ECLI:NL:TGZRGRO:2018:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/99

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2018:25
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 24-04-2018
Zaaknummer(s): G2017/99
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts, gerelateerd aan de procedure met kenmerk G2017/98. Klaagster verwijt verweerster onder andere dat zij aan klaagster door de jaren heen onvoldoende zorg heeft verleend, dat zij tweemaal een diagnose zou hebben gemist dan wel te laat gesteld en dat zij klaagster en tevens een derde respectloos zou hebben bejegend. Ten aanzien van één klachtonderdeel wordt klaagster niet in haar klacht ontvangen, omdat het klachtonderdeel betrekking heeft op iemand die niet als (mede)klager optreedt. De overige klachtonderdelen zijn gemotiveerd weersproken en vinden geen steun in het medisch dossier. Klaagster is gedeeltelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. Voor het overige is de klacht ongegrond.

Rep.nr. G2017/99

24 april 2018

Def. 060

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D,

huisarts te E,

verweerster,

BIG-registratienummer:

gemachtigde: mr. N.M.H. Hoekstra.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlage van 5 juni 2017, ingekomen op 8 juni 2017;

- een aanvulling van het klaagschrift, ingekomen op 10 juni 2017;

- delen van het medisch dossier, ontvangen van klaagster op 26 juli 2017 respectievelijk 5 en 13 september 2017;

- het verweerschrift met bijlagen van 29 september 2017, ingekomen op 29 september 2017 per fax en op 2 oktober 2017 per post;

- een brief van klaagster van 3 november 2017, binnengekomen bij het college op 7 november 2017;

- het proces-verbaal van het op 15 januari 2018 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 maart 2018. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigden.

Deze klacht is gezamenlijk behandeld met een klacht van klaagster tegen een collega van verweerster. Die procedure heeft kenmerk G2017/98.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerster is sinds 2014 werkzaam als huisarts bij F. Klaagster is tot half december 2016 patiënt bij de praktijk.

2.2

Op 1 september 2014 consulteert klaagster verweerster, omdat ze ‘er doorheen zit’. Ook heeft klaagster last van nek- en rugklachten na een aanrijding eerder dat jaar. Afgesproken wordt dat klaagster een week later terugkomt.

2.3

Tijdens het consult op 8 september 2014 is klaagster emotioneel en geeft aan dat het wel iets beter gaat. Ze heeft nu afwisselend last van een stijve nek en een stijve onderrug. Verweerster onderzoekt haar en constateert een prima nekfunctie en een verhoogde spierspanning in de trapezius (de ruitvormige spier boven op de rug). Afgesproken wordt dat klaagster over twee weken terugkomt.

2.4

Tijdens het consult op 30 september 2014 zegt klaagster dat ze last van haar nek blijft houden. Bij onderzoek blijkt sprake van drukpijn op de spieren occipitaal (de aanhechting van de spieren tegen de schedel) en ter hoogte van wervel C5. Er wordt een röntgenfoto van de nek gemaakt. Verweerster bespreekt de mogelijkheid van fysiotherapie met klaagster, voor het geval de röntgenfoto geen bijzonderheden laat zien. Later ontvangt verweerster de uitslag van de röntgenfoto, inhoudende dat er geen traumatische afwijkingen zichtbaar zijn, maar wel degeneratieve afwijkingen laag cervicaal. Verweerster bespreekt de uitslag op 21 oktober 2014 met klaagster en adviseert haar in beweging te blijven.

2.5

Op 4 november 2014 consulteert klaagster verweerster waarbij zij aangeeft ‘er doorheen te zitten’ wegens problemen in de familiesfeer, nare gebeurtenissen uit het verleden en (de gevolgen van) een eerder arbeidsconflict. Verweerster verwijst klaagster naar de POH-GGZ voor steunende en structurerende gesprekken. Ook laat verweerster bloedonderzoek bij klaagster verrichten. Uit de uitslag, ontvangen op 10 december 2014, blijkt dat er sprake is van hypothyreoïdie, een verminderde schildklierfunctie. Op 15 december 2014 bespreekt verweerster de uitslag met klaagster en schrijft haar levothyroxine (Thyrax Duotab) voor. Afgesproken wordt dat na zes weken opnieuw bloedonderzoek zal plaatsvinden om het thyroïdstimulerend hormoon (THS) te bepalen en om te controleren of het juiste beleid is ingezet.

