ECLI:NL:TGZRGRO:2018:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/134

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2018:8
Datum uitspraak: 20-02-2018
Datum publicatie: 20-02-2018
Zaaknummer(s): G2017/134
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radiotherapeut. Klaagster heeft borstkanker met huidmetastasen. Zij vermoedt dat deze huidmetastasen het gevolg zijn van de radiotherapiebehandeling door verweerster. Ook haar lichamelijke en psychische klachten wijt zij aan de radiotherapie. Klaagster verwijt verweerster dat zij ten onrechte tegen klaagster zou hebben gezegd dat de borstkanker zou kunnen worden afgeremd door de radiotherapie, terwijl het ziektebeeld juist is verergerd. De klacht is ongegrond.

Rep.nr. G2017/134

20 februari 2018

Def. 016

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het college heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 8 september 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D,

werkzaam als radiotherapeut,

wonende te E,

verweerster,

BIG-reg.nr:

advocaat: mr. drs. M. Kremer.
1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 5 september 2017, ingekomen op 8 september 2017;

- het verweerschrift met bijlagen van 12 oktober 2017, ingekomen op 13 oktober 2017;

- de brief van verweerster met bijlagen van 31 oktober 2017, ingekomen op 1 november 2017;

- het proces-verbaal van het op 23 november 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mevrouw mr. S. Boersma, lid-jurist van het college.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 9 januari 2018. Partijen zijn verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klaagster is in 2011 gediagnosticeerd met borstkanker. Klaagster, die in het verleden woonachtig was in Irak, is de Nederlandse taal niet machtig. Verweerster heeft klaagster voor haar borstkanker in 2012 en 2015 behandeld door middel van radiotherapie. Tijdens de consulten met en controles door verweerster is klaagster steeds aanwezig geweest, evenals (een van) haar zoons die de gesprekken met verweerster voor klaagster vertaalden.

2.2

Klaagster heeft verweerster voor het eerst bezocht op 14 maart 2012. Tijdens het consult is besproken met de zoons van klaagster, in het bijzijn van klaagster, of klaagster een behandeling door middel van radiotherapie wenste.

2.3

Op 5 april 2012 vond het tweede consult plaats, waarbij verweerster de behandelmogelijkheden met de zoons van klaagster heeft besproken, in het bijzijn van klaagster. Tijdens het gesprek gaf klaagster via haar zoons aan dat zij de langere radiotherapiebehandeling (35 x 2 Gy, gericht op het verkrijgen van langdurige locoregionale controle) wenste.

2.4

In de periode van 23 april 2012 tot en met 14 juni 2012 vinden de locoregionale bestralingen van klaagster haar linkerborst plaats. Tijdens het behandeltraject heeft verweerster klaagster meerdere malen gezien. Er waren geen complicaties. Voor de bijwerkingen kreeg klaagster protocollaire behandelingen voorgeschreven.

2.5

Na de behandeling vindt op 27 juni 2012 een controle van klaagster plaats bij verweerster. Er zijn geen bijzonderheden en er worden geen specifieke stralinggerelateerde klachten geconstateerd.

2.6

Op 2 oktober 2012 vindt opnieuw een controle van klaagster plaats bij een collega van verweerster. Er worden huidmetastasen (cancer en cuirasse) geconstateerd buiten het bestraalde gebied. Klaagster wordt doorverwezen naar de hoofdbehandelaar, een internist-oncoloog in het F, voor palliatieve systeemtherapieën.

2.7

Op 3 juli 2015 wordt verweerster geconsulteerd door de hoofdbehandelaar van klaagster in het F, in verband met bloedende en progressieve huidmetastasen op de linkerborst die optraden gedurende de chemotherapie. Deze huidmetastasen waren gelegen in het eerder bestraalde gebied door verweerster.

2.8

Op 15 juli 2015 wordt verweerster door klaagster bezocht. Tijdens het consult, waar de zoons van verweerster bij aanwezig zijn, is uitgebreid gesproken over een tweede radiotherapiebehandeling van klaagster. Verweerster geeft klaagster twee weken bedenktijd of zij de voorgestelde tweede behandeling wenst. Op 29 juli 2015 geeft klaagster tijdens een consult met verweerster aan dat zij de tweede behandeling wenst.

