ECLI:NL:TGZREIN:2018:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17122

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:4
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 15-01-2018
Zaaknummer(s): 17122
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Psychiater wordt verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door ten behoeve van een TBS-verlengingsprocedure een ondeugdelijke Pro Justitia rapportage over klager op te stellen, aangezien het rapport gebaseerd is op slechts één kortdurend gesprek met klager. Criteria rapportage. Duur van gesprek op zichzelf niet bepalend voor kwaliteit van inhoud daarvan en ook niet gestandaardiseerd aan de hand van professionele eisen. Het gaat erom dat tijdens gesprek, rekening houdende met de vraagstelling, in voldoende mate informatie wordt vergaard (in combinatie met overig onderzoek) voor een convergerend advies.  Door klager zijn geen concrete aspecten genoemd die in gesprek ook aan de orde hadden moeten komen. Bevindingen uit  gesprek zijn samen met de overige onderzoeksbevindingen op inzichtelijke en consistente wijze in het (concept)rapport verwerkt. Overigens verschillende lezingen van de feiten. Ongegrond.

Uitspraak: 15 januari 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 mei 2017 bij het tuchtcollege te Groningen binnengekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar op 22 juni 2017 is ontvangen, van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

gemachtigde mr. Y.H.G. van der Hut te Den Haag

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift;

-         het verweerschrift;

-         de repliek;

-         de dupliek;

-         de brief van 21 september 2017 van de gemachtigde van verweerder met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 29 november 2017 behandeld, gezamenlijk maar niet gevoegd met de klacht onder nummer 1792. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Verweerder is vrij gevestigd psychiater en als psychiater ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen.

Klager is op 29 mei 1990 door het gerechtshof veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging wegens moord en drie andere feiten, namelijk diefstal met (bedreiging met) geweld, diefstal met geweld en zwaar lichamelijk letsel en diefstal met geweld. Het cassatieberoep is op 21 januari 1992 door de Hoge Raad verworpen.

Nadien heeft de rechtbank, respectievelijk het hof in hoger beroep, telkens de terbeschikkingstelling verlengd, laatstelijk bij beslissing van de rechtbank van 1 mei 2015.

Op 25 juli 2014 heeft klager een medewerker van een instelling waar klager verbleef gegijzeld. In december 2014 is klager teruggeplaatst naar een reguliere gesloten afdeling. De rechtbank heeft klager in verband met het gijzelingsincident op 25 september 2016 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

Klager is door verweerder onderzocht in het kader van een Pro Justitia onderzoek in de TBS-verlengingsprocedure.

Op 28 december 2016 heeft verweerder een gesprek met klager gehad.

Op 11 januari 2017 is het rapport met klager besproken.

Op 14 januari 2017 heeft verweerder het Pro Justitia rapport uitgebracht.

Verweerder heeft het advies gegeven de maatregel van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaar en met handhaving van het bevel tot verpleging.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder, die ten behoeve van een TBS-verlengingsprocedure een Pro Justitia rapportage heeft opgesteld, onzorgvuldig te hebben gehandeld door een rapport op te stellen dat niet voldoet aan de in zijn beroepsgroep geldende voorschriften. Er is geen sprake van een deugdelijk en zorgvuldig Pro Justitia onderzoek aangezien het rapport gebaseerd is op slechts een eenmalig en kortdurend gesprek met klager hetgeen, mede gelet op de bijzondere complexiteit van de casus van klager, volstrekt onvoldoende is.

4. Het standpunt van verweerder

Op het verweer van verweerder zal - voor zover van belang - bij de overwegingen worden teruggekomen.

5. De overwegingen van het college

Aan de orde is de vraag of de door verweerder over klager uitgebrachte rapportage en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek als deugdelijk en zorgvuldig kan worden aangemerkt.

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

  1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
  2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
  3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
  4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
  5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college begrijpt de klacht aldus dat klager zich erover beklaagt dat de rapportage en het onderzoek niet deugdelijk zijn omdat het eenmalige gesprek met klager, mede gelet op de bijzondere complexiteit van de casus van klager, een onvoldoende geschikte methode van onderzoek is geweest om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

Het College overweegt het volgende.

Wat betreft de duur van het eerste gesprek met klager lopen de lezingen uiteen (volgens klager duurde het eerste gesprek op 22 december 2016 ten hoogste 30 minuten terwijl volgens verweerder dit gesprek in ieder geval drie kwartier heeft geduurd). Wat daar ook van zij, de duur van een gesprek is op zichzelf niet bepalend voor de kwaliteit van de inhoud daarvan. De gespreksduur is aan de hand van professionele eisen ook niet gestandaardiseerd zodat daaruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat verweerder op dit punt in het onderzoek tekort is geschoten. Zo wordt de duur van een gesprek bijvoorbeeld ook mede bepaald door de reacties van de onderzochte persoon; gegeven antwoorden kunnen lang of kort zijn.

Waar het om gaat is dat tijdens het gesprek, rekening houdende met de ter beantwoording staande vraag, in voldoende mate informatie wordt vergaard om in combinatie met onder meer de analyse voortvloeiend uit dossieronderzoek tot een convergerend advies kan worden gekomen.

Verweerder voert aan dat een advies over een verlenging van een TBS niet vergelijkbaar is met een eerste moment waarop een TBS wordt overwogen. Het is niet zo dat bij een eventuele verlenging van een TBS weer op de “nullijn” wordt begonnen. Er is sprake van een voorgeschiedenis en er is bepaalde kennis vergaard over de betrokkene en deze blijft meewegen in de latere oordeelsvorming. De advisering wordt niet in overwegende mate gebaseerd op het persoonlijk onderzoekscontact maar op de onderliggende rapportage.

