ECLI:NL:TGZREIN:2018:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1812

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:50
Datum uitspraak: 03-05-2018
Datum publicatie: 03-05-2018
Zaaknummer(s): 1812
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, verpleegkundige, onder andere dat hij een conflictsituatie met een cliënte eniet heeft gemeld bij zijn leidinggevende, dat hij een verpleegkundige handeling heeft uitgevoerd zonder opdracht van een arts en cliënte daarbij onvoldoende heeft geïnformeerd. Het college is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, onder meer omdat hij niet op de hoogte was (gebracht) van de door klager ervaren conflictsituatie. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 3 mei 2018

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 januari 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

te [B]

in de persoon van [C]

klager

gemachtigde [D]

tegen:

[E]

verpleegkundige

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop

- het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek. De klacht is ter openbare zitting van 23 maart 2018 behandeld. Klager werd door de gemachtigde vertegenwoordigd. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De instelling, waarvan klager bestuurder is, verzorgt onder meer de thuiszorg van een aantal cliënten. Verweerder is werkzaam bij de instelling in de functie van verpleegkundige. Verweerder is een van de thuiszorgmedewerkers van de instelling. De instelling had onder meer als cliënte mevrouw [F]. Op 22 juni 2017 had verweerder als taak het klaarleggen van de avondmedicatie. Verweerder kwam daarvoor bij cliënte thuis rond 17.00 uur. Cliënte was boos en verweerder moest vertrekken. Cliënte vond dat verweerder haar verkeerd had behandeld. Verweerder is op verzoek van cliënte vertrokken. Op 25 juni 2017 had verweerder wederom dienst en is hij bij cliënte aan de deur geweest. Zij bleek niet thuis maar de thuiszorg was niet afgebeld. Verweerder heeft daarop telefonisch contact gezocht maar zonder resultaat. Vervolgens heeft verweerder, in overeenstemming met hetgeen daarover in het zorgplan was opgenomen, de sleutel bij de buren gehaald en de avondmedicatie klaargelegd. Op 29 juni 2017 had verweerder opnieuw dienst en was hij wederom bij cliënte aan de deur. Er werd opnieuw niet opengedaan terwijl de thuiszorg niet was afgebeld. Verweerder zocht telefonisch contact met cliënte en met haar zoon, echter zonder resultaat. Vervolgens is verweerder naar de buren gegaan, heeft hij via het balkon bij cliënte naar binnen gekeken waarbij niets verontrustends werd geconstateerd en heeft verweerder uiteindelijk wederom de sleutel gevraagd om de avondmedicatie klaar te leggen. Verweerder wilde net vertrekken toen cliënte en haar zoon aankwamen. Verweerder heeft cliënte de medicatie alsnog gegeven. De sfeer was onaangenaam.

Op 30 juni 2017 heeft verweerder de routeplanner van de instelling verzocht om een andere route. Op 3 juli 2017 deelde klager aan verweerder mede dat door cliënte een klacht was ingediend wegens grensoverschrijdend gedrag, welk gedrag op 19 juni 2017 zou hebben plaatsgevonden. Er is een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld. Geconcludeerd is dat zij niet heeft kunnen aantonen/vaststellen dat sprake is geweest van geweld in de zorgrelatie, i.c. seksueel geweld. Verweerder verricht thans andere werkzaamheden voor klager.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij ten aanzien van meerdere aspecten niet professioneel heeft gehandeld met betrekking tot de zorgverlening aan cliënte. Vooral en meer specifiek omschreven verwijt klager verweerder dat hij:

1) de organisatie (de leidinggevende) niet heeft geïnformeerd over de door cliënte geuite

klacht;

2) een verpleegkundige handeling heeft uitgevoerd waarvoor geen opdracht aanwezig was van

een arts, waarbij sprake is geweest van een niet geoorloofd gebruik van geneesmiddelen.

Verweerder heeft dit ook niet gerapporteerd;

3) de cliënte onvoldoende heeft geïnformeerd bij de verzorging;

4) de zorgtijden niet correct heeft geregistreerd;

5) het appartement van cliënte heeft betreden op een wijze die niet voldoet aan de

‘sleutelprocedure’ daar er sprake was van een conflictsituatie.