2.9

In de periode van 5 augustus 2015 tot en met 18 augustus 2015 wordt klaagster voor de tweede keer behandeld door middel van radiotherapie (10 x 3 Gy). Er vinden tussentijdse controles plaats. De tumor in de borst van klaagster reageerde goed op de radiotherapie, werd kleiner en het bloedverlies nam af. Vanwege een toename van huidmetastasen op de rug van klaagster, in het gebied waar zij niet bestraald werd, wordt klaagster door verweerster verwezen naar haar hoofdbehandelaar.

3. De klacht

Tijdens het mondeling vooronderzoek en ter zitting heeft klaagster de klacht nader gespecifieerd. Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - het volgende:

1. dat verweerster onvoldoende voorlichting heeft gegeven aan klaagster over de behandelingen, omdat verweerster heeft aangegeven dat de borstkanker van klaagster afgeremd zou worden door de behandelingen en niet is gemeld dat de behandeling kon leiden tot de lichamelijke en psychische klachten zoals klaagster die heeft ondervonden;

2. dat de medewerkers van de afdeling radiotherapie niet hebben toegestaan dat klaagster door familieleden op de behandeltafel werd getild;

3. dat het G aansprakelijk is voor de geleden schade door klaagster en haar zoon, die tevens in deze procedure optreedt als gemachtigde van klaagster.

4. Het verweer

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop bij de beoordeling van de klachtonderdelen ingegaan.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel

Het college wijst er bij het eerste klachtonderdeel allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij stelt het college voorop dat verweerster alleen kan worden aangesproken op haar eigen handelen en nalaten.

5.2

Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de twee behandelingen. Allereerst is de borstkanker niet afgeremd en is niet voorkomen dat de kanker zich verder zou verspreiden, zoals verweerster dat tijdens de voorlichting als doel van de behandelingen heeft benoemd. Daarnaast is de gezondheid van klaagster door de behandelingen achteruitgegaan en ondervindt zij lichamelijke en psychische klachten. Na de tweede behandeling in 2015 traden ook lichamelijke klachten op buiten het bestraalde gebied, op welk risico klaagster niet tijdens de voorlichting door verweerster is gewezen. Als klaagster was geïnformeerd over de lichamelijke en psychische klachten die zij heeft ondervonden, zou zij niet hebben gekozen voor de behandelingen.

5.3

Verweerster heeft onderbouwd dat zij klaagster meerdere malen heeft gezien en haar steeds uitgebreid heeft geïnformeerd over de behandeling, het doel daarvan en de mogelijke gevolgen. Ook de andere behandelaars hebben klaagster steeds over haar ziekte geïnformeerd. Bij alle gesprekken is klaagster in persoon aanwezig geweest. De zoons van klaagster hebben de voorlichting door verweerster vertaald. De gesprekken duurden langer dan gebruikelijk, omdat verweerster met het oog op de taalbarièrre extra tijd heeft genomen voor de voorlichting en de vertaling daarvan. Bovendien heeft verweerster aangeboden om een tolk in te schakelen, hetgeen klaagster en haar zoons niet wensten. Naast de voorlichting door verweerster, krijgen patiënten zoals klaagster ook nog voorlichting van de verpleging over de gang van zaken rondom de behandeling, waarbij brochures aan klaagster zijn uitgereikt over de behandeling en mogelijke bijwerkingen. Klaagster heeft voor, ten tijde van en na de behandelingen niet geklaagd over onvoldoende informatieverstrekking. Dat de borstkanker van klaagster zich in hoog tempo heeft ontwikkeld, ondanks de behandelingen door verweerster, is te betreuren, maar niet aan verweerster toe te rekenen. Bovendien is niet vast te stellen in hoeverre de behandelingen tot afremming van de ziekte hebben geleid.

