ECLI:NL:TGZRGRO:2018:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/98

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2018:24
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 24-04-2018
Zaaknummer(s): G2017/98
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts, gerelateerd aan de procedure met kenmerk G2017/99. Klaagster verwijt verweerder onder andere dat hij door de jaren heen onvoldoende zorg heeft verleend, het missen van een diagnose, respectloze bejegening van een derde, en geen goede behandeling van klaagsters moeder op diverse momenten. Ten aanzien van twee klachtonderdelen wordt klaagster niet in haar klacht ontvangen, omdat een van beide klachtonderdelen is verjaard en het andere klachtonderdeel betrekking heeft op iemand die niet als (mede)klager optreedt. De overige klachtonderdelen zijn gemotiveerd weersproken en vinden geen steun in het medisch dossier. Klaagster is gedeeltelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. Voor het overige is de klacht ongegrond.

Rep.nr. G2017/98

24 april 2018

Def. 059

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D ,

(voormalig) huisarts te E,

verweerder,

BIG-registratienummer:

gemachtigde: mr. N.M.H. Hoekstra.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlage van 5 juni 2017, ingekomen op 8 juni 2017;

- een aanvulling van het klaagschrift, ingekomen op 10 juni 2017;

- delen van het medisch dossier, ontvangen van klaagster op 26 juli 2017 respectievelijk 5 en 13 september 2017;

- het verweerschrift met bijlagen van 8 september 2017, ingekomen op 8 september 2017 per fax en op 11 september 2017 per post;

- een brief van klaagster van 3 november 2017, binnengekomen bij het college op 7 november 2017;

- het proces-verbaal van het op 15 januari 2018 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 maart 2018. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigden.

Deze klacht is gezamenlijk behandeld met een klacht van klaagster tegen een collega van verweerder. Die procedure heeft kenmerk G2017/99.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder is van xx-xx-1979 tot xx-xx-2017 werkzaam als huisarts in E. Per xx-xx-2017 beëindigt hij zijn werkzaamheden als huisarts.

2.2

Klaagster is ruim tien jaar patiënt geweest bij verweerders praktijk. In december 2016 laat zij zich inschrijven bij een andere praktijk wegens een verhuizing.

2.3

Op 25 februari 2003 consulteert klaagster verweerder in verband met een geïrriteerd plekje op de behaarde hoofdhuid. Verweerder verwijst klaagster naar de dermatoloog, die na onderzoek vaststelt dat sprake is van een verruca seborrhoica (ouderdomswrat) met ontsteking. Er zijn geen aanwijzingen voor maligniteit.

2.4

Op 4 juni 2014 consulteert klaagster een collega van verweerder in verband met een groeiend plekje op haar behaarde hoofdhuid. De collega verwijdert het plekje en stuurt het verwijderde materiaal op naar het laboratorium. Op 19 juni 2014 ontvangt verweerder de uitslag van het onderzoek, inhoudende dat er sprake is van een plaveiselcelcarcinoom en basaalcelcarcinoom.

2.5

Op 20 juni 2014 bespreekt verweerder de uitslag telefonisch met klaagster. Klaagster bevindt zich op dat moment in de supermarkt. Afgesproken wordt dat klaagster na het weekend op de praktijk komt, zodat de verwijzing voor een re-excisie in orde kan worden gemaakt.

2.6

Op 23 juni 2014 vindt er een gesprek plaats tussen klaagster en verweerder waarin klaagster hem laat weten dat zij op 20 juni erg overvallen was door het telefoongesprek. De onvrede wordt uitgepraat en klaagster wordt verwezen naar de chirurg.

2.7

De klacht heeft mede betrekking op de behandeling van klaagsters moeder. De moeder van klaagster is van 26 juni 2015 tot aan haar overlijden op xx-xx-2016 ook patiënt bij de praktijk. In de periode van 10 juli 2015 tot 18 januari 2016 verblijft klaagsters moeder in een verzorgingshuis en na die tijd bij klaagster thuis.

3. De klacht

De klacht bestaat uit zeven onderdelen. De klachtonderdelen die varianten zijn op het verwijt dat verweerder te kort is geschoten in zijn zorgverlening jegens klaagster zullen als in totaal drie klachtonderdelen worden behandeld, te weten 1) ‘onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in 2003’, 2) ‘onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in de afgelopen tien jaar’ en 3) ‘onvoldoende zorg ten aanzien van klaagsters moeder’. De andere klachtonderdelen worden daarna apart behandeld. Zakelijk weergegeven, luidt de klacht als volgt.

