ECLI:NL:TGZRGRO:2018:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/123
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2018 |
Datum publicatie: | 13-03-2018 |
Zaaknummer(s): | G2017/123 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arbo-arts die ten onrechte de titel van bedrijfsarts zou gebruiken. Voorts klacht over het gedane onderzoek en de verslaglegging. Beslissing: klachten ongegrond. |
Rep.nr. G2017/123
13 maart 2018
Def. 031
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klachten van:
a,
klaagster,
wonende te B,
gemachtigde: J.M.L.G. van Goethem,
tegen
C ,
werkzaam als arts,
verweerder,
BIG-reg.nr: 09021430801.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 28 juni 2017, ingekomen op 7 juli 2017;
- het verweerschrift van 2 september 2017, ingekomen op 12 september 2017;
- de repliek van klaagster van 22 oktober 2017, ingekomen op 24 oktober 2017.
De klachten zijn behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2018. Partijen zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klaagster, geboren in 1969, is in dienst van D. Klaagster meldt zich op 13 juni 2017 ziek bij haar werkgever. Zij zit dan al enige tijd – vrijgesteld van haar werk door de werkgever – thuis.
2.2
Op 13 juni 2017 wordt zij door verweerder, aangesloten bij de E. te F (hierna: de E), thuis bezocht. Op 14 juni 2017 rapporteert verweerder als volgt:
“Aanleiding tot het huisbezoek was een verzoek van de werkgever, n.a.v. een ziekmelding (d.d. 13 juni), nadat cliënte al sinds begin mei op non actief was gesteld en haar te kennen was gegeven dat de werkgever het dienstverband zou willen beëindigen. In verband daarmee was haar een vaststellingsovereenkomst voorgesteld.
Voor een huisbezoek koos ik omdat het in situaties als deze wenselijk is z.s.m. duidelijkheid te scheppen over of er inderdaad sprake is van arbeidsongeschiktheid voor ‘haar werk’ door ziekte, er op korte termijn geen spreekuurlocatie in de buurt beschikbaar zou zijn en cliënte dezelfde woonplaats heeft als ik.
(…)
Na nog eens te hebben uitgelegd welke wettelijke regels hier (i.v.m. een ziekmelding) relevant zijn en welke rol de bedrijfsarts heeft ter ondersteuning van de uitvoering ervan, heb ik geprobeerd, aan de hand van gerichte vragen duidelijkheid te krijgen over:
- Wat haar werk is/was
- Waarom, naar haar weten, de werkgever het dienstverband zou willen beëindigen
- Of er gezondheidsklachten zijn, welke en sinds wanneer
- Of zij kan aangeven waardoor die zijn ontstaan
- Of zij behandeling heeft gezocht
- In welke zin en in welke mate zij zich door gezondheidsklachten beperkt voelt in haar doen en laten, i.h.a. en i.h.b. in haar werk
- Wat haar plannen zijn in de gegeven situatie
In de door cliënte verstrekte informatie vind ik geen aanleiding voor het aannemen van beperkingen van haar arbeidsgeschiktheid voor haar werk op medische gronden. Mijn advies aan de werkgever is dus om haar niet te beschouwen als wegens ziekte arbeidsongeschikt voor haar werk.
Kennelijk is er een probleem, maar dit is geen medisch probleem en daarvoor is dus ook geen medische oplossing: ‘Medicaliseren’ is (hier) contraproductief.
Ik heb haar erop gewezen dat het afronden van een situatie als deze, waarin het kennelijk de bedoeling is het loondienstverband niet voort te zetten, meestal de beste remedie blijkt tegen de spanningen die daaruit kunnen voortkomen.
Met het oog daarop lijkt het mij het beste dat zij z.s.m. met de werkgever in gesprek gaat.
Tenslotte heb ik haar gewezen op de mogelijkheid het UWV om een zgn. deskundigenoordeel te vragen, mocht ze het met mijn beoordeling niet eens zijn.”