5.4

Ook het verwijt dat verweerster onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de klachten die klaagster heeft ondervonden na de behandelingen, is gemotiveerd bestreden door verweerster. Deze klachten van klaagster staan niet i n verband met de radiotherapiebehandelingen van verweerster. Na de tweede behandeling in 2015 trad er progressie op van huidmetastasen op de rug. Deze huidmetastasen bevinden zich buiten het bestraalde gebied en zijn symptomen van de verdere voortschrijding van de ziekte van klaagster en geen uiting van schade ten gevolge van de radiotherapie zoals klaagster verweerster verwijt.

5.5

Het college volgt verweerster in haar betoog dat zij klaagster voldoende heeft voorgelicht over het doel van de behandelingen, zowel in 2012 als in 2015. Verweerster heeft de klacht op dat onderdeel voldoende gemotiveerd weersproken. Het betoog van verweerster vindt voorts steun in de stukken, waaronder het medisch dossier. Klaagster heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Zoals de gemachtigde van klaagster ook zelf heeft erkend, heeft verweerster aangegeven dat de behandeling niet gericht zou zijn op genezing. Daarnaast kan in het midden worden gelaten in hoeverre de behandelingen tot het afremmen van de borstkanker bij klaagster hebben geleid, zoals verweerster dat tijdens de voorlichting als doel van de behandelingen heeft benoemd. Ook als een behandeling niet of onvoldoende aanslaat bij een patiënt, wil dat niet per definitie zeggen dat de medische beroepsbeoefenaar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het gaat erom of de behandeling geschikt is om dat beoogde doel te bereiken en de patiënt daarover voldoende wordt geïnformeerd. Dat is in deze zaak het geval.

5.6

Ook het verwijt aan verweerster dat klaagster lichamelijke en psychische klachten heeft ondervonden als gevolg van de behandelingen, en daar vooraf onvoldoende over is geïnformeerd, slaagt niet. De klachten die klaagster in dit verband noemt, de verergering van wonden op en rondom de borst en de huidmetastasen op de rug, zijn niet veroorzaakt door de behandelingen door verweerster. Zoals blijkt uit het medisch dossier van klaagster, vloeien deze lichamelijke klachten (en de daaruit voortvloeiende psychische klachten) van klaagster voort uit de progressie van de ziekte. Aldus kan verweerster ter zake van het eerste klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7

Ten overvloede geeft het college evenwel aan verweerster in overweging, dat het in het kader van een zorgvuldige dossiervorming wat betreft voorlichting aan patiënten aanbeveling verdient om direct na ieder consult daarvan aantekening te maken in het dossier en dat niet pas later te doen na een opvolgend consult, zoals verweerster ter zitting heeft verklaard te hebben gedaan. Daarnaast heeft verweerster in de processtukken en ter zitting een uitgebreide onderbouwing gegeven van de gang van zaken, die niet volledig (in beknopte vorm) terug te lezen is in haar verslaggeving. Uitgebreide en directe vastlegging in verslaggeving is belangrijk, des te meer in een geval zoals klaagster, waarin sprake is van een taalbarièrre en zorgvuldige communicatie extra belangrijk is, zoals verweerster ook zelf heeft onderkend. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op deze punten acht het college echter geen sprake.

5.8 Tweede en derde klachtonderdeel

Ten aanzien van het tweede en derde klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Het tweede klachtonderdeel heeft geen betrekking op een handelen of nalaten van verweerster, zodat klaagster niet kan worden ontvangen in dat klachtonderdeel in deze procedure. Het derde klachtonderdeel beoogt een vaststelling van civiele aansprakelijkheid van de instelling waarin verweerster werkzaam is, waarover het college niet bevoegd is te oordelen. Ook in dat klachtonderdeel kan klaagster dus niet worden ontvangen. Derhalve zal klaagster in het tweede en derde klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

6. Slotsom

Het college zal het eerste onderdeel van de klacht ongegrond verklaren en klaagster in het tweede en derde onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond en wijst dit af;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 2 en 3.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter;

mr. H.C.B. van der Meer, lid-jurist;

dr. B. Kreike, lid-beroepsgenoot;

drs. H. Rumpt, lid-beroepsgenoot;

drs. S.C.J. van Hoof, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door mr. J.R. Hurenkamp, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.