ECLI:NL:TGZRGRO:2018:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen g2017/181
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2018 |
Datum publicatie: | 08-05-2018 |
Zaaknummer(s): | g2017/181 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts, werkzaam als ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist) op de SEH-afdeling van een ziekenhuis. Klaagster is de zuster van een inmiddels overleden patiënt. Patiënt werd in juni 2017 opgenomen op de SEH-afdeling nadat hij thuis gevallen was. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat hij terminaal ziek was. Klaagster verwijt verweerster 1) dat zij patiënt niet meteen naar huis liet gaan maar eerst onderzoek bij hem wilde verrichten, ondanks dat klaagster had aangegeven dat haar broer dat niet wilde; 2) dat zij overal omheen draaide in de gesprekken met klaagster en 3) dat zij niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig was. Het college volgt klaagster niet in haar verwijten. Aanvullend onderzoek was geïndiceerd en het was niet verantwoord om patiënt naar huis te laten gaan zonder dat er eerst thuiszorg was geregeld. Voorts geldt dat het feit dat verweerster niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig was, haar – alles overziend – niet tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De klacht is ongegrond. Deze klacht hangt samen met procedure G2017/190. |
Rep.nr. G2017/181
8 mei 2018
Def. 073
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
a,
klaagster,
wonende te B,
tegen
C ,
werkzaam als arts te B,
verweerster,
BIG-reg.nr:,
gemachtigde: mr. F. Lijffijt.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 29 november 2017, ingekomen op 30 november 2017;
- de brief van klaagster van 6 december 2017, ingekomen op 7 december 2017;
- de brief van klaagster van 10 december 2017 (met bijlage), ingekomen op 14 december
2017;
- de brief van klaagster van 22 december 2017, ingekomen op 28 december 2017;
- het verweerschrift van 12 januari 2018 (met bijlagen), ingekomen op 16 januari 2018;
- het proces-verbaal van het op 15 februari 2018 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 27 maart 2018. Partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar dochter en verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.
Deze klacht is ter zitting gezamenlijk behandeld met een andere klacht van klaagster, bekend onder kenmerk G2017/190.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klaagster is de zuster van wijlen de heer D (hierna: patiënt), geboren op XX-XX-XXXX.
2.2
Op zaterdag 10 juni 2017 werd patiënt opgenomen op de SEH-afdeling (spoedeisende hulp-afdeling) van het E te B (hierna: het ziekenhuis) vanwege pijn na een val in huis. Verweerster is in het ziekenhuis als ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist) op de SEH werkzaam. Samen met anderen is zij betrokken geweest bij de behandeling van patiënt. Uit het verrichte onderzoek bleek dat sprake was van een acetabulumfractuur (fractuur in de heupkom/het bekken) en metastasen in de rechter bekkenhelft. Patiënt bleek terminaal ziek te zijn. Op 14 juni 2017 is patiënt overleden.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Beschrijving van de gang van zaken volgens klaagster
Op 10 juni 2017 werd patiënt in het ziekenhuis opgenomen nadat hij gevallen was. Klaagster was aanwezig bij de opname. Verweerster was een van de zorgverleners die betrokken was bij de behandeling. Op de röntgenfoto’s die gemaakt werden, bleek dat er sprake was van een grote tumor in het bekken. Het was duidelijk dat patiënt niet meer beter zou worden. Klaagster wilde graag dat patiënt naar huis zou mogen, waar hij door familie verzorgd kon worden. Dat wilde hij namelijk zelf het liefst. Ook wilde klaagster niet dat patiënt verteld zou worden wat er precies aan de hand was. Volgens klaagster wilde patiënt dit niet weten namelijk. Voor hem was het voldoende om te weten dat hij niet meer beter zou worden. Verweerster wilde echter dat patiënt in het ziekenhuis zou blijven waar er meer onderzoek zou worden verricht. Daarnaast vond zij dat patiënt moest weten wat er aan de hand was. In de gesprekken met klaagster draaide verweerster echter om alles heen.