2.6

Op 12 januari 2015 consulteert klaagster verweerster met pijnklachten aan haar voeten, eetdrang en emotionaliteit. Verweerster praat met haar over deze klachten. Volgens afspraak vindt later het bloedonderzoek plaats waaruit (op 4 februari 2015) een normale TSH-waarde blijkt.

2.7

Op 29 januari 2015 wordt klaagster opnieuw gezien door verweerster. Klaagster geeft aan dat zij de dagen daarvoor veel spanning heeft ervaren en onder meer last heeft van draaiduizeligheid. Wel gaat het inmiddels wat beter. Daarnaast is klaagster niet ziek, echter wel emotioneel. Verweerster bespreekt deze klachten met klaagster.

2.8

Op 12 februari 2015 consulteert klaagster verweerster wegens last van de rug, schuldgevoel, prikkelbaarheid en lusteloosheid. Verweerster doet onderzoek naar de rugklachten en stelt geen afwijkingen vast. Ook wordt de laboratoriumuitslag van 4 februari 2015 besproken en wordt afgesproken dat over twee maanden opnieuw bloedonderzoek wordt verricht.

2.9

Op 10 maart 2015 consulteert klaagster verweerster met overgangsklachten en klachten die mogelijk passen bij een lage bloedsuiker. Afgesproken wordt binnenkort weer een bloedonderzoek te laten verrichten. Eind maart 2015 vindt dit onderzoek plaats.

2.10

Op 7 april 2015 bespreekt een collega van verweerster de uitslag met klaagster. Gelet op deze uitslag wordt de dosering Thyrax Duotab verhoogd waarbij wordt afgesproken dat over zes weken opnieuw bloedonderzoek verricht zal worden om de schildklierfunctie te controleren.

2.11

Op 18 mei 2015 consulteert klaagster verweerster met bultjes in haar rechterknieholte. Verweerster stelt vast dat sprake is van herpetiform gerangschikte blaasjes. Drie dagen later consulteert klaagster verweerster weer en nu blijkt sprake te zijn van een gordelroosinfectie. Verweerster zegt tegen klaagster dat deze infectie tevens de verklaring kan zijn voor de zenuwpijn in het rechterbeen en de bil.

2.12

Op 11 juni 2015 bespreekt verweerster de op 4 juni 2015 ontvangen uitslag van het bloedonderzoek. De TSH is 1.17. Het gaat beter met de schildklier. Afgesproken wordt dat de schildklierwaarden over twee maanden opnieuw worden gecontroleerd. Dat onderzoek, dat in augustus plaatsvindt laat een normale TSH zien. Dit geldt ook voor latere onderzoeken.

2.13

Op 3 en 17 september 2015 consulteert klaagster verweerster in verband met klachten aan een litteken op de behaarde hoofdhuid ten gevolge van de operatieve verwijdering van het plaveiselcelcarcinoom op 2 juli 2014. Verweerster constateert op 17 september geen verdachte huidafwijking en verwijst klaagster voor de zekerheid naar de chirurg in het G.

2.14

Op 1 december 2016 consulteert klaagster verweerster wederom. Klaagster geeft aan dat zij haar inmiddels overleden moeder een tijd lang heeft verzorgd en dat dat veel impact op haar heeft gehad. Aan het einde van het consult geeft klaagster aan ook een aantal medische klachten te willen bespreken met verweerster, onder andere rugklachten, een doof gevoel in haar linkerbeen en een schimmelnagel. Verweerster vraagt klaagster, gezien de al verstreken tijd, hiervoor een nieuw consult in te plannen.

2.15

Op 10 december 2016 stuurt klaagster verweerster een brief. Verweerster belt klaagster naar aanleiding hiervan en bespreekt de inhoud van de brief.

2.16

Klaagster laat zich halverwege december 2016 uitschrijven uit de praktijk vanwege haar verhuizing. Op 20 maart 2017 vindt er op verzoek van klaagster een telefoongesprek plaats tussen klaagster en verweerster. Klaagster laat weten wat de stand van zaken is met de schildklierproblematiek en de huidkanker op haar hoofd.