Het rapport is als volgt ondertekend:
Bedrijfsarts: C, arboarts
Telnr: (volgt nummer)
Handtekening: (handtekening G)
I.v.m. supervisie getekend door G, bedrijfsarts
2.3
Verweerder en G zijn aangesloten bij de E. De E is een netwerkorganisatie van zelfstandige bedrijfsartsen. Alle medewerkers zijn zelfstandigen. Bedrijfsartsen in opleiding werken tijdens hun opleiding onder supervisie van een ervaren bedrijfsarts. Verweerder is van 2000 tot 2016 geregistreerd geweest als bedrijfsarts. Verweerder is bezig met een herregistratietraject, waarbij hij in 2018 verwacht opnieuw als bedrijfsarts te worden geregistreerd. Gedurende de periode van herregistratie staat verweerder onder supervisie van G. Deze supervisie is als volgt vorm gegeven. Eén tot tweemaal per maand hebben verweerder en G een bespreking van een uur tot ongeveer anderhalf uur voor casuïstiek naar aanleiding van werkzaamheden van verweerder en bespreken zij het professioneel handelen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klaagster verwijt verweerder misleiding op grond van het onbevoegd gebruik van de titel bedrijfsarts. Voorts verwijt zij verweerder dat hij zijn onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd en ten onrechte daarop zijn conclusies heeft gebaseerd. Verweerder heeft in zijn advies ten onrechte opgenomen dat het afronden van een situatie als deze meestal de beste remedie blijkt tegen de spanningen die daaruit kunnen voortkomen. Klaagster heeft deze opmerking en het optreden van verweerder ten tijde van het onderzoek als intimiderend ervaren.
4. Het verweer
Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij is belast met taken als bedrijfsarts binnen het bedrijf van de werkgever van klaagster. Hij voldoet nog niet aan de voorwaarden voor herregistratie als bedrijfsarts, zodat er een regeling is getroffen met G voor supervisie. Mogelijk heeft hij zich jegens klaagster gepresenteerd als ‘bedrijfsarts’, echter uit de verslaglegging blijkt dat hij arbo-arts is en onder supervisie staat van G. Verweerder stelt zijn onderzoek van klaagster en verslaglegging zorgvuldig te hebben gedaan. Hij heeft klaagster niet geïntimideerd. Bij de terugkoppeling van de uitkomst heeft hij klaagster en haar werkgever geadviseerd over het vervolg in overleg te treden.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel dient het college te beoordelen of verweerder ten onrechte de titel van bedrijfsarts heeft gevoerd. Verweerder verricht de taken van een bedrijfsarts onder supervisie van een ervaren bedrijfsarts. Uit het rapport van 14 juni 2017 blijkt ook duidelijk dat verweerder arbo-arts is en dat hij onder supervisie van G staat bij de uitoefening van zijn activiteiten als bedrijfsarts en dat dit rapport om die reden voorzien is van de handtekening van G. Het college is onder deze omstandigheden van oordeel dat verweerder zich niet opzettelijk heeft gepresenteerd als bedrijfsarts en onbevoegd van deze titel gebruik heeft gemaakt. Het college acht de klacht op dit onderdeel ongegrond.
5.2
Het tweede klachtonderdeel jegens verweerder betreft de zorgvuldigheid van het door verweerder gedane onderzoek en diens verslaglegging. Uit het rapport van 14 juni 2017 blijkt dat verweerder klaagster niet arbeidsongeschikt achtte voor de uitoefening van haar werkzaamheden. Uit dit rapport blijkt verder dat verweerder ter zake dienende vragen heeft gesteld aan klaagster en onderzoek heeft verricht om te komen tot een beantwoording van deze centrale vraag. Voor klaagster was ook duidelijk dat verweerder haar niet ziek achtte, zodat zij in overleg zou moeten treden met haar werkgever over het vervolg. Wel heeft verweerder haar erop gewezen dat indien zij het niet eens zou zijn met zijn oordeel zij een deskundigenoordeel van het UWV zou kunnen vragen. Het college acht dit klachtonderdeel ongegrond.
5.3
Het derde klachtonderdeel jegens verweerder stelt dat verweerder zich bij zijn onderzoek en verslaglegging intimiderend heeft gedragen jegens klaagster. Het college oordeelt dat verweerder de betreffende opmerking in het advies over het afronden van de situatie achterwege had dienen te laten, maar acht dit verwijt niet dusdanig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder heeft daarbij immers zowel richting werkgever als klaagster aangegeven dat het de voorkeur zou verdienen dat zij in overleg zouden treden over het vervolg. Voor zover klaagster heeft aangegeven dat zij zich tijdens het onderzoek geïntimideerd heeft gevoeld door verweerder, kan het college dit echter niet enkel op het gevoelen van klaagster aannemen. Nu verweerder dit nadrukkelijk heeft bestreden en klaagster dit niet nader met feiten heeft kunnen onderbouwen, zal het college ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
6. Slotsom
De klacht ten aanzien van verweerder is ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht tegen verweerder ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma, lid-jurist,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
dr. H.D. de Boer, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. A.H. Loos-Horstman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018 door mr. G. Tangenberg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.