Uiteindelijk mocht patiënt pas op de dinsdag na de opname naar huis. Een dag later, op 14 juni 2017, overleed hij. Op 13 november 2017 vond er een bemiddelingsgesprek plaats in het ziekenhuis. Verweerster was hiervoor ook uitgenodigd, maar heeft zich hiervoor afgemeld.
3.2 Klachtonderdelen
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
1. maar bleef aandringen op het verrichten van meer onderzoek bij patiënt;
2. om alles heen draaide;
3. niet bij het bemiddelingsgesprek in het ziekenhuis aanwezig was.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Beschrijving van de gang van zaken volgens verweerster
In de ochtend van zaterdag 10 juni 2017 werd patiënt opgenomen, nadat hij de nacht daarvoor naast bed was gevallen en niet meer overeind kon komen. Hij had last van zijn rechterheup. Verweerster had dienst als ANIOS SEH en had een röntgenfoto laten maken van het bekken en de heupen. Daaruit bleek dat sprake was van een acetabulumfractuur (fractuur in de heupkom/het bekken) en metastasen bekkenhelft rechts. Verweerster wilde de uitslag met patiënt bespreken, maar klaagster gaf aan dat als het slecht nieuws betrof patiënt dat niet wilde weten. Dit had patiënt zelf niet aangegeven. Verweerster legde uit dat het belangrijk was dat patiënt de uitslag zou vernemen, zonder daarbij medische informatie te verstrekken. Klaagster bleef volhouden dat geen ongunstige uitslag mocht worden meegedeeld. Verweerster zocht contact met de dienstdoende orthopedisch chirurg (hierna: de chirurg), die naar de SEH kwam. Samen zijn zij een gesprek aangegaan met klaagster en patiënt. De chirurg sprak klaagster even apart om uit te leggen dat de gezondheidssituatie van patiënt zorgwekkend was en dat er een CT-scan nodig was om een duidelijker beeld te verkrijgen. Daarna vond er weer een gesprek plaats tussen verweerster, de chirurg, patiënt en klaagster, waarna patiënt instemde met een CT-scan. Uit de CT-scan bleek dat sprake was van lytische (d.w.z. door het ziekteproces aangetaste) haarden over de rechter bekkenhelft. Met deze uitslag gingen verweerster en de chirurg naar klaagster en patiënt toe, waarna klaagster meldde dat patiënt geen aanvullend onderzoek wilde ondergaan. Patiënt zei zelf dat hij naar huis wilde, omdat hij niet van ziekenhuizen en dokters hield. Verweerster en de chirurg legden uit dat ontslag op dat moment niet verantwoord was. Eerst zou er thuiszorg moeten worden geregeld. Op dat moment leek het erop dat de noodzaak om nog even opgenomen te blijven uiteindelijk begrepen werd door patiënt en klaagster. Patiënt is opgenomen geweest van 10 juni tot en met 13 juni 2017. Verweerster is op 11 juni 2017 voor het laatst betrokken geweest bij de behandeling van patiënt.
4.2 Reactie op de klacht
4.2.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel: aandringen op meer onderzoek
Verweerster kan zich voorstellen dat klaagster de gesprekken over de behandeling en opname van patiënt als ‘doorzeuren’ heeft ervaren. Samen met de chirurg probeerde zij klaagster en patiënt de ernst van de situatie te laten inzien zonder al te veel inhoudelijke informatie prijs te geven. Klaagster had immers aangegeven dat patiënt geen slecht nieuws wilde horen. De patiënt had dit zelf echter niet aangegeven. En klaagster was op dat moment niet zijn wettelijke vertegenwoordiger, aangezien patiënt wilsbekwaam was. Om die reden heeft de chirurg wel gezegd dat de gezondheidstoestand van patiënt ernstig was vanwege een tumor in het bekken en dat patiënt niet meer beter zou worden. Het verstrekken van deze minimale informatie woog op tegen het belang van patiënt, mocht er toch van uitgegaan moeten worden dat klaagster namens patiënt sprak, om geen kennis te nemen van deze informatie.
