ECLI:NL:TGZRSGR:2018:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-131

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:10
Datum uitspraak: 09-01-2018
Datum publicatie: 09-01-2018
Zaaknummer(s): 2017-131
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft de klachten van klager wel serieus genomen, hij kon op basis van de aanwezige stukken in het dossier en zijn eigen bevindingen tot de diagnose komen. Bovendien hoefde de bedrijfsarts zijn bevindingen over de consulten niet achteraf te wijzigen nu blijkt dat partijen een geheel andere beleving van het consult hebben gehad. Een urenbeperking was in het geval van klager evenmin aan de orde. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts onvoldoende zelfstandig tot zijn afweging is gekomen. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 9 januari 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te B

verweerder,

gemachtigde: mr. N.M.H. Hoekstra, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 juni 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 4 september 2017

- de brief d.d. 4 september 2017 van klager, met bijlagen.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 november 2017. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager werkt als trambestuurder bij D in B. Verweerder is bedrijfsarts bij onder andere D.

2.2 Klager is sinds 2003 bekend met colitis ulcerosa.

2.3 Op 25 mei 2016 heeft klager zich bij zijn werkgever ziek gemeld. Op 26 mei 2016 heeft verweerder klager gezien. Verweerder heeft over dit consult in het medisch dossier genoteerd:

“CR/ervaart veel druk vanuit leiding, daardoor afnemende aandacht. Ziekgemeld

Discussie over op allerlaatste moment vrij geven zonder dat aan betr. te melden. Eerdere afgesproken dat hij daarover dan gebeld zou moeten worden. Sindsdien geescaleerd, gevoel van druk, onrustig, af en toe rectaal bloedverlies (bekend met colitis ulcerosa, neemt daarom

Morgen gesprek met E en F. Doel is zaak op te lossen met elkaar (‘sussen’).”

2.4 Van dit gesprek heeft verweerder een terugkoppelingsverslag aan de werkgever verstrekt, dat luidt:

“(…) Hij heeft beperkingen op het vlak van optimale concentratie en hanteren van druk en stress. Deze beperkingen zijn echter geen gevolg van een onderliggende ziekte, maar van de spanning zoals hij die ervaart in zijn werkrelatie.

Ik adviseer de STECR richtlijn bij arbeidsconflicten hier te volgen. Dat wil zeggen een korte time-out, en die tijd gebruiken om de onderliggende knelpunten met elkaar op te lossen.

Ik begrijp van […] dat er al een gesprek gepland is met dit doel. (…)

Vervolgafspraken

Gelet op de afwezigheid van ziekte of gebrek is een vervolgafspraak met ondergetekende niet nodig.”

2.5 Op 1 juni 2016 heeft verweerder klager weer gezien, op initiatief van klager. Verweerder heeft hierover in het medisch dossier genoteerd:

“discussie gehad over hersteldag. Dacht woensdag 1/6, werd op dinsdag 31/5 gebeld dat hij vermist was.

Plan/advies: D draagt bij aan zoveel mogelijk helder communicatie (afspraken) en betr. wordt geadviseert zich te versterken.

pers/inflexibel? Kan niet goed relativeren!

(…)

NB voelde zich de dagen na vorig gesprek juist uitstekend. Goed geslapen, lekker gegeten, voelde zich sterk. (…)”

Van dit consult heeft verweerder geen terugkoppeling verzonden aan de werkgever.

2.6 Op 2 juni 2016 heeft klager een gesprek gehad met zijn werkgever, waarbij aanwezig waren de leidinggevende, de bedrijfsjurist en de bedrijfscontactman van de FNV. Klager heeft zich aan het einde van dit gesprek op 2 juni 2016 ziek gemeld.

2.7 Vervolgens heeft verweerder klager gezien op zijn spreekuur van 8 juni 2016. Van dat consult heeft hij een terugkoppelingsverslag aan de werkgever verzonden, met de navolgende inhoud:

“(…) Er is nu sprake van beperkingen: afgenomen aandacht en concentratie en het niet goed kunnen hanteren van druk en stress.

Daarmee is het uitvoeren van zijn werk als bestuurder tram mogelijk niet veilig mogelijk.

Aangepast werk, waarbij de genoemde beperkingen minder van belang zijn, kan hij natuurlijk uitvoeren. Het in de nabijheid hebben van een beschikbaar toilet is daarbij ook een voorwaarde.

Er is een duidelijke relatie tussen zijn huidige beperkingen en de spanning in de werkrelatie zoals hij die ervaart. (…)”

2.8 Vervolgens heeft D bij brief van 9 juni 2016 aan klager bericht dat zij klager tijdelijk niet zal inzetten als trambestuurder en dat hij vanaf 10 juni 2016 vervangende werkzaamheden kan verrichten als medewerker klantenservice op het Centraal Station. Verder heeft D klager een officiële waarschuwing gegeven omdat klager zich niet tijdig en duidelijk ziek heeft gemeld conform het verzuimprotocol. Ten slotte heeft zij mediation voorgesteld.

