ECLI:NL:TGZRSGR:2018:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-074b
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2018 |
Datum publicatie: | 09-01-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-074b |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een arts maatschappij en gezondheid. De arts behoefde geen eigen onderzoek te verrichten of aanvullende informatie op te vragen. Evenmin is gebleken dat het gesprek te kort heeft geduurd om in redelijkheid tot een beoordeling te komen. De arts heeft klaagster niet voldoende duidelijk gewezen op het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht en hij mocht niet uit een telefoongesprek met klaagster afleiden dat zij deze rechten prijsgaf zonder dat hij zich ervan vergewiste of klaagster dit begreep. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 9 januari 2018
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. B.H. Vader, werkzaam te Oost-Souburg
tegen:
C, arts Maatschappij en Gezondheid,
(destijds) werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 maart 2017
- het verweerschrift met bijlagen
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 5 september 2017
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 november 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2.
De feiten
2.1 Verweerder was destijds werkzaam bij E, een onafhankelijke organisatie
die onder meer voorziet in advisering in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Klaagster heeft in het kader van de Wmo bij de gemeente B een aanvraag ingediend met betrekking tot een vervoersmiddel.
2.2 Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder op 6 oktober 2016 van F
dat de Wmo namens de gemeente B uitvoert een Aanvraag Medisch advies ontvangen, waarin onderzoeksvragen zijn geformuleerd.
2.3 Verweerder heeft klaagster op 1 november 2017 rond 14.00 uur thuis bezocht voor
een gesprek. Hij heeft met klaagster gesproken en zodoende informatie ingewonnen ten behoeve van zijn medisch advies. Verweerder heeft geen nadere medische informatie ingewonnen bij behandelaren.
2.4 Aan het einde van het gesprek heeft verweerder het ziektebeeld en de klachten van
klaagster samengevat.
2.5 Voorts heeft verweerder met klaagster de strekking van het door hem te geven advies
besproken. Verweerder zou adviseren dat een ergonomisch indicatieadviseur met klaagster zou uitproberen welk vervoermiddel uiteindelijk de meest geschikte oplossing is. Klaagster gaf aan dat een dergelijk onderzoek al had plaatsgevonden. Verweerder zou contact opnemen met de WMO-consulent van de gemeente om te vragen of een dergelijk onderzoek al was verricht. Hiervan zou de verdere strekking van het advies afhangen.
2.6 Op 3 november 2016 heeft verweerder gebeld met klaagster om het advies te
bespreken.
2.7 Op 7 november 2017 heeft verweerder contact gehad met de WMO-consulent van de
gemeente. Deze consulent gaf aan dat een gemeentelijke WMO-therapeut een beperkt onderzoek naar een scooter had gedaan.
2.8 Vervolgens heeft verweerder een schriftelijke adviesrapportage opgesteld, dat door
E op 14 november 2016 naar de gemeente/F is verzonden, zonder dit eerst voor te leggen aan klaagster.
2.9 Op 16 december 2016 heeft klaagster per email aan E een klacht
ingediend met betrekking tot het door verweerder opgestelde rapport. Hierop is door de klachtfunctionaris op 29 december 2016 gereageerd.
3.
De klacht
Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven:
- dat verweerder geen eigen onderzoek heeft verricht naar de lichamelijke gesteldheid van klaagster en dat zijn bezoek aan haar slechts 20 minuten heeft geduurd;
- dat verweerder geen medische informatie heeft opgevraagd waardoor hij tot een ondeugdelijk advies is gekomen;
- dat verweerder klaagster geen conceptversie van het rapport heeft gestuurd, zodat zij geen gebruik heeft kunnen maken van haar inzage-, correctie- en blokkeringsrecht.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Gelet op de samenhang tussen de eerste twee klachtonderdelen zal het college deze gezamenlijk behandelen.