3.1 Eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in 2003

In 2003 veranderde een moedervlek op klaagsters hoofd. Verweerder verrichtte op 25 februari 2003 een kleine biopsie en zei dat het een ouderdomswrat betrof. In 2014 begon het plekje weer te groeien. Er werd weer een biopsie gedaan en het plekje bleek een plaveiselcelcarcinoom te zijn. Klaagster verwijt verweerder dat hij deze diagnose heeft gemist in 2003 toen hij een biopsie verrichtte.

3.2 Tweede klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in de afgelopen tien jaar

Altijd als klaagster door verweerder met klachten werd gezien was er een smoesje en moest klaagster maar afwachten. Als klaagster kijkt naar wat ze nu allemaal meemaakt, vindt ze dat verweerder haar al die tijd heeft verwaarloosd. Dit verwijt klaagster hem.

3.3 Derde klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagsters moeder

Ten aanzien van klaagsters moeder geldt dat zij in de instelling waar zij verbleef op 29 juli 2015 is gevallen in de badkamer. Ze werd daar ’s ochtends vroeg gevonden in een plas bloed. Uren nadat verweerder al gebeld was over het incident trof klaagster, die pas veel later was gebeld, hem aan in het appartement van klaagsters moeder. Hij rende door het appartement en riep een paar keer: “Dit is het begin van het einde!” Vervolgens vroeg hij aan klaagster en C (die klaagsters moeder (mede) verzorgde) wat ze wilden. Toen bleek dat hij nog geen ambulance had gebeld, wat klaagster onbegrijpelijk vindt.

Ook op andere momenten schoot verweerder te kort in zijn zorgverlening jegens klaagsters moeder. Klaagster moest altijd zelf zorg dragen voor de medicatiebewaking van haar moeder en ook moest ze ervoor zorgen dat verweerder adequaat handelde, bijvoorbeeld toen haar moeder een longontsteking had. Klaagsters moeder kreeg pas medicatie toen klaagster erop stond dat haar moeder behandeld werd. Klaagster verwijt verweerder deze gang van zaken.

3.4 Vierde klachtonderdeel: telefoongesprek op 20 juni 2014

Op 20 juni 2014 belde verweerder klaagster om de uitslag (plaveiselcelcarcinoom) van de biopsie te bespreken. Verweerder belde haar mobiel en vroeg waar ze was. Klaagster zei dat ze in de supermarkt liep. Verweerder zei: “Nou ja, het is niet goed. Het is kanker, maar het stelt niets voor.” Wat er daarna werd gezegd, weet klaagster niet meer omdat ze in shock was geraakt. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar op deze dag op een ongelegen moment telefonisch heeft bericht dat zij kanker heeft.

3.5 Vijfde klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

De wijkverpleegkundige ondersteunde klaagster bij de wondverzorging van haar moeder. Zij wilde alles van klaagster overnemen wat betreft de verzorging van klaagsters moeder. Klaagster wilde dit niet en is toen met haar gemachtigde, C, naar de dokterspraktijk gegaan om dat te bespreken. Op de praktijk aangekomen werden zij vervolgens hysterisch benaderd door de assistente. Ze werden door haar uitgescholden. Dit speelde volgens klaagster rond september 2016. Klaagster verwijt verweerder dat hij het gedrag van wijkverpleegkundige en van zijn assistente heeft ondersteund.

3.4 Zesde klachtonderdeel: bejegening C

Verweerder heeft C respectloos behandeld door alleen tegen klaagster te zeggen hoe knap het was dat zij haar moeder verzorgde. C heeft klaagsters moeder net zo goed verzorgd. Zij heeft zelfs vanaf de eerste dag alles aangestuurd rondom de verzorging van klaagsters moeder. Klaagster verwijt verweerder dat hij hier onvoldoende oog voor heeft gehad.

3.5 Zevende klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenregeling

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet heeft gewezen op het bestaan van een klachtenprocedure.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorg 2003

Klaagster is wegens verjaring van dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Daarnaast is het verwijt inhoudelijk ook onterecht: verweerder heeft geen biopsie of excisie verricht, maar heeft klaagster verwezen naar de dermatoloog.

