ECLI:NL:TGZRGRO:2018:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/136
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2018 |
Datum publicatie: | 27-03-2018 |
Zaaknummer(s): | G2017/136 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekeringsarts die als supervisor een rapport van een arts heeft gecontrasigneerd dat niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Degene die een rapport contrasigneert is eindverantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Er had getoetst moeten worden aan de huidig geldende normen. Klacht gegrond. |
Rep.nr. G2017/136
27 maart 2018
Def. 038
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A
klager,
wonende te B,
gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet,
tegen
C ,
als verzekeringsarts werkzaam te D,
verweerster,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 6 september 2017 met zes bijlagen, ingekomen op 7 september 2017;
- de verweerschriften van 5 oktober 2017 met zestien bijlagen, ingekomen op 6 oktober 2017;
- het proces verbaal van het op 13 november 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. D.M.S. Gribling, plaatsvervangend secretaris van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2018. Partijen zijn verschenen. Partijen zijn bijgestaan door hun gemachtigden.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
Klager is al langere tijd arbeidsongeschikt en al jaren in behandeling voor zowel lichamelijke als psychische klachten.
Op 2 januari 2017 wordt door een arts in het kader van een herbeoordeling een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld. Op grond van het gesprek d.d. 27 december 2016 en de verkregen informatie is deze arts van mening dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Klager is aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Deze mogelijkheden kan hij duurzaam benutten.
Verweerster heeft deze verzekeringsgeneeskundige rapportage gecontrasigneerd, omdat de arts niet meer in dienst was van het UWV en geen toegang had tot het Centraal Beoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS).
Naar aanleiding van dit rapport heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 67,69%. Klager heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Het bezwaar is gegrond verklaard en klager is voor ruim 84% arbeidsongeschikt verklaard. Hij had recht op een uitkering in de klasse 80-100%.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster wordt verweten dat zij de rapportage niet heeft getoetst aan de huidige normen en daarmee over het hoofd heeft gezien dat dit rapport niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek en zij achtte de resultaten van het onderzoek plausibel. Zij twijfelde er ook niet aan dat de beperkingen, zoals vastgesteld in het jaar 2012, ongewijzigd waren ondanks de gewijzigde diagnose.
Verweerster had geen reden om ervan uit te gaan dat bepaalde medische problematiek niet meegenomen was en is van mening dat zij dit aspect van de beoordeling rechtmatig heeft kunnen onderschrijven.
Ditzelfde geldt volgens verweerster voor het opvragen van verdere medische informatie. Zij is van mening dat de arts terecht geen nadere informatie heeft opgevraagd en zijn conclusies heeft gebaseerd op de informatie die hij had.
Verweerster kan geen verantwoordelijkheid nemen voor informatie die niet opgeschreven is door de arts en haar kan niet worden verweten dat er iets niet is opgeschreven.
Voor het overige kan verweerster zich vinden in de rapportage die volgens haar is opgesteld aan de hand van de geldende normen
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het verzekeringsgeneeskundig rapport voldoet naar het oordeel van het college niet aan de criteria zoals geformuleerd door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, die luiden als volgt:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
De arts die het rapport opstelde ging ten onrechte uit van een onveranderde diagnose uit het jaar 2012 en deed geen nader onderzoek naar de belastbaarheid van de klager op het moment van de beoordeling. Dit terwijl de belastbaarheid naar het oordeel van het college niet zonder nader onderzoek kon worden vastgesteld. Er was geen sprake van een (geschikte) methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.
Voorts werd door de arts onvoldoende aandacht besteed aan de diagnose van het obstructieve slaap-apneu syndroom (hierna: OSAS) en post traumatische stressstoornis (hierna: PTSS). Hier werd geen nader onderzoek naar gedaan, terwijl dit wel had gemoeten.
Het college is in de zaak tegen de arts van oordeel dat hij op basis van zijn onderzoek niet tot zijn conclusie ten aanzien van de belastbaarheid had kunnen komen, dat nader onderzoek nodig was geweest en dat hij zijn conclusie had moeten onderbouwen en motiveren. Het rapport geeft er blijk van dat de arts onvoldoende kennis van en inzicht heeft in de geldende normen waardoor de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen de tuchtrechtelijke toets niet kan doorstaan.
Het rapport is voorzien van een handtekening van verweerster als eindverantwoordelijke, die het rapport zelf heeft gelezen en geaccordeerd. Verweerster kan zich vinden in de conclusies van het rapport. Nu het college van oordeel is dat het rapport de tuchtrechtelijke toets niet kan doorstaan, is het college van oordeel dat verweerster tekort is geschoten in haar taak als supervisor van de arts. Zij had als eindverantwoordelijke moeten beoordelen of het rapport voldoet aan de huidige standaard en had de arts hierin moeten begeleiden. Nu zij dat niet heeft gedaan, lijkt het erop dat zij hier kennelijk ook zelf onvoldoende inzicht in heeft, hetgeen het college zorgen baart. Zij heeft ter zitting ook niet getoond in te zien dat haar begeleiding van de arts onvoldoende was. Het college acht de klacht gegrond.
6. Slotsom en motivering van de maatregel
De klacht zal gegrond worden verklaard. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college dat een zakelijke terechtwijzing naar het oordeel van het college voldoende is. Daarom zal verweerster de maatregel van waarschuwing worden opgelegd.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht gegrond en legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
dr. H.D. de Boer, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. A.H. Loos-Horstman, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.