3. De klacht

De klacht bestond oorspronkelijk uit negen onderdelen. De klachtonderdelen die varianten zijn op het verwijt dat verweerster te kort is geschoten in haar zorgverlening jegens klaagster zullen als één klachtonderdeel worden behandeld. De andere klachtonderdelen worden daarna apart behandeld. Zakelijk weergegeven, luidt de klacht als volgt.

3.1 Eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorgverlening

Klaagster heeft een hele tijd last gehad van ernstige vermoeidheid, pijn aan de rug, benen en spieren, slecht zicht, duizeligheid etc. Toen verweerster eindelijk besloot bloed te laten prikken op klaagsters verzoek bleek dat klaagster schildklierproblemen had. Verweerster besloot hierop klaagster zelf medicatie voor te schrijven. Klaagster heeft veel klachten en last van bijwerkingen en weegt inmiddels 25 kg meer dan eerder. Klaagster verwijt verweerster dat zij de schildklierproblematiek van klaagster te laat heeft onderkend en heeft nagelaten haar daarvoor te verwijzen naar een specialist.

Een soortgelijk verwijt maakt klaagster verweerster in haar handelen toen klaagster last van het litteken op haar hoofd kreeg. Dit gebeurde in september 2015, ruim een jaar na de operatie in 2014, waarbij er een plaveiselcelcarcinoom van haar hoofd werd verwijderd. Klaagster zei tegen verweerster dat het ‘niet goed’ was op haar hoofd. Verweerster zei keer op keer dat dat niet mogelijk was. Alles was namelijk weggehaald en het kon niet meer terugkomen. Verweerster keek ernaar en zei vervolgens dat ze niets zag, terwijl klaagster duidelijk een verdikking op de huid voelde. Klaagsters nieuwe huisarts heeft haar wel doorgestuurd naar de dermatoloog. Uit de biopsie die werd uitgevoerd, bleek dat het een basaalcelcarcinoom was, waarna klaagster opnieuw is geopereerd. Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster niet heeft verwezen naar een dermatoloog in verband met haar klacht op de hoofdhuid en/of de diagnose basaalcelcarcinoom heeft gemist in september 2015.

Ook heeft verweerster te weinig aandacht besteed aan klaagsters pijn aan haar rechterbeen en onderrug, waarmee zij zich tot verweerster had gewend. Verweerster heeft haar alleen maar verwezen naar de fysiotherapeut. Er is een röntgenfoto gemaakt, maar hier werd niets mee gedaan, terwijl klaagster zelfs uitvalsverschijnselen heeft in haar rechterbeen. Tevens heeft klaagster last van draaiduizeligheid gehad zonder dat er ooit onderzoek is gedaan naar de oorzaak daarvan. Nog steeds heeft klaagster hoofdpijnklachten en last van draaierigheid. Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar voornoemde klachten. Ook wat betreft andere lichamelijke klachten heeft verweerster klaagster verwaarloosd.

Een ander voorbeeld van te weinig zorgverlening is het volgende. Klaagster kwam op 1 december 2016 op een afspraak met verweerster die een recept voor haar teen zou uitschrijven. Dit gebeurde echter niet. Verweerster stuurde haar zomaar weg met de mededeling dat klaagster maar een nieuwe afspraak moest maken. Dit terwijl verweerster wist dat klaagster net maandenlang voor haar moeder had gezorgd en haar eigen lichamelijke klachten had ‘opgespaard’. Klaagster had nota bene juist om een dubbele afspraak gevraagd aan de assistente. Het gesprek duurde echter niet langer dan tien minuten. Klaagster verwijt verweerster deze in haar ogen onbegrijpelijke gang van zaken. Verweerster heeft klaagster tijdens dat consult op 1 december 2016 weggestuurd zonder een recept voor haar teen uit te schrijven.