4.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in de afgelopen tien jaar

Verweerder herkent zich niet in het verwijt dat hij klaagster heeft verwaarloosd. Uit het medisch dossier blijkt wel dat hij klaagster en haar klachten altijd serieus heeft genomen.

4.3 Aangaande het derde klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagsters moeder

Op 29 juli 2015 werd verweerder gebeld door het personeel van het verzorgingshuis. De moeder van klaagster was gevallen in de badkamer. Verweerder legde direct een visite af. Er was sprake van een hoofdwond temporaal van 1 cm met rondom oud bloed. Klaagsters moeder was wel helder. Voor het bellen van een ambulance bestond op dat moment geen aanleiding. Aan het einde van de ochtend vond er een geplande controlevisite plaats. Toen was klaagster ook aanwezig. Dat verweerder tijdens de controlevisite zou hebben geschreeuwd, zoals klaagster omschrijft, is niet juist. Ook hoefde hij niet gekalmeerd te worden.

De moeder van klaagster was aan het einde van de ochtend in toenemende mate somnolent. Verweerder had onderkend dat sprake kon zijn van een trauma capitis en verwees haar ter uitsluiting van ernstiger hersenletsel naar de afdeling neurologie van het F. Uit onderzoek in het F bleek dat er – behoudens een weke-delenzwelling – geen traumatische afwijkingen te zien waren. Later die dag werd klaagsters moeder weer uit het F ontslagen.

Wat betreft het verwijt dat klaagster altijd voor de medicatie voor haar moeder moest zorgen, geldt dat verweerder niet goed weet waar klaagster precies op doelt. In zijn algemeenheid wordt medicatie door de huisarts voorgeschreven. In de periode dat klaagsters moeder in een verzorgingshuis zat, werd de medicatie op de verpleegafdeling afgeleverd door de apotheek en verstrekt door de verzorgenden.

Dat klaagster ervoor moest zorgen dat haar moeder behandeld werd tegen een longontsteking is niet juist.

4.4 Aangaande het vierde klachtonderdeel: telefoongesprek op 20 juni 2014

Toen verweerder klaagster belde om de uitslag te bespreken, vroeg hij aan haar waar ze op dat moment was en of het gelegen kwam om te telefoneren. Klaagster zei dat ze in de supermarkt stond, maar dat ze wel kon telefoneren. Verweerder zei dat de uitslag niet goed was en nodigde klaagster uit om naar de praktijk te komen om verder te praten en om de verwijzing te regelen. Verweerder is van mening dat zijn handelwijze in dezen niet onzorgvuldig is geweest.

4.5 Aangaande het vijfde klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

Het is verweerder niet duidelijk op welk handelen van de wijkverpleegkundige en de assistente klaagster doelt. Hij kan dit verwijt niet plaatsen en er dus ook niet inhoudelijk op reageren, anders dan dat hij beide personen kent als correct, adequaat en professioneel handelend.

4.6 Aangaande het zesde klachtonderdeel: respectloze bejegening C

Primair verzoekt verweerder het college klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in dit klachtonderdeel nu C geen (mede-)klaagster is in deze procedure.

Subsidiair verzoekt verweerder om ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Verweerder heeft door de inspanningen van C niet te benoemen niet de indruk willen wekken dat hij de inspanningen van haar bij de verzorging van de moeder van klaagster niet zou waarderen.

4.7 Aangaande het zevende klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenprocedure

Op de website van de praktijk staat meer informatie over het indienen van een klacht en er zijn folders aanwezig in de spreekkamer en bij de balie van de assistentes. Verweerder heeft klaagster niet specifiek gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen, want op geen enkel moment heeft klaagster aangegeven dat zij voornemens was dit te doen, noch heeft zij geïnformeerd naar een klachtenregeling.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Aangaande het eerste klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in 2003

Op grond van artikel 65, vijfde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op handelen dat meer dan tien jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgevonden. Klaagster zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit klachtonderdeel.