Klager heeft toegelicht dat hij begrijpt dat er geen sprake is van een “nullijn” maar dat dit niet afdoet aan de noodzaak om de bevindingen van anderen te toetsen, hetgeen juist door een gesprek kan gebeuren. Onderbelicht is volgens klager gebleven dat het in de eerdere instelling “best goed” ging en dat het na de overplaatsing naar een andere instelling anders is gelopen. Klager had zich direct verzet bij aankomst daar; hij had er geen vertrouwen in. Het daaropvolgende incident was fout en klager erkent ook dat hij toen niet de juiste keuze heeft gemaakt. Volgens klager komt de voorgeschiedenis in de rapportage onvoldoende terug en tijdens het gesprek had verweerder klager hierop moeten bevragen. Als er naar gevraagd was, dan zou misschien naar voren zijn gekomen dat klager zich op een andere plek meer op zijn gemak zou hebben gevoeld. Vervolgens had nader onderzocht moeten worden of het gerechtvaardigd is geweest dat het incident zo’n keerpunt in de behandeling is geweest.

Naar het oordeel van het college valt uit het rapport af te leiden dat verweerder in het gesprek met klager is ingegaan op zijn ervaringen met de instellingen waar hij heeft verbleven dan wel verblijft, klagers visie op het gepleegde TBS-delict, de behandeling, het delict-gevaar en zijn toekomst (p. 16-18). Er is ook psychiatrisch onderzoek verricht waaronder een speciële psychiatrische anamnese (p. 19-20). Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat aanvankelijk de persoonlijkheidsproblematiek en later het psychotische toestandsbeeld op de voorgrond stond. Naast het gesprek stelt verweerder dat hij over ruimschoots voldoende observatiemateriaal beschikte, zoals de door hem geconstateerde sloten op de ijskast van klager waarmee klager een vermeende medicijnvergiftiging wil voorkomen. Mede op basis van deze bevindingen is verweerder tot de conclusie gekomen dat er sprake was van een psychotisch beeld met als conclusie het advies de TBS te verlengen.

Van de zijde van klager zijn geen concrete aspecten genoemd die verweerder in het gesprek ook aan de orde had moeten stellen en dit niet heeft gedaan.

De bevindingen uit het eerste gesprek zijn samen met de overige onderzoeksbevindingen naar het oordeel van het college op inzichtelijke en consistente wijze in het (concept)rapport verwerkt.

Over het verdere verloop van de gesprekken met klager geven partijen in de processtukken verschillende lezingen. Klager geeft in zijn klaagschrift aan dat de mentor van klager het rapport ter inzage en correctie met klager zou bespreken in plaats van verweerder zelf. Uitsluitend vanwege ziekte van de mentor zou verweerder dit volgens klager zelf hebben gedaan. Klager stelt zich op het standpunt dat dit eindgesprek bezwaarlijk als inhoudelijk onderzoekscontact kan worden opgevoerd. Het conceptrapport was al gereed en slechts het commentaar van klager is hierin verwerkt.

Verweerder stelt dat normaliter een tweede gesprek wordt gevoerd. Door ziekte van klager heeft het gesprek eerst geen doorgang gevonden. Het is altijd de bedoeling van verweerder geweest, ook als het voorlezen van het rapport door de persoonlijk begeleider was gedaan, nogmaals met klager te spreken en dat is ook gebeurd. Ter zitting heeft verweerder hierover nog verklaard dat hij, nadat hij een conceptrapport had gemaakt, nog met de behandelaars heeft gesproken. Toen hij ter plekke was bleek klager ziek te zijn en heeft de mentor van klager gevraagd: “Is het een idee dat ik het rapport vast inneem en dat ik dat met klager ga bespreken?”. Verweerder vond dat een goed idee omdat klager dan wat extra tijd zou hebben om het rapport tot zich te nemen, aangezien klager niet kan lezen en schrijven. Verweerder heeft in de loop van de week gebeld en toen bleek dat de mentor ziek was. De afspraak op 11 januari 2017 voor het eindgesprek was toen al gemaakt, aldus verweerder.

Ter zitting heeft klager verklaard dat hij niet wilde dat de mentor met hem het conceptadvies zou bespreken want dat is het werk van de psychiater. Klager wilde niet dat dit via de mentor zou lopen. De mentor was volgens klager trouwens helemaal niet ziek. Het was prima dat er een gesprek was met verweerder en dan nog een eindgesprek op 11 januari 2017.

Het college leidt uit deze verklaringen af dat een gesprek tussen klager en de mentor waarbij het conceptadvies zou worden besproken geen doorgang heeft gevonden. Er hebben twee gesprekken tussen klager en verweerder plaatsgevonden en dat was ook overeenkomstig de wens van klager. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder op dit punt is te maken.

Waar het gaat om het eindgesprek op 11 januari 2017 heeft verweerder aangevoerd dat dit gesprek is bedoeld als check op de bevindingen uit het onderzoek (de geraadpleegde stukken, het eerste gesprek, de informatie van referenten). Er waren volgens verweerder geen onderzoeksbevindingen die tot een nieuwe conclusie leidden, welke stelling door klager ook niet is weersproken.

De eindconclusie is daarom dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. T. Zuidema als voorzitter, H.N. Koetsier en M.Ch. Doorakkers als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018 in aanwezigheid van de secretaris.