3.2 Tweede klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

De wijkverpleegkundige ondersteunde klaagster bij de wondverzorging van haar moeder. Zij wilde alles van klaagster overnemen wat betreft de verzorging van klaagsters moeder. Klaagster wilde dit niet en is toen met haar gemachtigde, C, naar de dokterspraktijk gegaan om dat te bespreken. Op de praktijk aangekomen werden zij vervolgens hysterisch benaderd door de assistente, door wie ze werden uitgescholden. Dit speelde volgens klaagster rond september 2016. Klaagster verwijt verweerster dat zij het gedrag van wijkverpleegkundige en van de assistente heeft ondersteund.

3.3 Derde klachtonderdeel: bejegening klaagster

Na het overlijden van klaagsters moeder heeft verweerster op 1 december 2016 zomaar zonder enige aanleiding aan klaagster gevraagd of zij wel eens Lorazepam van haar moeder had gebruikt. Klaagster vindt dat verweerster haar deze vraag niet had mogen stellen. Verweerster had moeten weten dat klaagster heel integer is en niet zomaar medicatie van een ander gaat gebruiken. Daarnaast weet verweerster dat klaagster op de hoogte is van de verslavende werking van dergelijke medicatie. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar onheus heeft bejegend door ondanks het voorgaande toch deze vraag te stellen.

3.4 ­Vierde klachtonderdeel: bejegening C

Verweerster heeft C respectloos behandeld door alleen tegen klaagster te zeggen hoe knap het was dat zij haar moeder verzorgde. C heeft klaagsters moeder net zo goed verzorgd. Zij heeft zelfs vanaf de eerste dag alles aangestuurd rondom de verzorging van klaagsters moeder. Klaagster verwijt verweerster dat zij hier onvoldoende oog voor heeft gehad.

3.5 Vijfde klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenregeling

Klaagster heeft haar klachten over de gang van zaken bij brief van 10 december 2016 aan verweerster voorgelegd. Er werd niets opgelost, ook niet nadat klaagster verweerster op 20 maart 2017 hierover belde. Evenmin werd klaagster op enig moment gewezen op het bestaan van een klachtenprocedure. Dit laatste verwijt zij verweerster.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorg

Een verminderde schildklierfunctie, zoals op 10 december 2014 bij klaagster werd vastgesteld, kan door een huisarts behandeld worden. In overleg met klaagster was daarom gestart met een medicamenteuze behandeling. Verweerster heeft klaagster voorafgaand aan de behandeling verteld dat ook bij goed ingestelde medicatie het mogelijk is dat klaagster klachten blijft houden. Vervolgens is het TSH bepaald en waar nodig de medicatie bijgesteld. Er was geen reden om klaagster te verwijzen naar een specialist en daar heeft klaagster overigens ook niet om gevraagd.

Wat betreft het litteken op klaagsters hoofd geldt dat klaagster verweerster op 3 september 2015 voor het eerst heeft geconsulteerd met last van het litteken. Op 17 september 2015 werd ze wederom gezien met deze klacht en toen gaf klaagster aan bang te zijn voor een recidief. Verweerster constateerde zelf geen bijzonderheden, maar verwees klaagster toch maar naar de behandelend chirurg voor de zekerheid. Verweerster is van mening dat zij op deze wijze zorgvuldig heeft gehandeld.

Wat betreft de klachten aan de rug, het rechterbeen en de draaiduizeligheid stelt verweerster dat zij op de verschillende momenten waarop zij vanwege deze klachten werd geconsulteerd voldoende onderzoek heeft verricht en ook verder adequaat heeft gehandeld. Verweerster verwijst naar de consulten op 1 en 8 september 2014, 29 januari 2015, 12 februari 2015, 10 maart 2015 en 1 december 2016.

Verweerster herkent zich voorts niet in het verwijt dat zij klaagster heeft verwaarloosd. Uit het medisch dossier blijkt wel dat zij klaagster en haar klachten altijd serieus heeft genomen.

Daarnaast geldt dat verweerster op 1 december 2016 helaas was vergeten een dubbel consult in te plannen. Dat spijt haar. Pas aan het einde van het consult wilde klaagster het over diverse medische klachten hebben. Omdat verweerster daar de tijd voor wilde nemen, verzocht zij klaagster een nieuwe afspraak te maken. Hierbij speelde mee dat de klachten ook geen directe spoed hadden. Verweerster heeft haar echter niet weggestuurd, zoals klaagster stelt.

