ECLI:NL:TGZRGRO:2018:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/124
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2018 |
Datum publicatie: | 13-03-2018 |
Zaaknummer(s): | G2017/124 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts die als supervisor van een arbo-arts is opgetreden. De bedrijfsarts zou, ondanks de signalen over het onbevoegd gebruik maken van de titel bedrijfsarts door de arbo-arts, geen actie hebben ondernomen en voorts onvoldoende toezicht hebben gehouden op de door de arbo-arts verrichte handelingen en diens verslaglegging. Beslissing: klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2017/124
13 maart 2018
Def. 032
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klaagster,
wonende te B,
gemachtigde: J.M.L.G. van Goethem,
tegen
C,
werkzaam als bedrijfsarts,
verweerder,
BIG-reg.nr:,
gemachtigde: mr. A.N.L. de Hoogh.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 28 juni 2017, ingekomen op 7 juli 2017;
- het verweerschrift van 25 september 2017, ingekomen op 27 september 2017;
- de repliek van klaagster van 22 oktober 2017, ingekomen op 24 oktober 2017.
De klachten zijn behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2018. Partijen zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klaagster, geboren in 1969, is in dienst van D. Klaagster meldt zich op 13 juni 2017 ziek bij haar werkgever. Zij zit dan al enige tijd – vrijgesteld van haar werk door de werkgever – thuis.
2.2
Op 13 juni 2017 wordt zij door arbo-arts E, aangesloten bij de F te G (hierna: de F), thuis bezocht. Op 14 juni 2017 rapporteert E als volgt:
“Aanleiding tot het huisbezoek was een verzoek van de werkgever, n.a.v. een ziekmelding (d.d. 13 juni), nadat cliënte al sinds begin mei op non actief was gesteld en haar te kennen was gegeven dat de werkgever het dienstverband zou willen beëindigen. In verband daarmee was haar een vaststellingsovereenkomst voorgesteld.
Voor een huisbezoek koos ik omdat het in situaties als deze wenselijk is z.s.m. duidelijkheid te scheppen over of er inderdaad sprake is van arbeidsongeschiktheid voor ‘haar werk’ door ziekte, er op korte termijn geen spreekuurlocatie in de buurt beschikbaar zou zijn en cliënte dezelfde woonplaats heeft als ik.
(…)
Na nog eens te hebben uitgelegd welke wettelijke regels hier (i.v.m. een ziekmelding) relevant zijn en welke rol de bedrijfsarts heeft ter ondersteuning van de uitvoering ervan, heb ik geprobeerd, aan de hand van gerichte vragen duidelijkheid te krijgen over:
- Wat haar werk is/was
- Waarom, naar haar weten, de werkgever het dienstverband zou willen beëindigen
- Of er gezondheidsklachten zijn, welke en sinds wanneer
- Of zij kan aangeven waardoor die zijn ontstaan
- Of zij behandeling heeft gezocht
- In welke zin en in welke mate zij zich door gezondheidsklachten beperkt voelt in haar doen en laten, i.h.a. en i.h.b. in haar werk
- Wat haar plannen zijn in de gegeven situatie
In de door cliënte verstrekte informatie vind ik geen aanleiding voor het aannemen van beperkingen van haar arbeidsgeschiktheid voor haar werk op medische gronden. Mijn advies aan de werkgever is dus om haar niet te beschouwen als wegens ziekte arbeidsongeschikt voor haar werk.
Kennelijk is er een probleem, maar dit is geen medisch probleem en daarvoor is dus ook geen medische oplossing: ‘Medicaliseren’ is (hier) contraproductief.
Ik heb haar erop gewezen dat het afronden van een situatie als deze, waarin het kennelijk de bedoeling is het loondienstverband niet voort te zetten, meestal de beste remedie blijkt tegen de spanningen die daaruit kunnen voortkomen.
Met het oog daarop lijkt het mij het beste dat zij z.s.m. met de werkgever in gesprek gaat.
Tenslotte heb ik haar gewezen op de mogelijkheid het UWV om een zgn. deskundigenoordeel te vragen, mocht ze het met mijn beoordeling niet eens zijn.”