5.3 Aangaande het tweede klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagster in de afgelopen tien jaar

Klaagster stelt dat verweerder haar heeft verwaarloosd door de jaren heen. Ter zitting heeft zij dit nader toegelicht met de stelling dat verweerder nooit doorvroeg. Klaagster heeft zich meermalen met diverse klachten, waaronder vermoeidheidsklachten, gewend tot verweerder en volgens haar heeft hij hier onvoldoende adequaat op gereageerd. Klaagsters nieuwe huisarts heeft klaagster wel verwezen naar het ziekenhuis en nu blijkt dat klaagster lijdt aan – onder meer – ernstige slaapapneu. Klaagster is van mening dat zij eerder voor dergelijke klachten had moeten worden verwezen, zonder specifiek aan te geven op welk(e) moment/momenten dat volgens haar had moeten gebeuren. Verweerder heeft een en ander gemotiveerd betwist. Voorts laat het medisch dossier geen beeld zien van verwaarlozing, zoals door klaagster is gesteld. Er is sprake van veelvuldige consulten en het inzetten van behandelingen op geconstateerde klachten. Het college acht al met al geen aanknopingspunt aanwezig voor de juistheid van klaagsters stelling dat verweerder haar verwaarloosd heeft door tekort te schieten in zijn zorgverlening jegens haar. Dit betekent dat dit tweede klachtonderdeel ongegrond is.

5.4 Aangaande het derde klachtonderdeel: onvoldoende zorg ten aanzien van klaagsters moeder

Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Zijn relaas van de feiten vindt voorts steun in het medisch dossier. Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot klaagsters moeder op 29 juli 2015.

Ook het verwijt dat klaagster altijd voor de medicatie voor haar moeder moest zorgen, is gemotiveerd weersproken. Nu de juistheid van dit verwijt evenmin uit het medisch dossier volgt, zal ook het derde klachtonderdeel worden afgewezen.

5.5 Aangaande het vierde klachtonderdeel: telefoongesprek op 20 juni 2014

Verweerder stelt hierover dat hij aan het begin van het bewuste telefoongesprek eerst vroeg of het gelegen kwam en dat hij klaagster daarna pas, toen zij bevestigend had geantwoord, de uitslag van het onderzoek meedeelde. Klaagster stelt daarentegen dat verweerder alleen maar vroeg waar ze was en niet of het gelegen kwam. Partijen hebben aldus een verschillende lezing over wat verweerder precies heeft gevraagd aan het begin van het telefoongesprek. Nu het medisch dossier hierover evenmin uitsluitsel biedt, kan het college niet vaststellen welke lezing de juiste is. Niettemin staat vast dat het – nu verweerder wist dat klaagster zich in een supermarkt bevond – beter was geweest het telefoongesprek niet op deze wijze of op een ander moment te voeren, of klaagster nu wel of niet zou hebben gezegd dat het wel schikte op dat moment. Het voert naar het oordeel van het college echter te ver om verweerder hieromtrent een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Om die reden zal dit vierde klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

5.5 Aangaande het vijfde klachtonderdeel: gedrag wijkverpleegkundige en assistente

Klaagster heeft niet onderbouwd op welke wijze verweerder het gedrag van de wijkverpleegkundige en/of de assistente zou hebben ondersteund. Verweerder stelt dat hij niets afweet van de gedragingen die klaagster hier bedoelt. Bij deze stand van zaken faalt ook dit klachtonderdeel.

5.6 Aangaande het zesde klachtonderdeel: bejegening C

Het college merkt op dat C in de onderhavige procedure als gemachtigde optreedt en niet als (mede)klaagster. Al daarom kan klaagster niet worden ontvangen in dit zesde klachtonderdeel.

5.7 Aangaande het zevende klachtonderdeel: niet wijzen op klachtenprocedure

Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Voorts heeft zij verweerders stelling dat klaagster hem nooit heeft medegedeeld dat zij voornemens was een klacht tegen hem in te dienen niet weersproken. Nu verweerder uiteengezet heeft dat er zowel in de praktijk als op de website informatie beschikbaar is over de klachtenregeling, zal ook het zevende en laatste klachtonderdeel als ongegrond worden afgewezen.

6. Slotsom

Gezien het voorgaande zal klaagster in het eerste en zesde klachtonderdeel niet worden ontvangen. De overige klachtonderdelen zullen als ongegrond worden afgewezen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het eerste en zesde klachtonderdeel;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. G. Tangenberg, voorzitter;

mr. H.C.B. van der Meer, lid-jurist;

dr. J. Seegers, lid-geneeskundige;

drs. B.W.J. Bens, lid-geneeskundige;

drs. B.R. Schudel, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018 door mr. W.P. Claus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Brouwer, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.