ECLI:NL:TGZRGRO:2018:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/135
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2018 |
Datum publicatie: | 27-03-2018 |
Zaaknummer(s): | G2017/135 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arbo-arts die zich bij het opstellen van het rapport niet gehouden heeft aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Klacht gegrond. |
Rep.nr. G2017/135
27 maart 2018
Def. 037
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A
klager,
wonende te B,
gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet,
tegen
C ,
arts,
verweerder,
BIG-reg.nr:
gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 6 september 2017 met zes bijlagen, ingekomen op 7 september 2017;
- de verweerschriften van 5 oktober 2017 met zestien bijlagen, ingekomen op 6 oktober 2017;
- het proces-verbaal van het op 13 november 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. D.M.S. Gribling, plaatsvervangend secretaris van het college.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2018. Partijen zijn verschenen. Partijen zijn bijgestaan door hun gemachtigden.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
Klager is al langere tijd arbeidsongeschikt en al jaren in behandeling voor zowel lichamelijke als psychische klachten.
Op 2 januari 2017 wordt door verweerder in het kader van een herbeoordeling een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld. Op grond van het gesprek d.d. 27 december 2016 en de verkregen informatie is hij van mening dat er “sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is cliënt aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Cliënt kan deze mogelijkheden duurzaam benutten.”
Naar aanleiding van dit rapport heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 67,69%. Klager heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Het bezwaar is gegrond verklaard en klager is voor ruim 84% arbeidsongeschikt verklaard, waardoor hij recht had op een uitkering in de klasse 80-100%.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager kan zich niet verenigen met de gang van zaken rondom het gesprek, de bejegening en wijze van onderzoek alsmede met de inhoud van het rapport. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet niet aan de kwaliteitseisen die daaraan door het Centraal Tuchtcollege worden gesteld. Het onderzoek heeft niet plaatsgevonden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid te werken als gevolg van ziekte of gebrek.
Er ontbreekt een onderbouwing van de toename van zijn belastbaarheid en het is onduidelijk of de nevendiagnoses zijn meegewogen. Voorts is er geen rekening gehouden met de afnemende belastbaarheid in de loop van de jaren ten gevolge van het obstructief slaap apneu syndroom (hierna: OSAS) en de echtscheiding van klager. Daarbij is er geen aandacht geschonken aan zijn eetlust en de slaapproblematiek. Klager heeft geen ruimte gehad om zijn verhaal te doen.
Klager vindt de wijze waarop hij door verweerder is benaderd niet correct. Verweerder heeft hem verweten dat hij arrogant is, niet luisterde en zich denigrerend uitliet. Daarbij is er geen aandacht geweest voor de psychische klachten van klager en de impact die deze wijze van bejegening op hem heeft gehad.
Verweerder heeft geen aandacht besteed aan de hoge bloeddruk, heeft geen medische informatie opgevraagd en heeft niets gedaan met de brief van de medisch specialisten.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft klager gezien in het kader van een herbeoordeling. Er was sprake van aanvullende medische informatie. Ten gevolge van deze herbeoordeling was klager niet langer volledig arbeidsongeschikt.
Verweerder heeft rekening gehouden met dezelfde medische beperkingen als in het jaar 2012. Daarbij zijn de nevendiagnoses ook door verweerder bevraagd en meegewogen. Er leken geen beperkingen aanwezig ten gevolge van het OSAS. Verweerder zag geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen. In retroperspectief bezien zou het mogelijk verstandig zijn geweest dit wel te doen.
Klager had zelf de nodige informatie kunnen toesturen als hij dat belangrijk achtte. Er was geen aanwijzing dat zijn rijvaardigheid beperkt was en ook de medicatie gaf geen aanleiding tot beperkingen. Er was wel sprake van wijziging van de medische pathologie, maar de belastbaarheid was gelijk aan die in het jaar 2012.
Verweerder heeft de informatie van de psycholoog meegenomen in de beoordeling, er is verder geen medische informatie aangeboden. Het opvragen van nadere medische informatie vond verweerder niet nodig.