Verweerster heeft samen met de chirurg geprobeerd uit te leggen aan klaagster waarom het niet verstandig was om patiënt in het weekend al naar huis te laten gaan. Patiënt was een forse man van 130 kg die niet meer kon staan of lopen. Klaagster heeft niet het postuur om een persoon zoals patiënt te helpen met, bijvoorbeeld, zijn toiletgang. Daarom was van belang dat eerst thuiszorg zou worden geregeld.
4.2.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel: om alles heen draaien
Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd.
4.2.3 Aangaande het derde klachtonderdeel: niet aanwezig bij het bemiddelingsgesprek
Verweerster vindt het spijtig dat zij niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig kon zijn vanwege omstandigheden op haar werk. De dag voor het gesprek moest verweerster onverwacht een 24-uursdienst draaien, waardoor zij de nacht voor het gesprek niet had geslapen. Om die reden voelde verweerster zich niet in staat bij het gesprek aanwezig te zijn. Ze was bereid om een andere afspraak te maken maar had van de klachtenfunctionaris begrepen dat klaagster heel boos was geweest tijdens het gesprek en een tuchtklacht wilde indienen. De klachtenfunctionaris zag geen aanleiding voor een dergelijk gesprek en raadde verweerster aan klaagster een brief te sturen. Dat heeft zij vervolgens gedaan.
Ter zitting heeft verweerster hier nog aan toegevoegd dat deze gang van zaken haar spijt en dat zij de dag voor zo’n belangrijk gesprek indien mogelijk niet weer een 24-uursdienst zal draaien.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Het eerste klachtonderdeel: aandringen op meer onderzoek
Naar het college begrijpt, draait dit klachtonderdeel niet alleen om het gestelde ‘aandringen op meer onderzoek’, maar ook om het feit dat patiënt niet al tijdens het weekend van de opname naar huis mocht. Verweerster heeft goed onderbouwd waarom zij en de chirurg van mening waren dat aanvullend onderzoek noodzakelijk was en het niet verantwoord was patiënt al naar huis te laten gaan voordat er thuiszorg was geregeld. Het college ziet in de beschrijving van de gang van zaken en de overwegingen geen aanleiding om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Haar handelwijze in deze is juist volgens de regelen der kunst geweest. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
5.3 Het tweede klachtonderdeel: om alles heen draaien
Klaagster heeft dit klachtonderdeel noch in het klaagschrift, noch ter zitting onderbouwd. Nu niet duidelijk is op welke concrete gedraging(en) van verweerster dit verwijt betrekking heeft, kan ook niet geoordeeld worden dat het verwijt gegrond is. Het tweede klachtonderdeel faalt hierdoor eveneens.
5.4 Het derde klachtonderdeel: niet aanwezig bij het bemiddelingsgesprek
Het is spijtig dat verweerster niet bij het bewuste bemiddelingsgesprek aanwezig is geweest en verweerster betreurt dit achteraf ook. Het college is evenwel van oordeel dat haar beslissing begrijpelijk is geweest, gelet op haar 24-uursdienst de dag daarvoor. Verweerster heeft aangegeven dat zij bereid was een andere datum voor te stellen om met klaagster in gesprek te gaan. Toen verweerster dat werd afgeraden door de klachtfunctionaris, heeft zij na afloop van het gesprek – op advies van dezelfde klachtenfunctionaris – een brief naar klaagster gestuurd. Al met al heeft verweerster naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld rondom haar afwezigheid bij het bemiddelingsgesprek. Dit betekent dat ook het derde klachtonderdeel zal worden afgewezen.
6. Slotsom
Gezien het hiervoor overwogene zal de klacht in zijn geheel ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter;
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist;
prof. dr. R.L. Diercks, lid-beroepsgenoot;
mr. drs. E.G. van der Jagt, lid-beroepsgenoot;
drs. E.H. The-van Leeuwen, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.