Het rapport is als volgt ondertekend:
Bedrijfsarts: E, arboarts
Telnr: (volgt nummer)
Handtekening: (handtekening C)
I.v.m. supervisie getekend door C, bedrijfsarts
2.3
Naast E is ook verweerder aangesloten bij de F. De F is een netwerkorganisatie van zelfstandige bedrijfsartsen. Alle medewerkers zijn zelfstandigen. Bedrijfsartsen in opleiding werken tijdens hun opleiding onder supervisie van een ervaren bedrijfsarts. E is van 2000 tot 2016 geregistreerd geweest als bedrijfsarts. E is bezig met een herregistratietraject, waarbij hij in 2018 verwacht opnieuw als bedrijfsarts te worden geregistreerd. Gedurende de periode van herregistratie staat E onder supervisie van verweerder. Deze supervisie is als volgt vorm gegeven. Eén tot tweemaal per maand hebben E en verweerder een bespreking van een uur tot ongeveer anderhalf uur voor casuïstiek naar aanleiding van werkzaamheden van E en bespreken zij het professioneel handelen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft onvoldoende toezicht uitgeoefend op de aan zijn supervisie onderworpen E. Verweerder heeft, ondanks de signalen over het onbevoegd gebruik maken van de titel bedrijfsarts door E, hier geen actie op ondernomen. Verweerder heeft geen toezicht gehouden op de door E verrichte handelingen en diens verslaglegging. Verweerder heeft klaagster zelf niet gezien en heeft ten onrechte geen afstand genomen van het door E geschreven rapport.
4. Het verweer
Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij met zijn handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. E heeft een zeer ruime ervaring in het veld van de sociale geneeskunde en bevindt zich in een herregistratietraject als bedrijfsarts onder supervisie van verweerder. Regelmatig voert verweerder als supervisor een gesprek met E van cira anderhalf uur over het professioneel handelen. Verder kan E verweerder altijd consulteren indien daaraan behoefte bestaat. E was prima in staat zelfstandig het huisbezoek af te leggen en voor verslaglegging zorg te dragen. Verweerder heeft nooit een signaal ontvangen dat E de titel bedrijfsarts oneigenlijk zou gebruiken. Verweerder is niet op de hoogte gebracht van de bezwaren tegen het rapport van E en is aldus niet in de gelegenheid geweest met klaagster daarover in gesprek te gaan, alvorens zij een klacht bij het college heeft ingediend. Verweerder is van mening dat de supervisie van E adequaat is geweest en verzoekt het college de klacht af te wijzen
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Uit het rapport van 14 juni 2017 blijkt naar het oordeel van het college duidelijk dat E arbo-arts is en dat hij onder supervisie van C staat bij de uitoefening van zijn activiteiten als bedrijfsarts en dat dit rapport om die reden voorzien is van de handtekening van verweerder. Het college is onder deze omstandigheden van oordeel dat E zich niet opzettelijk heeft gepresenteerd als bedrijfsarts en onbevoegd van deze titel gebruik heeft gemaakt en dat verweerder als supervisor hier onvoldoende toezicht op heeft gehouden. De F heeft overigens het format van het rapportageformulier aangepast, zodat in de toekomst elke verwarring over de functie-aanduiding van de onderzoekend medewerker van de F kan worden voorkomen. Het college acht de klacht op dit onderdeel ongegrond.
5.2
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. Het rapport van E is voorzien van een (digitale) handtekening van verweerder als eindverantwoordelijke, maar is niet door verweerder zelf gelezen en geaccordeerd. Dit is in overeenstemming met de afspraak binnen de F dat niet elke individuele beoordeling tussen E en verweerder diende te worden besproken, gelet op de ruime ervaring van E. Verweerder kan zich echter op grond van de notities van E vinden in de conclusies van het rapport. Klaagster heeft zich ook niet rechtstreeks tot verweerder gewend om haar bezwaren toe te lichten. Nu het college verder is gebleken dat verweerder regelmatig gesprekken voerde met E, voldoende beschikbaar was voor overleg met E, E een ervaren arbo-arts is en het huisbezoek en de verslaglegging geen bijzondere beoordeling vereisten, is het college van oordeel dat verweerder niet tekort is geschoten in zijn taak als supervisor van E. Hij heeft de supervisie naar het oordeel van het college afgestemd op de kennis, vaardigheden en ervaring van de supervisant.
Het college acht ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.
6. Slotsom
De klacht ten aanzien van verweerder is ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht tegen verweerder ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
dr. H.D. de Boer, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. A.H. Loos-Horstman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018 door mr. G. Tangenberg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.