens het verhoor in het vooronderzoek heeft klager verklaard dat hij eigenlijk jegens de destijds dienstdoende laborante van de polikliniek radiologie een tuchtklacht had willen indienen, daar deze laborante had geweigerd voor klager een rolstoel te regelen. Toen duidelijk werd dat haar naam niet bekend werd gemaakt en een laborante niet BIG-geregistreerd is, heeft klager besloten verweerder aan te klagen, omdat verweerder als radioloog van de afdeling volgens klager hiërarchisch gezien verantwoordelijk is voor de laborante en hij heeft nagelaten in te grijpen.

5.2       Het College oordeelt als volgt.

Klager heeft niet gesteld en ook overigens is het College niet gebleken dat verweerder enige bemoeienis heeft gehad met het verzoek van klager om met een rolstoel binnen het ziekenhuis te worden vervoerd. Verweerder heeft verder gemotiveerd en onweersproken aangevoerd dat hij geen afdelingshoofd is van de polikliniek radiologie en dat de laboranten van de polikliniek niet bij hem in dienst zijn. Op grond hiervan is het College van oordeel dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de handelwijze van de betreffende laborante. Verweerder treft dus geen tuchtrechtelijk verwijt.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 17 juli 2018 door mr. N.B. Verkleij, voorzitter, mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, dr. A.M.J.S. Vervest en dr. I. Dawson,

leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.