2.9 Op 15 juni 2016 is klager wederom bij verweerder op het spreekuur gekomen. Van dit consult heeft verweerder de volgende terugkoppeling aan de werkgever verzonden:

“(…) Mijn weging van zijn mogelijkheden is conform mijn voorlaatste uitsparrk: geschikt voor aangepast werk, waarbij aandacht en concentratie niet optimaal hoeven te zijn, en waar een beschikbaar toilet in zijn nabijheid is. Een urenbeperking is daarbij nadrukkelijk niet aan de orde.

A is het met dit laatste niet eens. Ik heb hem aangegeven dit dan ook met UWV op te nemen (er loopt reeds een deskundigenoordeel)

Zijn beperkingen zijn overigens vooral het gevolg van de spanning zoals hij die ervaart in de arbiedsrelatie. Het is daarom van belang deze oorzaak zo snel mogelijk weg te nemen. Hij heeft daarin zelf verschillende opties, we hebben die ook besproken. (…)”

2.10 Klager heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd met de vraagstelling of hij per 1 juni 2016 geschikt was voor zijn eigen werk. In de in dat kader opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV d.d. 11 juli 2016 luidt de conclusie dat klager per geschildatum 1 juni 2016 niet geschikt is te achten voor het eigen werk in de volle omvang. Die conclusie is gebaseerd op de overweging dat klager beperkt is in het uitvoeren van de taak van trambestuurder als gevolg van een verminderde concentratie en alertheid en dat hij daarnaast energetisch beperkt is in het verrichten van fysiek en mentaal inspannende werkzaamheden.

2.11 Klager heeft op 26 oktober 2016 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, met de vraagstelling: “ben ik in staat om de door werkgever aangeboden vervangende werkzaamheden voor 8 uur per dag te doen”. In het kader van dit deskundigenoordeel heeft de arbeidsdeskundige van het UWV op 17 januari 2017 gerapporteerd en geconcludeerd dat de door de werkgever aangeboden arbeid passend is. Onder het kopje ‘arbeidskundige oordeelsvorming’ staat daaromtrent vermeld:

“(…) Zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts hebben aangegeven dat er geen sprake is van een urenbeperking voor werknemer. Er zijn alleen beperkingen aangegeven ten aanzien van concentratie en altertheid en energetisch beperkt in het verrichten van fysiek zware en mentaal inspannende werkzaamheden. Gelet op de belastbaarheid in de aangeboden werkzaamheden en op het feit dat werknemer de mogelijkheid kreeg van werkgever om zijn rustmomenten zelf te bepalen, weliswaar in overleg met zijn collega’s en leidinggevende, is er geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. (…) Nu er geen urenbeperking aan de orde is en werknemer voldoende rustmomenten, naar eigen inzicht, kan nemen in het werk is het werk passend voor 8 uur per dag.”

3. De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

A. dat hij heeft verzuimd advies in te winnen en medische informatie op te vragen bij de behandelend specialist;

B. dat hij het verhaal van klager niet serieus heeft genomen en de door klager meegebrachte foto’s niet heeft bestudeerd;

C. dat hij pas op 8 juni 2016 beperkingen heeft vastgesteld en heeft geweigerd de beperkingen met terugwerkende kracht per 26 mei 2016 te noteren;

D. dat hij de werkgever van klager volgt en daarom geen urenbeperking heeft opgelegd ten aanzien van aangepaste werkzaamheden;

E. dat hij het deskundigenoordeel van het UWV gebruikt om zijn standpunt en het standpunt van werkgever te rechtvaardigen ondanks dat de werkgever verkeerde, niet bestaande, stukken in het geding heeft gebracht bij het UWV;

F. dat klager door het handelen van verweerder in conflict is geraakt met zijn werkgever;

G. dat hij klager niet heeft verwezen naar de bedrijfspsycholoog.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2 De klachtonderdelen A en B hebben de strekking dat verweerder de lichamelijke klachten van klager niet serieus heeft genomen. Ondanks het verzoek daartoe van klager heeft verweerder geen contact opgenomen met de behandelende sector en bovendien heeft verweerder geweigerd de foto’s van de ontlasting van klager te bekijken. Daarover wordt het volgende overwogen. Verweerder wist dat klager bekend is met colitis ulcerosa. Daarvan bevond zich reeds documentatie in het dossier. In het dossier was ook vastgelegd dat conflictsituaties de lichamelijke klachten in het verleden hebben doen toenemen. Klager heeft aan verweerder bij het consult op 26 mei 2016 verteld wat op dat moment zijn lichamelijke klachten waren, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Dat betrof darmbloedingen (i.c. af en toe rectaal bloedverlies), koorts, krampen in de buik en onderhuidse bulten. Verweerder heeft aan die klachten niet getwijfeld. Verweerder heeft verklaard dat klager hem vertelde dat die darmklachten al weken speelden en dat hij er in de periode dat zijn klachten al speelden ook zijn eigen werk mee heeft verricht. Op basis daarvan kon verweerder tot de conclusie komen dat sprake was van een milde colitis ulcerosa, met opvlammende symptomen als gevolg van werk gerelateerde spanningen. Ook klager legt een relatie tussen de verergering van zijn darmklachten en de werk gerelateerde spanning die hij ervoer. Voor die conclusie was het beoordelen van de foto’s van klagers ontlasting niet nodig. Evenmin was het nodig dat verweerder op dat moment - 26 mei 2016 - informatie inwon bij de behandelend sector. Tijdens de zitting is gebleken dat klager zich op dat moment nog niet voor nadere hulp tot zijn mdl-arts had gewend, maar dat hij pas later, op 2 juni 2016, bij zijn behandelend arts een klysma heeft gevraagd. Er was op 26 mei 2016 dus geen recente behandelinformatie beschikbaar, terwijl de oudere behandelinformatie zich al in het dossier van verweerder bevond. De bedoeling van klager met het verzoek om informatie in te winnen, zo heeft hij tijdens de zitting verklaard, was gelegen in zijn gevoel dat verweerder weinig van de aandoening afwist. Daardoor zou verweerder bekend raken met wat de ziekte doet en wat de behandeling is. Nu het verzoek niet tot doel had relevante recente behandelinformatie te laten opvragen, treft verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt.