4.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

Het is verweerster niet duidelijk op welk handelen van de wijkverpleegkundige en de assistente klaagster doelt. Zij kan dit verwijt niet plaatsen en er dus ook niet inhoudelijk op reageren, anders dan dat zij beide personen kent als correct, adequaat en professioneel handelend.

4.3 Aangaande het derde klachtonderdeel: bejegening klaagster

Gelet op de klachten van klaagster wilde verweerster Oxazepam voorschrijven. In dit verband vroeg verweerster klaagster of zij het vergelijkbare Lorazepam van haar moeder wel eens had geprobeerd. Verweerster wilde zo beoordelen welk middel het beste voor klaagster zou zijn. Nimmer wilde zij de integriteit van klaagster in twijfel trekken.

4.4 Aangaande het vierde klachtonderdeel: bejegening C

Primair verzoekt verweerster het college klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in dit klachtonderdeel nu C geen (mede-)klaagster is in deze procedure.

Subsidiair verzoekt verweerster om ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Verweerster heeft door de inspanningen van C niet te benoemen niet de indruk willen wekken dat zij de inspanningen van haar bij de verzorging van de moeder van klaagster niet zou waarderen.

4.5 Aangaande het vijfde klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenprocedure

Verweerster heeft klaagster gebeld naar aanleiding van haar brief van 10 december 2016. Het gesprek verliep in goede harmonie en werd ook zo afgerond. Op 20 maart 2017 vond er weer een telefoongesprek tussen beiden plaats. Verweerster zei toen het vervelend te vinden te vernemen dat bij klaagster huidkanker was geconstateerd. Ook gaf verweerster aan dat zij bereid was haar handelen te evalueren, maar dat ze daar dan wel medische gegevens voor nodig had. Klaagster zei dat dit niet nodig was. Op geen enkel moment heeft klaagster aangegeven dat zij voornemens was een klacht in te dienen, noch heeft zij geïnformeerd naar een klachtenregeling. Op de website van de praktijk staat meer informatie over het indienen van een klacht en er zijn folders aanwezig in de spreekkamer en bij de balie van de assistentes.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Aangaande het eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorg

Schildklierproblematiek

Verweerster heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Haar beschrijving van de gang van zaken vindt voorts steun in het medisch dossier. Hierin acht het college geen aanknopingspunt aanwezig voor de juistheid van klaagsters stelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld rondom de schildklierproblematiek bij klaagster.

Litteken

Verweerster stelt dat zij klaagster op 17 september 2015 heeft verwezen naar de chirurg die klaagster had geopereerd. Ter zitting heeft klaagster gezegd dat zij niets wist van deze doorverwijzing. Wat hier verder ook van zij, uit het medisch dossier volgt dat verweerster wel degelijk een verwijzing heeft aangemaakt. Klaagster heeft hieraan geen opvolging gegeven. Voor zover klaagster niet op de hoogte is geraakt van deze verwijzing, had het op haar weg gelegen om navraag bij haar huisarts te doen. Het college is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster in dezen niet adequaat zou hebben gehandeld. Dat verweerster geen reden aanwezig achtte om klaagster meteen al op 3 september 2015 te verwijzen, acht het college – gezien het feit dat verweerster niets afwijkends constateerde en klaagster nog niet eerder had gemeld dat zij last had van het litteken – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Overige lichamelijke klachten (pijn aan been, rug en draaiduizeligheid)

Verweerster heeft dit klachtonderdeel aan de hand van het medisch dossier gemotiveerd weerlegd, zodat ook hieruit geen tuchtrechtelijk verwijt voortvloeit.

Verwaarlozing

Klaagster heeft haar verwijt dat verweerster haar verwaarloosd heeft ter zitting nader toegelicht met de stelling dat verweerster nooit doorvroeg. Klaagster heeft zich meermalen met diverse klachten, waaronder vermoeidheidsklachten, gewend tot verweerster en volgens haar heeft zij hier onvoldoende adequaat op gereageerd. Klaagsters nieuwe huisarts heeft klaagster wel verwezen naar het ziekenhuis en nu blijkt dat klaagster lijdt aan – onder meer – ernstige slaapapneu. Klaagster is van mening dat zij eerder voor dergelijke klachten had moeten worden verwezen, zonder specifiek aan te geven op welke moment/momenten dat volgens haar had moeten gebeuren. Verweerster heeft een en ander gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft verweerster nog gesteld dat zij met klaagster in gesprek wilde over de mogelijkheid dat klaagster zou lijden aan slaapapneu, maar dat klaagster zich toen liet uitschrijven uit de praktijk wegens een verhuizing. Hierdoor is dit onderwerp niet meer ter sprake gekomen.