Ter nadere onderbouwing is namens klager nog aangevoerd dat het eerste klachtonderdeel ziet op het incident dat zich op 22 juni 2017 heeft afgespeeld. Verweerder had de onvrede moeten melden aan zijn leidinggevende. Met betrekking tot klachtonderdeel 2) is namens klager opgemerkt dat verweerder de lies van cliënte heeft ingesmeerd met een crème die niet was voorgeschreven en dat verweerder dit niet heeft vermeld. Klachtonderdeel 3) heeft betrekking op het ontbreken van het geven van stap-voor-stap informatie bij het verzorgen van de lies van cliënte. Klager heeft van cliënte vernomen dat haar niet de noodzakelijke informatie was gegeven. Met betrekking tot de zorgtijden heeft verweerder zich, zoals alle medewerkers, te houden aan het registreren van de zorgtijden in verband met het inplannen van de zorg en het declarabel kunnen maken van de zorg. Ten slotte had klager de sleutelprocedure niet moeten toepassen nu hem immers op 22 juni 2017 door cliënte te kennen was gegeven dat hij moest vertrekken en er daarom sprake was van een conflictsituatie. Hoewel de sleutelprocedure op zich al niet conform de regels is zoals deze bij de instelling gelden, wordt dat verweerder niet tegengeworpen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder had op 19 juni 2017, 22 juni 2017, 25 juni 2017 en 29 juni 2017 tot taak de verzorging van cliënte. Verweerder heeft op 22 juni 2017 cliënte bezocht en vastgesteld dat zij boos was. Hij zou te hard hebben gehandeld bij het insmeren. Verweerder heeft die dag cliënte haar medicijnen gegeven en afgetekend; cliënte wilde toen dat verweerder vertrok, wat hij ook heeft gedaan. Op 25 juni 2017 was cliënte niet aanwezig en heeft hij conform de in het zorgplan beschreven sleutelprocedure, de sleutel gehaald en de medicatie klaargelegd. Hetzelfde is gebeurd op 29 juni 2017. Verweerder maakte zich ongerust omdat cliënte zich niet voor de zorg had afgemeld. Op 3 juli 2017 vernam verweerder van een ernstige klacht tegen hem. Hij heeft altijd bestreden dat iets is voorgevallen of dat hij zich onheus zou hebben gedragen. Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 en 5 merkt verweerder op dat hij wellicht had moeten melden aan zijn leidinggevende dat cliënte boos was op 22 juni 2017, maar verweerder meende dat cliënte simpelweg een slechte dag had. Toen de sfeer op 29 juni 2017 slecht was, heeft hij gemeend de routeplanner te verzoeken om cliënte niet meer in zijn route op te nemen. Volgens verweerder had hij toen beter wel zijn leidinggevende geïnformeerd, maar hij heeft dat niet gedaan. Het registreren van de zorgtijden heeft verweerder wel gedaan, echter dit moet gebeuren door het scannen van de telefoon. Dat gaat nog wel eens mis en dat wordt dan pas geconstateerd als hij bij de volgende cliënt is. Dat verweerder de woning met gebruikmaking van de sleutel – de zogenoemde sleutelprocedure – is binnen gegaan kan volgens verweerder niet aan hem worden verweten. Er was volgens verweerder namelijk geen sprake van een conflictsituatie.

5. De overwegingen van het college

Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt het college voorop dat verweerder in de periode van 19 juni 2017 tot 3 juli 2017 geen kennis had van de door cliënte geuite klacht betreffende seksueel overschrijdend gedrag dat zou zijn gepleegd door verweerder. Voorts stelt het college vast dat van daadwerkelijk seksueel overschrijdend gedrag in de zorgrelatie niet is gebleken. Van belang is voorts dat in het zorgplan – onder meer – als aandachtspunt was opgenomen de verzorging van de droge huid en verbetering van het wondje op de stuit. Uit de risicotaxatie die op 17 november 2016 had plaatsgevonden bleek dat bij cliënte huidproblematiek en valgevaar specifieke aandachtsgebieden waren.