Alle medische informatie is meegenomen in de beoordeling, ook de slaap en de eetlust. Beide zijn besproken. Verweerder is van mening dat de voedingstoestand van klager niet problematisch was.
Klager was beschikbaar voor werk omdat er geen dagbehandeling meer was. Verweerder heeft beoordeeld aan de hand van medisch objectiveerbare pathologie, waarbij geen rekening is gehouden met het natuurlijke verouderingsproces.
Het gesprek verliep stroef. Verweerder heeft getracht om de regievoering te structureren door middel van het protocol met onder meer als volgorde eerst de tractus anamnese en later de therapie. Klager heeft dit mogelijk als onaangenaam ervaren. Verweerder heeft zijn aanpak uitgelegd en klager leek hierin te sturen. Het is geenszins de bedoeling geweest om te kwetsen.
Verweerder ontkent klager arrogant te hebben genoemd. Hij heeft vragen gesteld over de aangeboden behandeling en heeft daarop geen kritiek geuit. Verweerder heeft aangegeven niet te weten wat schematherapie is.
Verweerder had voldoende informatie om een rapport te maken. Hij is van mening dat participatie in het arbeidsproces meerwaarde heeft en dat het goed is om cliënten perspectief op werk te bieden.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van het deskundigenrapport van verweerder en betreft de zorgvuldigheid waarmee het rapport tot stand is gekomen. Er dient daarbij getoetst te worden aan de criteria, zoals geformuleerd door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, die luiden als volgt:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.3
Uit het rapport blijkt dat verweerder uit gaat van de diagnoses in het jaar 2012. Daarbij is onvoldoende onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van klager op het moment van de beoordeling. De belastbaarheid kon naar het oordeel van het college niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. Verweerder had dan ook nader onderzoek moeten doen en had zijn conclusie niet mogen baseren op de diagnoses van het jaar 2012. Het college is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.
In het rapport wordt naar het oordeel van het college door verweerder geen dan wel onvoldoende aandacht besteed aan de diagnoses OSAS en post traumatische stressstoornis (hierna: PTSS). Ook op dit punt is geen nader onderzoek gedaan. Daarom is naar het oordeel van het college niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Van verweerder had kunnen worden gevergd nader onderzoek te doen en zijn beslissing op dit punt te onderbouwen en te motiveren. Juist de gang van zaken tijdens het gesprek, waarbij verweerder op vragen geen antwoord kreeg omdat klager blokkeerde, had verweerder aanleiding moeten geven om nader onderzoek te doen. Verweerder heeft dit niet eens genoteerd. Hij lijkt klager een verwijt te maken van dit gedrag, terwijl dit mogelijk een symptoom is van de ziekte of het gebrek.
Dat verweerder van mening is dat participatie in het arbeidsproces perspectief biedt, houdt in dit kader geen enkel verband met de beoordeling van de mate van arbeidsgeschiktheid van klager.
Concluderend is het college van oordeel dat verweerder op basis van zijn onderzoek in redelijkheid niet tot zijn conclusie ten aanzien van de belastbaarheid heeft kunnen komen. Nader onderzoek was nodig en verweerder had zijn conclusie beter moeten onderbouwen en motiveren. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn conclusie is gekomen. Het rapport geeft er blijk van dat verweerder onvoldoende kennis heeft van en inzicht heeft in de geldende normen, waardoor de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen de tuchtrechtelijk toets niet kan doorstaan. Het college acht de klacht gegrond.
7. Slotsom en motivering van de maatregel
De klacht zal– zoals hiervoor uiteengezet is – gegrond worden verklaard. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college dat sprake is van laakbaar handelen van verweerder. Daarbij komt dat verweerder ter zitting niet heeft getoond het laakbare van zijn handelen in te zien en te reflecteren op zijn handelen. Het college zal verweerder daarom de maatregel van berisping opleggen.
8. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht gegrond en legt verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door:
Mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
dr. H.D. de Boer, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. A.H. Loos-Horstman, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.