5.3 De klachtonderdelen C, D, E en F zien op het feit dat verweerder pas vanaf 8 juni 2016 beperkingen heeft vastgesteld en dat hij weigert de beperkingen met terugwerkende kracht per 26 mei 2016 te noteren, alsmede op het feit dat verweerder heeft geweigerd een urenbeperking voor het aangepaste werk vast te stellen. Verweerder heeft op 26 mei 2016 wel beperkingen geduid op het gebied van optimale concentratie en het hanteren van druk en stress. Deze beperkingen waren echter volgens verweerder niet het gevolg van ziekte maar van een arbeidsconflict. Verweerder adviseerde op 26 mei 2016 een korte time-out. Het College heeft geen bedenkingen bij dat advies. Op 1 juni 2016 heeft verweerder klager opnieuw gezien. Verweerder heeft het consult van 1 juni 2016 beschouwd als een open spreekuur consult, omdat klager was gekomen zonder dat sprake was van een ziekmelding. Verweerder heeft verklaard dat hij op 1 juni 2016 van klager heeft begrepen dat het beter met hem ging. Klager vertelde dat hij al weer op de tram had gereden. Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard dat hij zich een sterk opgeleefde klager herinnert, die wel vertelde dat de manier waarop hij de vorige dag aan het werk was gegaan jammer was. Klager daarentegen heeft tijdens de zitting verklaard dat het na het consult van 26 mei 2016 beter ging, maar dat het op 31 mei 2016 weer mis is gegaan, zodat het op 1 juni 2016 niet prima ging. Op grond van deze verklaringen is duidelijk dat klager en verweerder een geheel andere beleving hebben van het consult van 1 juni 2016. Het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Duidelijk is wel dat verweerder zich van het consult van 1 juni 2016 niet een zieke of beperkte klager herinnert. Dat hij onder die omstandigheden dan geen beperkingen heeft vastgesteld per 1 juni 2016 of zelfs per 26 mei 2016, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bij het consult van 8 juni 2016 vond verweerder klagers toestand, met name geestelijk, verslechterd. Klager is volgens verweerder nu meer gespannen en is ook naar de inschatting van verweerder weinig stressbestendig. Verweerder acht klager nu, door de toegenomen psychische klachten ten gevolge van het arbeidsconflict, niet geschikt voor het eigen werk van bestuurder railvoertuig. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder weigert zijn bevindingen over de consulten van 26 mei 2016 en 1 juni 2016 achteraf te wijzigen.

5.4 Evenmin is het klachtonderdeel gegrond dat verweerder geen urenbeperking vaststelt voor het aangepaste werk. Een dergelijke urenbeperking is pas aan de orde als iemand om medische redenen dusdanig energetisch beperkt is dat hij niet in staat is om 8 uur per dag op het werk aanwezig te zijn om bijvoorbeeld licht administratief zittend werk te verrichten of omdat betrokkene om medische redenen niet beschikbaar is voor werk door bijvoorbeeld een opname. Daarvan is geen sprake. Met het aangepaste werk is voldaan aan de voorwaarden dat niet continu een hoge concentratie is vereist en dat er een toilet in de nabijheid is. Dat het UWV tot dezelfde conclusie is gekomen, betekent niet dat verweerder op onoo rbare wijze het rapport van het UWV gebruikt. Er zijn aan het College geen aanwijzingen gebleken dat verweerder onvoldoende zelfstandig, dat wil zeggen onafhankelijk van zijn werkgever en van het UWV, tot zijn afweging is gekomen. Daarop stuiten de klachtonderdelen D en E af. Gezien het voorgaande is dan ook klachtonderdeel F ongegrond.

5.5 Ook klachtonderdeel G is ongegrond. Verweerder heeft klager gezien in een relatief korte tijdspanne van enkele weken, waarbij de nadruk aanvankelijk lag op spanningen in de arbeidsrelatie. Dat verweerder klager niet meteen op dat moment naar een psycholoog heeft verwezen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.6 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, R.P. van Straaten, dr. B. van Ek en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2018.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.