Het college is van oordeel dat de klachtonderdelen 1) en 5) gezamenlijk kunnen worden behandeld en ongegrond dienen te worden verklaard. Het college overweegt daartoe als volgt. Verweerder was bekend met de huidproblematiek van cliënte en de bijzondere aandacht voor het stuitje. Vast staat dat verweerder de zorg voor de huid en het stuitje eerder had uitgevoerd. Dat cliënte op een boze wijze verweerder heeft meegedeeld dat hij haar verkeerd had behandeld, is naar het oordeel van het college niet direct aan te duiden als een klacht van cliënte die aan de leidinggevende had moeten worden gemeld. Gesteld noch gebleken is immers dat van iedere klacht omtrent de verzorging direct melding moet worden gedaan bij leidinggevenden. Dat de klacht op boze toon werd geuit maakt de beoordeling daarvan niet anders. Het college is wel van oordeel dat het verstandig was geweest wanneer verweerder deze gebeurtenis in het zorgplan had vermeld, echter het nalaten daarvan kan in de gegeven omstandigheden niet worden aangemerkt als een tuchtrechtelijk verwijt. Daarbij acht het college van belang dat verweerder heeft verklaard dat hij ervan uitging dat cliënte een slechte dag had en daarom wat bozig reageerde.

Nu verweerder niet kan worden verweten dat hij van de klacht geen melding heeft gedaan, kan verweerder evenmin worden verweten dat hij op 25 juni 2017 en 29 juni 2017 de woning heeft betreden door gebruikmaking van de sleutel van een derde. Er was immers in de beleving van verweerder geen sprake van een conflictsituatie als door klager wordt verondersteld. Nu evenmin is gesteld noch anderszins is gebleken dat verweerder in de periode van 22 juni 2017 tot 29 juni 2017 door klager op de hoogte was gebracht van een (anderszins) spelend conflict, kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het binnentreden met een sleutel zoals in het zorgplan was opgenomen.

Naar het oordeel van het college is klachtonderdeel 2) eveneens ongegrond. Vast staat dat de huidproblematiek en meer specifiek de wond op het stuitje, bijzondere aandachtspunten waren. Niet betwist is dat verweerder cliënte bij de verzorging op 19 juni 2017 heeft gevraagd of zij nog andere klachten had en dat cliënte toen aangaf dat de linker lies gevoelig was. Het getuigt naar het oordeel van het college van goede zorg dat verweerder daar aandacht voor heeft gehad. Dat verweerder voor de behandeling vervolgens de voor het stuitje voorgeschreven medicinale crème heeft gebruikt in plaats van een gebruikelijk middel als sudo-crème, is wellicht niet geheel correct, maar de crème was wel voorgeschreven voor huidproblematiek. Het gebruik daarvan op een andere plek dan het stuitje is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Naar het oordeel van het college had verweerder dit wel moeten noteren, maar dat verweerder dit niet heeft gedaan is eveneens onvoldoende ernstig om te kunnen spreken van een tuchtrechtelijk verwijt.

Het college is van oordeel dat ook klachtonderdeel 3) ongegrond moet worden verklaard. Klager heeft ter onderbouwing van de klacht verwezen naar opmerkingen die cliënte hierover heeft gemaakt. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij niet op de gebruikelijke wijze informatie heeft gegeven bij de verzorging. Nu alleen cliënte en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de cliënte minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier daarom niet vaststellen.

Het college is ten slotte van oordeel dat klachtonderdeel 4) ongegrond moet worden verklaard gelet op het volgende. Bij de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld dient volgens artikel 47, eerste lid van de Wet op de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerder centraal te staan. Klager heeft niet betwist dat verweerder de zorgtijden wel heeft geregistreerd maar dat de gestelde fouten veroorzaakt zijn door het systeem. Daarmee kan aan verweerder geen onjuist persoonlijk handelen worden verweten. Het beleid van een zorginstelling en daarmee de wijze waarop de declarabele zorg moet worden geregistreerd, kan niet worden beschouwd als een persoonlijk handelen van verweerder.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de klachtonderdelen 1) tot en met 5) ongegrond worden verklaard en de klacht zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr. H.A.W. Vermeulen als lid-jurist, C.E.B. Driessen, A. Petiet en M. IJzerman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018 in aanwezigheid van de secretaris.