In de Aanvraag Medisch advies is door F aangegeven dat klaagster lijdt aan Tardieve dyskinesie en dat zij op dat moment gebruik maakt van een handbewogen rolstoel. Tijdens het huisbezoek is verweerder gebleken dat klaagster, ondanks haar verstandelijke beperking, goed in staat was de diagnose, bevindingen en behandelingen van haar behandelaars met verweerder te bespreken. Nu hetgeen klaagster vertelde in overeenstemming was met het beeld dat verweerder had van de medische situatie van klaagster, is het college van oordeel dat er voor verweerder geen noodzaak bestond om alsnog medische informatie op te vragen, dan wel over te gaan tot een lichamelijk onderzoek van klaagster. Evenmin is gebleken dat het gesprek te kort heeft geduurd om in redelijkheid tot een beoordeling te komen.
Voorts stelt klaagster dat verweerder een ondeugdelijk advies heeft gegeven. Het college begrijpt dat klaagster niet het advies kreeg dat zij graag wilde krijgen, te weten het advies dat zij in aanmerking zou komen voor een (aangepaste) buitenwagen, en dat zij daar teleurgesteld over was, maar zij heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd waaruit de ondeugdelijkheid van het advies bestaat, noch is het college hiervan gebleken.
De conclusie is dat verweerder met betrekking tot deze klachtonderdelen geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Deze klachtonderdelen zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
5.2 Verweerder heeft zijn voorlopige conclusie tijdens het huisbezoek met klaagster besproken . Op 3 november 2016 heeft hij de opgemaakte rapportage telefonisch besproken met klaagster. Uit de reacties van klaagster heeft verweerder gemeend te mogen opmaken dat zij instemde met de rapportage en met directe doorzending, waarna verweerder het rapport naar F heeft gestuurd.
5.3 Vast staat dat verweerder klaagster niet voldoende duidelijk heeft gewezen op de mogelijkheid de rapportage te ontvangen teneinde gebruik te kunnen maken van haar inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Verweerder heeft volstaan met het telefonisch ‘kort aftikken’ van dit onderwerp met klaagster, die een verstandelijke handicap heeft. Niet gebleken is dat verweerder hiervan een notitie over heeft gemaakt in zijn dossier en/of rapport. Het door verweerder opgestelde rapport is - zie artikel 7:446 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) - een zogenaamde beoordelingshandeling uitgevoerd in opdracht van de gemeente ter beantwoording van de vraag of klaagster aanspraak kon maken op een voorziening. Op dergelijke handelingen is het inzage, correctie- en blokkeringsrecht, zoals vermeld in artikel 7:464 lid 2 sub b BW, van toepassing. Dit artikel bepaalt dat de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid moet worden gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste wenst kennis te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
Verweerder heeft klaagster niet, althans niet voldoende duidelijk, gewezen op haar rechten en het is, zoals ter zitting is gebleken, ook overigens niet duidelijk of klaagster de strekking van het advies voldoende had begrepen. Verweerder had uit het telefoongesprek met klaagster, waarin hij zijn bevindingen met haar heeft besproken, dan ook niet mogen afleiden dat klaagster haar inzage-, correctie- en blokkeringsrecht prijsgaf. Daarvoor had verweerder deze rechten met klaagster duidelijker (en niet louter per telefoon) moeten bespreken en zich er beter van moeten vergewissen of klaagster het begreep. Voorts had verweerder dit in het dossier of in het rapport moeten vastleggen. De door verweerder veronderstelde instemming om van deze rechten af te zien berust daarmee niet op informed consent. Daarom had verweerder het rapport niet naar F mogen sturen zonder klaagster in de gelegenheid te stellen haar inzage-, correctie- en blokkeringsrecht uit te oefenen.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat dit klachtonderdeel gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Het zonder toestemming doorsturen van het rapport naar F rechtvaardigt oplegging van een maatregel.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel houdt het college rekening met het feit dat verweerder, gezien de rapportage, duidelijk heeft willen handelen in het belang van klaagster, zonder daarbij de medische belangen uit het oog te verliezen. Tevens weegt het college in zijn voordeel mee dat verweerder de fout heeft erkend en daar lering uit heeft getrokken.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hierboven genoemd;
- legt op de maatregel van waarschuwing;
- wijst de klacht voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Daalder, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma- van Campen, lid-jurist, prof. dr. A.M. van Hemert, J.G.M. van Eekelen en M. Bezemer, leden-artsen, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2018.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.