Naar het oordeel van het college laat het medisch dossier geen beeld zien van verwaarlozing, zoals door klaagster is gesteld. Er zijn veelvuldige consulten geweest, waar een reeks van problemen zijn besproken en waarop een behandeling is ingezet. Het college acht al met al geen aanknopingspunt aanwezig voor de juistheid van klaagsters stelling dat verweerster haar verwaarloosd heeft door tekort te schieten in haar zorgverlening jegens haar.

Consult op 1 december 2016

Het college acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster op 1 december 2016 besloot klaagster een nieuwe afspraak te laten maken voor de lichamelijke klachten die klaagster aan het einde van het consult nog ter sprake wilde brengen. De gereserveerde tijd was voorbij en de klachten waren niet zodanig urgent dat hiervoor geen nieuwe afspraak gemaakt kon worden. Dat klaagster een dubbel consult had aangevraagd en er per abuis maar een enkel consult was gereserveerd, is spijtig. Deze vergissing is echter niet van een dusdanige aard dat zij tot een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerster zou moeten leiden.

Het voorgaande betekent dat niet gebleken is dat verweerster in haar zorgverlening jegens klaagster heeft gehandeld beneden het niveau van een redelijk bekwaam handelend beroepsbeoefenaar. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.3 Aangaande het tweede klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

Klaagster heeft niet toegelicht, laat staan onderbouwd, op welke wijze verweerster het door klaagster gestelde onheuse gedrag van de wijkverpleegkundige en/of de assistente zou hebben ondersteund. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij heeft vernomen dat er een incident is geweest in de wachtruimte van de praktijk, maar dat zij daarbij niet aanwezig was en daarop ook niet heeft geacteerd. Dat de wijkverpleegkundige en/of de assistente zich onheus zouden hebben opgesteld is daarmee niet komen vast te staan, en evenmin dat verweerster dit vermeende gedrag zou hebben ondersteund. Bij deze stand van zaken faalt ook dit tweede klachtonderdeel.

5.4 Aangaande het derde klachtonderdeel: bejegening klaagster

Verweerster heeft uiteengezet waarom zij de betreffende vraag stelde. Het college volgt verweerster in haar redenering en ziet hierin geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt. Dat laat onverlet dat het mogelijk tot wederzijds begrip zou hebben geleid wanneer verweerster deze redenering duidelijker met klaagster zou hebben besproken. Ook het derde klachtonderdeel ligt voor afwijzing gereed.

5.5 Aangaande het vierde klachtonderdeel: bejegening C

Het college merkt op dat C in de onderhavige procedure als gemachtigde optreedt en niet als (mede)klaagster. Al daarom kan klaagster niet worden ontvangen in dit klachtonderdeel.

5.6 Aangaande het vijfde klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenprocedure

Klaagster heeft verweersters stelling dat klaagster haar nooit heeft medegedeeld dat zij voornemens was een klacht tegen haar in te dienen niet weersproken. Nu verweerster uiteengezet heeft dat er in de praktijk en op de website informatie beschikbaar is over de klachtenregeling, zal dit vijfde klachtonderdeel als ongegrond worden afgewezen.

6. Slotsom

Gezien het voorgaande zal klaagster in het vierde klachtonderdeel niet worden ontvangen. De overige klachtonderdelen zullen als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het vierde klachtonderdeel;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. G. Tangenberg, voorzitter;

mr. H.C.B. van der Meer, lid-jurist;

dr. J. Seegers, lid-geneeskundige;

drs. B.W.J. Bens, lid-geneeskundige;

drs. B.R. Schudel, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018 door mr. W.P. Claus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Brouwer, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.