ECLI:NL:TGZRGRO:2018:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/96
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-05-2018 |
Datum publicatie: | 22-05-2018 |
Zaaknummer(s): | G2017/96 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Verweerder is in het kader van een juridische procedure over de voogdij ten aanzien van de kinderen van klaagster en haar ex-echtgenoot gebeld door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft desgevraagd informatie verstrekt over klaagster. De kinderen zijn vervolgens niet bij klaagster, maar bij haar ex-echtgenoot geplaatst. Klaagster verwijt verweerder dat hij (1) een onjuiste verklaring over haar heeft afgelegd en (2) zijn beroepsgeheim heeft geschonden. De klacht is gegrond. Het college waarschuwt verweerder. |
Rep.nr. G2017/96
22 mei 2018
Def. 077
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klaagster,
wonende te B,
tegen
C,
voorheen werkzaam als huisarts te D,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. R.J. Peet.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van 3 juni 2017, ingekomen op 8 juni 2017;
- het verweerschrift van 22 augustus 2017, ingekomen op 23 augustus 2017;
- het proces-verbaal van het op 24 november 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 10 april 2018. Partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door E en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Verweerder is tot oktober 2017 werkzaam geweest als huisarts in D. Klaagster is bij zijn praktijk patiënte geweest, evenals haar ex-echtgenoot en kinderen. Toen klaagster en haar ex-echtgenoot gingen scheiden, is klaagster verhuisd en liet zich bij een andere praktijk inschrijven. Haar ex-echtgenoot en kinderen bleven bij verweerders praktijk ingeschreven. In het kader van een rechterlijke procedure is – met betrekking tot de voogdij over de kinderen – onderzoek gedaan door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad). In het kader van dit onderzoek is verweerder op 12 juli 2016 telefonisch benaderd door een medewerker van de raad. Verweerder heeft telefonisch inlichtingen verstrekt over het (voormalige) gezin. Tijdens dit gesprek heeft hij ook uitlatingen gedaan over klaagster.
2.2
Het onderzoek van de raad heeft ertoe geleid dat de kinderen van klaagster aan hun vader zijn toegewezen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft in 2016 informatie over klaagster verstrekt aan de raad, die niet juist is en ook niet is terug te vinden in het medisch dossier. Hij heeft namelijk over klaagster beweerd dat zij waanideeën heeft. Dit wordt betwist door klaagsters huidige huisarts en haar voormalige psycholoog. Klaagster is als gevolg van huiselijk geweld gevlucht uit D, bij haar toenmalige echtgenoot vandaan. Vervolgens is er een echtscheidingsprocedure geweest, in het kader waarvan verweerder voornoemde onjuiste informatie heeft verstrekt. Door zijn toedoen zijn klaagsters kinderen nu niet bij haar geplaatst. Klaagster heeft verweerder hierover gebeld om hem hiermee te confronteren. Verweerder reageerde eerst onverschillig en werd vervolgens boos op klaagster.
Klaagster verwijt verweerder dat:
1. hij onjuiste informatie over haar heeft verstrekt, als gevolg waarvan zij nu haar kinderen kwijt is, en
2. hij met het verstrekken van informatie zonder klaagsters toestemming zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder erkent dat hij, door de bewuste uitlatingen over klaagster te doen aan de raad, zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Hij heeft zich dat toentertijd onvoldoende gerealiseerd. Hij vroeg ook niet naar een toestemmingsverklaring van klaagster toen de raad hem benaderde. Hij is er namelijk altijd van uitgegaan dat de raad op een verantwoordelijke en juiste wijze werkt en voelde geen noodzaak om een en ander te verifiëren.
Tijdens het gesprek met de raad was verweerder niet langer de huisarts van klaagster, wel van de rest van het gezin. Dat klaagster waanbeelden zou hebben gehad, baseerde hij op een consult uitgevoerd door een waarneemster. Verweerder had met haar overleg gehad hierover. Hetgeen verweerder de raad heeft meegedeeld over klaagster betreft dus ook geen informatie uit eigen waarneming. Op verzoek van klaagster heeft verweerder inmiddels een verklaring opgesteld waarin hij afstand neemt van zijn eerdere verklaring over klaagster.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Eerste klachtonderdeel: onjuiste verklaring
De vraag ligt voor of de verklaring van verweerder over klaagster, dat zij last had van waandenkbeelden, juist is geweest. Aangezien klaagster in deze procedure heeft geweigerd het relevante deel van haar medisch dossier op verzoek van het college over te leggen, kan niet aan de hand daarvan worden vastgesteld of de verklaring inhoudelijk juist is. Nu verweerder echter tijdens deze procedure schriftelijk heeft laten weten dat uit latere verslaglegging is gebleken dat er geen sprake was van waandenkbeelden bij klaagster, zijn de partijen het blijkbaar eens over de onjuistheid van zijn eerdere verklaring. Die omstandigheid, in combinatie met het gegeven dat er ook geen aanwijzigingen zijn voor het tegendeel, maakt dat het college het ervoor zal houden dat het inderdaad een inhoudelijk onjuiste verklaring betrof. Dit betekent dat dit klachtonderdeel in zoverre gegrond moet worden verklaard.
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat klaagster (enkel) door toedoen van verweerder haar kinderen niet toegewezen heeft gekregen. Zo heeft klaagster van het raadsrapport slechts pagina 1 en (een deel van pagina) 15 overgelegd. Van de rest van het rapport heeft het college geen kennisgenomen.
5.3 Tweede klachtonderdeel: schending medisch beroepsgeheim
Zoals ook is neergelegd in de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ is voor verstrekking van medische informatie door een arts aan een derde toestemming van de patiënt vereist. Hierop gelden enkele uitzonderingen, zoals ook beschreven in hoofdstuk 7 van voornoemde richtlijn. Van deze uitzonderingen is in deze casus echter geen sprake. Zo was verweerder niet wettelijk verplicht om informatie te verstrekken aan de raad, noch was klaagster niet (meer) in staat om toestemming te geven. Evenmin was sprake van een ‘conflict van plichten’, noch van verstrekking van informatie aan een opvolgend behandelaar. Dit betekent dat, zoals verweerder zelf ook al heeft onderkend, het verwijt van klaagster dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden terecht is. Het was onder de gegeven omstandigheden verweerder niet toegestaan om zonder klaagsters toestemming in de hoedingheid van haar voormalig huisarts vertrouwelijke informatie over haar te verstrekken aan de raad, nog daargelaten dat het hier incorrecte informatie betrof. Het tweede klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.
6. Slotsom en motivering van de maatregel
Op basis van het voorgaande zal de klacht in beide onderdelen gegrond worden verklaard, met dien verstande dat niet gebleken is dat de verklaring van verweerder de gevolgen heeft gehad voor klaagster en haar kinderen die zij daaraan verbindt. De vraag die nu voorligt, is welke maatregel in deze situatie passend is. Alles overziend, acht het college een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing op zijn plaats.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht gegrond en waarschuwt verweerder.
Aldus gegeven door:
mr. W.P. Claus, voorzitter;
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist;
drs. G. Koster, lid-beroepsgenoot;
drs. H. Rumpt, lid-beroepsgenoot;
drs. J. Gietema, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.